Het tweede Deel, van de Mensch en 't geen tot hem aanhoorig is
(→Cap. XIV – Van het Beklagh) |
(→Cap. XIX– Van onze gelukzaligheit etc.) |
||
Ligne 677 : | Ligne 677 : | ||
== Cap. XIX– Van onze gelukzaligheit etc. == | == Cap. XIX– Van onze gelukzaligheit etc. == | ||
+ | {|cellspacing="30" valign="top" | ||
+ | | valign="top" width="60%" |1 |f.127 De nuttigheeden van dit ware gelove gezien hebbende, zoo zullen wy nu vervolgens onse gedane beloften trachten te voldoen: Namentlyk te onderzoeken, of wy door de 67kennisse, die wy nu al reeds hebben (als van wat goet is, wat kwaad is, wat waarheid is en wat valsheid is en wat in't gemeen de nuttigheeden van alle deze zyn), of wy zeg ik, daar door tot onse welstand, namentlyk de Liefde Gods (die wy hebben aangemerkt onse hoogste gelukzaligheid te zyn) konnen geraaken? En ook, op wat wyze wy van die passien die wy kwaad hebben geoordeeld, vry konnen worden? | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |2 <ref>Seer ligtelyk konnen wy dat doen: Verstaat, als wy grondige kennisse hebben van goet en kwaad, waarheid en valsheid: want dan is 't onmogelyk dat onderworpen te zyn, uyt het welk de passien ontstaan: want het beste kennende en genietende, heeft het slegste op ons geen magt.</ref> Om <dat> dan van het laatste, namentlyk van het vry worden der passien eerst te spreeken, zo zeg ik indien wy onderstellen datze geen andere oorzaken en hebben als wy daar van hebben gesteld, dat als wy ons verstand maar wel gebruyken, gelyk wy (hebbende nu een maate van waarheid en valsheid) seer ligtelyk konnen doen, wy nooyt inde zelve zullen komen te vervallen. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
− | + | | valign="top" width="60%" |3 |f.128 Doch 68dat ze geen andere oorzaaken hebben is 't geene ons nu te betoonen staat: Tot het welke my dunkt vereischt te worden, dat wy ons geheel zo ten aanzien van 't lichaam als ten aanzien van den geest onderzoeken. | |
− | + | ||
En 69voor 1. te wyzen dat in de Natuur een lichaam is, door welkers gestalte en uytwerkinge wy aangedaan en alzoo 't zelve gewaar worden. En dit doen wy daarom: Omdat als wy de uytwerkingen van het lichaam en wat die komen te veroorzaaken komen te zien, wy dan ook de eerste en voornaamste oorzaak van alle deze tochten zullen vinden: en met een ook dat geene, door't welke alle deze tochten zullen konnen vernietigt worden. Waar uyt wy dan mede konnen zien of zulks door de Reeden mogelyk is te konnen doen. En dan zullen wy mede vervolgen te spreeken van onse Lievde tot God. | En 69voor 1. te wyzen dat in de Natuur een lichaam is, door welkers gestalte en uytwerkinge wy aangedaan en alzoo 't zelve gewaar worden. En dit doen wy daarom: Omdat als wy de uytwerkingen van het lichaam en wat die komen te veroorzaaken komen te zien, wy dan ook de eerste en voornaamste oorzaak van alle deze tochten zullen vinden: en met een ook dat geene, door't welke alle deze tochten zullen konnen vernietigt worden. Waar uyt wy dan mede konnen zien of zulks door de Reeden mogelyk is te konnen doen. En dan zullen wy mede vervolgen te spreeken van onse Lievde tot God. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |4 Om dan nu te toonen datter een lichaam is inde Natuur, dat kan ons niet zwaar om te doen zyn, nu wy al weeten dat God en wat God is: De welke wy hebben beschreven te zyn een wezen van oneindelyke eigenschappen, waarvan ieder des zelvs oneindelyk en volmaakt is. En aangezien de uitgebreidheid een eigenschap is die wy oneyndelyk in haar geslagt betoond hebben te zyn, zoo moet dan noodzakelyk dit meede een eigenschap zyn van dat oneyndig wezen. En dewyl wy nu mede al bewezen hebben, dat dit oneyndig wezen is wezentlyk, zo volgt dan met eenen dat deze eigenschap ook wezentlyk is. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |5 |f.129 Daar en boven: aangezien wy ook getoond hebben datter buyten de Natuur die oneyndig is, geen wezen meer is off zyn kan, zoo is dan klaar blykelljk dat deze uytwerking van het lichaam, <waardoor wy> door het welke wy gewaar worden, van niets anders kan komen als van de uytgebreidheld zelve. En geenzins van iets anders dat eminenter (als eenige willen) die uytgebreidheid heeft: Want ditt (gelyk wy nu al vooren in het eerste Cap. bewezen hebben) en is niet. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |6 Soo staat dan nu aan te merken, dat al de uytwerkingen, die wy zien van de uytgebreydheid <als van noodzaakelyke> noodzaakelyk af te hangen, aan deze eigenschap moeten toegeygent worden: gelyk de Beweginge en Ruste. Want by aldien deze kragt en uytwerkinge niet in de Natuur en was, het soude onmogelyk zyn (schoon ook in de zelve veel andere eigenschappen mogten zyn), dat de zelve zouden konnen wezen. Want als iet weder iets zal voortbrengen, zoo moet dan in die iet wat wezen door het welke Hy meer als een ander dat iets kan voortbrengen. Hetzelve dan dat wy hier nu zeggen van de uytgebreidheld dat willen wy ook gezeid hebben van de denking en van alles watter is. | ||
+ | |||
+ | {|cellspacing="30" valign="top" | ||
+ | | valign="top" width="60%" |7 Staat verder aan te merken, datter in ons niets niet en is of de mogelykheid is by ons om hetzelve bewust te zyn: Alsoo dat als wy ondervinden niets anders te zyn <als de> in ons als de uyt[130werkingen van de denkende zaak en die van de uytgebreidheid, wy dan ook met verzekeringe mogen zeggen, niet meer in ons te zyn. | ||
Om dan eens klaar de Werkingen van deze beyde te verstaan, zoo zullen wy een yder deszelfs, eerst op zig zelfs alleen en daar naa <by> beyde te zaamen, voorneemen; als mede de uytwerkinge zoo van de eene als van de ander. | Om dan eens klaar de Werkingen van deze beyde te verstaan, zoo zullen wy een yder deszelfs, eerst op zig zelfs alleen en daar naa <by> beyde te zaamen, voorneemen; als mede de uytwerkinge zoo van de eene als van de ander. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |8 Zoo 70wanneer wy dan aanschouwen de uitgebreidheid alleen, zoo is't dat wy in de zelve niet anders gewaar worden als Beweeging en ruste, uyt de welke wy dan alle de uytwerkingen die daar af herkomen, vinden. En 71zoodanig zyn deze twe <ref>Twee Wysen : omdat de ruste geen Niet is.</ref> ''Wyzen'' in het lichaam, dat geen ander zaak en kan zyn die haar veranderen kan als alleen zy zelve, gelyk e.g. zoo wanneer een steen stille leyd, zoo is't onmogelyk dat die door de kracht van denken of iets anders zal konnen bewoogen worden, maar wel door de beweginge, als wanneer een ander steen grooter beweeginge hebbende als syne ruste, hem doet beweegen. Gelyk ook alzo de bewegende steen niet en zal komen te rusten, als door iets anders dat minder beweegt. Alzoo dat dan volgt dat geen wyze van denken in het lichaam of beweginge of ruste zal konnen brengen. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |9 Doch 72eeven wel volgens 't geene wy in ons gewaar worden, zoo kan het wel geschieden, dat een lichaam het welk, |f.131 nu syn beweginge hebbende na de eene zyde, nogtans na de andere zyde komt te wyken, gelyk als ik myn arm uyt strekke, daar door te wege breng, dat de geesten die alreeds haare beweeginge niet en hadden zoodanig, nu nochtans dezelve derwaarts hebben; niet altyd nochtans, maar na de gestalte der geesten zo hier na gezeid word. | ||
De oorzaak hiervan is en kan geen andere zyn als om dat de ziel zynde een Idea van dit lichaam, met het zelve zoodaanig vereenigt is dat en zy en dit lichaam zoo gestelt te zaamen een geheel maaken. | De oorzaak hiervan is en kan geen andere zyn als om dat de ziel zynde een Idea van dit lichaam, met het zelve zoodaanig vereenigt is dat en zy en dit lichaam zoo gestelt te zaamen een geheel maaken. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |10 De 75voornaamste uytwerkinge van de andere eigenschap is een Begrip van zaaken zoodanig dat na dat zy die komt te bevatten, daar uyt hervoortkomt of Lievde of Haat &c. Deze uytwerkinge dan aangezien zy geene uytgebreidheid met zig brengt, zo en kanze ook aan de zelve niet toegepast worden zonder alleen aan de denkinge. Zodat alle de veranderinge die in deze wyze komen te ontstaan, <van> de oorzaak van de zelve en moet geenzins in de uytgebreidheid, maar alleen in de denkende zaake gezogt worden. Gelyk wy dit in de Liefde zo konnen zien, de welke of zullende vernietigt of zullende opgewekt worden, zo moet zulks veroorzaakt worden door het begrip zelve het welk gelyk wy nu al hebben gezeid, geschied of om|f.132dat het begrypt in het voorwerp iets kwaads te zyn of omdat het iets beters komt te kennen. | ||
+ | |||
+ | {|cellspacing="30" valign="top" | ||
+ | | valign="top" width="60%" |11 Zo wanneer nu dan deze eigenschappen de eene in de andere komt te werken, zo ontstaat daar uyt Lydinge de eene van de ander, namelyk door de bepalinge van beweeginge die wy alsoo werwaart wy willen, vermogen hebben te doen gaan. De werkingen dan waardoor de eene van de ander komt te lyden, die is aldus: te weete de ziele en het lichaam gelyk nu al gezeid is, konnen wel maaken dat de geesten die anderzins na de eene, nu nochtans na de ander zyde haar bewegen: En omdat ook deze geesten door oorzaak van het lichaam beweegt en alsoo bepaald konnen worden, zoo kan het dikwyls gebeuren dat zy door oorzaak van het lichaam haare beweeginge na de eene plaats hebbende en weederom door de oorzaak van de ziele na een ander plaats, alzo in ons te weeg brengen en veroorzaken die zoodanige benaauwtheden, als wy te mets in ons gewaar worden wanneer wy de reeden daar af als wy die hebben, niet en weten. Want anderzins gewoonlyk zyn ons de redenen wel bekend. | ||
+ | |||
+ | {|cellspacing="30" valign="top" | ||
+ | | valign="top" width="60%" |12 74Voorder zoo kan ook de ziele wel belet worden in de macht die zy heeft om de geesten te beweegen of omdat de beweginge vande geesten veel zyn ver|f.133minderd of omdat ze veel zyn vermeerderd. Verminderd zoo wanneer wy veel hebbende geloopen, veroorzaken dat de geesten door't zelve Loopen aan het lichaam zoo veel meer als gewoone beweginge gevende en de zelve missende, noodzaakelyk zo veel verzwakt zyn: Zoo kan dit ook geschieden door het nuttigen van al te weinig voedzel. Vermeerderd; zoo wanneer wy te veel wyn of andere sterken drank drinkende, daar door of vroolyk of dronken wordende, maaken dat de ziel geen magt heeft het lichaam <het lighaam> te bestieren. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |13 Zoo veel dan nu gezeid vande werkinge die de ziele heeft in het lichaam: Laat ons nu eens zien van de werkinge die het lichaam heeft in de ziele. 76De voornaamste van deze stellen wy te zyn datze haar zelfs aan de ziel doet gewaar woorden en daar door ook aan andere lichaamen. Het welk door niets anders word veroorsaakt als door Beweginge en Ruste te zaame: Want in het lichaam en zyn geen andere dingen als deze door de welke het zoude konnen werken; zo dat alles dan wat buyten deze gewaarwordinge meer aan de ziele geschied, en kan niet door het lichaam veroorzaakt worden. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |14 En omdat <de ziele> het eerste het welke de ziele komt te kennen |f.134 het lichaam is, daar uyt komt hervoort dat de ziele het zoo bemind en daar meede vereenigt word <etc.>. Doch aangezien wy nu al te vooren gezeid hebben dat de oorzaak van de Liefde, Haat en Droefheid niet en moet gezogt worden in het lichaam maar alleen in de ziele. Want alle werkingen van het lichaam moeten hervoortkomen uyt beweeginge en ruste. En dewyle wy klaar en onderscheiden zien dat de eene Liefde te niet gaat door 't begrip dat wy bekoomen van iets anders dat beter is: Zo volgt daaruyt klaarlyk, Indien wy eens God komen te kennen ten minsten met een zoo klaar een kennisse als daar wy ons lichaam mede kennen, dat wy als dan ook nauwer met hem als met ons lichaam moeten vereenigt worden en als van het lichaam ontslagen zyn. Ik zeg naauwer, want wy hebben nu al te vooren bewezen dat wy zonder hem noch bestaan, noch verstaan konnen worden; en dit is daarom om dat wy hem niet door iets anders gelyk het zoo met alle andere dingen is, maar alleen door hem zelfs kennen en moeten kennen, gelyk wy dat mede nu alvoorens gezeyd hebben. Jaa ook beter als ons zelfs kennen wy hem, dewyl wy zonder hem ons zelfs geenzins |f.135 en konnen kennen. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |15 Uyt het geene wy dan tot hier toe gezeid hebben is lichtelyk af te neemen, welke daar zyn de voornaame oorzaaken der Passien. Want, wat aangaat het Lichaam met zyn uytwerkingen, <namelyk> de Beweginge en Ruste, de zelve en konnen de ziel niet anders doen als hun zelfs als voorwerpen zynde, daar aan bekend maaken; en na de vertooningen zyn die zy aan dezelve voorhouden, <ref>Maar waar uyt komt ons dat, dat wy het eene goet, het ander kwaad te zyn kenne? Antw: aangezien het de voorwerpen zyn die ons haar zelven doen gewaar worden, zo woorden wy van de eene anders aangedaan [als van de andere] <als van de andere naar de proportie>. Die dan van de welke wy aldermaatigst (na de proportie der beweeginge en ruste waar af wy bestaan) bewogen worden, zyn ons alder aangenaamst en hoe zy daar verder en verder afwyken alder onaangenaamst. En hier uyt is alderley slag van gevoel dat wy in ons gewaar worden en dat veel tyds door de lichaamelyke voorwerpen werkende is [in] ons lichaam, die wy impulsus noemen, als dat men in droefheid iemand kan doen lachen, doen verheugen door kittelen, wyn drinken enz. 't Welk de ziel wel gewaar word doch niet en werkt: want die werkende, zyn de verheugingen waarlyk en van een ander slag: Want dan werkt geen lichaam in lichaam, maar de verstandelyke ziel gebruykt het lichaam als een werktuyg en gevolglyk, hoe de ziel hier meer in werkt hoe het gevoel volmaakter is.</ref> het zy of goet of kwaad, daar na word ook de ziele van haar aangedaan en dat niet voor zoo veel het een lichaam is (want dan waar het lichaam de voornaamste oorzaak van de passien), ne maar voor soo veel het een voorwerp is gelyk alle |f.136 andere dingen de welke ook de zelve uytwerkingen zouden doen, zoo ze zich zoodanig aan de ziel kwaamen te vertoonen. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |16 (Doch hier meede en wil ik niet zeggen, dat de Lievde, Haat en Droevheid die uyt beschouwinge van onlighaamelyke dingen voortkomen, de zelve uytwerkingen zouden doen als die welke uyt beschouwinge van lichaamelyke dingen ontstaan: Want deze zoo wy hier na noch zullen zeggen, zullen noch andere uytwerkingen hebben gelyk de natuur van die zaak uyt des welks bevattinge de Lievde, Haat en Droefheid enz. in de ziele de onlighaamelyke dingen beschouwende, verwekt worden). | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |17 Zoo dat dan om weder tot ons voorige te keren, by aldien iets anders zig heerlyker aan de ziel kwam te vertoonen als wel het lichaam, het zeeker is het lichaam als dan geen vermogen zoude konnen hebben zoodaanige uyt werkingen te veroorzaaken als het nu wel doet: Waar uyt dan volgt niet dat het <ref>Het lichaam is niet noodig gesteld te worden alleen te zyn de voornaamste oorzaak van de passien, maar een yegelyke andere zelfstandigheid zoude zulks zoo ze voorkwam, konnen veroorzaaken en niet anders noch meer; want 't en zoude niet meer konnen in de natuur verschillen (uyt welke verscheidenheid van voorwerpen de veranderinge in de ziel ontstaat) als deze die van 't een uyt eynde tot het ander verschille.</ref> lichaam alleen de voornaamste oorzaak is van de passien, maar ook alschoon in ons iets anders waar behalven het geene wy nu aangemerkt hebben dat de passien zoo wy meenen, |f.137 zouden konnen veroorzaaken, zoo en zoude zulks als 't al zoo waar, eevenwel niet meer noch anders in de ziel konnen werken als nu het lichaam wel doet. Want immers en zoude het niet anders konnen zyn als zulk een voorwerp, dat ten eene maal verscheide zoude zyn van de ziel en dienvolgende sich ook soodaanig vertoonen en niet anders, gelyk wy op zoodanig een wyze ook van het lichaam gesprooken hebben. | ||
− | + | {|cellspacing="30" valign="top" | |
+ | | valign="top" width="60%" |18 Alzoo dat wy met waarheid besluyten mogen, dat Lievde, Haat, Droevheid en andere passien in de ziele worden veroorzaakt anders en anders na de gedaante van kennisse die zy telkens van de zaake komt te hebben; En by gevolg zoo zy ook het alder heerlykste eens kan komen te kennen, het als dan onmogelyk zoude zyn dat eenige van deze Passien in haar de minste ontroeringe zouden konnen veroorzaaken. | ||
== Cap. XX – Bevestiginge van't vorige == | == Cap. XX – Bevestiginge van't vorige == |
Version du 15 décembre 2013 à 12:31
|
Voor Reeden van 't Tweede Deel
[1] [fol. 60] Dewyl wy nu in het eerste deel van God en van de algemeene en oneindige dingen hebben gesprooken, zo zullen wy nu in dit tweede deel tot de verhandeling van de bezondere en bepaalde dingen komen, doch niet van alle, dewyle die ontallyk zyn, maar wy zullen alleenlyk handelen van die de mensch aangaan en daarom aanmerken. I. wat de mensch is voor zo veel hy bestaat van eenige wysen, <aangaan> begreepen in die twee eigenschappen die wy in God hebben aangemerkt. |
Van wat de ziele is vergelykt met het geene aangetekend is pag. [?]. |
[2] Ik zegge van eenige wyzen, omdat ik geen zins versta dat de mensch voor zo veel hy uyt geest, [1] ziele, of lichaam bestaat, een selfstandigheid is. Want wy hebben nu [fol. 61] alvoorens in het begin dezes boeks getoond 1. Dat geene zelfstandigheid beginnen kan; ten 2. Dat de eene zelfstandigheid de ander niet kan voortbrengen en eyndelyk ten 3. Dat geen twee gelyke zelfstandigheeden konnen zyn. De mensch dan niet geweest hebbende van eeuwigheid bepaald en met veele menschen gelyk, en kan geen selvstandigheid zyn. |
[3] Zo dat alles 't geene hy van denken heeft, zyn alleen maar Wyzen van die denkende eigenschap die wy aan God toegepast hebben. En wederom alles 't geen hy heeft van gestalte, beweginge, en andere dingen zyn desgelyks van die andere eigenschap die God toegepas[t] is. |
[4] [fol. 62] En alhoewel eenige hier uyt dat de Natuur van de mensch zonder die eigenschappen die wy zelfs toestaan <zelfstan> zelfstandigheid zyn, niet bestaan noch verstaan kan worden, pogen te bewysen dat <dat> de mensch een zelfstandigheid is, zo heeft dat echter geen ander grondvest als valsche onderstellingen. |
Want dewyle de natuur van de Stoffe of't lichaam geweest heeft, alvoordat de gestalte van dit menschelyk licha[a]m was, zo en kan die natuur niet eigen zyn aan't menschelyk lichaam, dewyl het klaar is dat in die tyd als de mensch niet en was, het altyd niet aan de natuur vande mensch heeft konnen behoren. |
[5] En dat zy voor een grondregul stellen dat Dat aen de natuur van de zaak behoort zonder het welk de zaak noch bestaan noch verstaan kan worden, dat ontkennen wy. Want wy hebben alreeds bewezen Dat zonder God geen ding bestaan noch verstaan kan worden. Dat is God moet alvoorens zyn en verstaan [fol. 63] worden alleer deze bezondere dingen zyn en verstaan <konnen> worden. Ook hebben wy getoond dat de geslachten niet aan de natuur van de beschryving behooren, maar dat zulke dingen die zonder andere niet bestaan konnen, ook zonder die niet verstaan worden. Dit dan zo zynde, wat voor een regul <ken> stellen wy dan daar by men zal weten, wat aan de natuur van een zaak behoort? |
De Regul dan is deze: Dat behoort <tot> aan de natuur van een zaak zonder het welk de zaak niet bestaan noch verstaan kan worden; doch dit niet zo alleen, maar op zoodanig een wyze dat de voorstelling altyd wederkerig is, te weten dat het gezegh ook niet zonder de zaak bestaan noch verstaan kan worden. Van deze wysen dan uyt de welke de mensch bestaat, zullen wy dan nu in den aanvang des volgenden eersten Capittels beginnen te handelen. | Beschrynvinge van 't geene dat aan de Natuur van een zaake behoort. |
Cap. I – Van Waan Geloof, Weten
[fol. 64] [1] Om dan aantevangen te spreeken van de [2] wysen uyt de welke de mensch bestaat, zo zullen wy zeggen (1) wat zy zyn, (2) ten anderen hare uyt werkingen, en ten 3. haare oorzaak. |
Belange het eerste zo laat ons beginnen van die die ons het eerste 1bekend zyn: namelyk eenige begrippen of het medegeweten van de kennisse onses zelfs en van die dingen die buyten ons zyn. |
[2] Deze [3] begrippen dan verkrygen wy (1) of enkelyk door geloof (welk geloof hervoortkomt of door ondervinding of door hooren zeggen) (2) of ook ten anderen wy bekomen die door een waar geloof (3) of ten derden wy hebben het door klare en onderscheide bevatting. |
Het eerste is gemeenlyk dooling onderworpen. Het tweede en derde alschoon die onderling verschillen, zoo en konnen die echter niet doolen. |
[3] Doch om [fol. 65] dit alles wat duydelyker te verstaan, zo zullen wy een voorbeeld stellen genomen van de regul van drien aldus. (1) Iemand heeft alleenlyk horen zeggen dat als men inde Regul van drien het twede getal met het derde vermenigvuldight en dan met het eerste deild, dat men als dan een vierde getaal uyt vind dat de zelvde gelykmatigheid heeft met het derde als het twede met het eerste. En niettegenstaande deze die hem dat zo voorsteld liegen konde, zo heeft hy echter syne werkingen daar na gericht en dat zonder eenige kennisse meer van den regul van drien gehad te hebben als de blinde van de verwe en heeft alzo alles wat hy daarvan ook zoude mogen gezeyd hebben, daarvan geklapt als de papegaay van't geen men hem geleert heeft. | (1) Deze waant alleen, of zo men gemeenlyk zyt, gelooft alleen van horen zeggen. |
Een (2) ander, van gaauwer begrip zynde, die en laat zich soo niet pajen met hooren zeggen, maar neemt 'er een proef aan eenige bezondere reekeningen en die dan bevin[den]de <weer> daar mede overeen te komen, alsdan geeft hy daar aan't geloof: maar te recht hebben wy gezeyt dat ook deze de dooling onderwurpen is. Want hoe kan hy doch zeeker zyn, datt de ondervinding van eenige bezon|f.66dere hem een regul kan zyn van alle? | (2) Deze waant of gelooft niet alleen door horen zeggen, maar door ondervinding ; en dit zyn de twederley wanende. |
Een (3) derde dan noch met het hooren zeggen omdat het bedriegen kan, noch met de ondervinding van eenige bezondere om dat die onmogelyk een regul is, te vreden zynde, die ondervraagt het aan de waare Reeden, de welke nooyt, wel gebruyk[t] zynde, bedrogen heeft. Deze dan die zeght hem, dat door de eigenschap van de gelykmatigheid in deze getallen het alzo en niet anders heeft konnen zyn en komen. | (3) Deze is zeeker door het waare geloove, dat hem nooyt en kan bedriegen ; en is eigentlyk gelovende. |
Doch een (4) vierde, hebbende de alderklaarste kennisse, die heeft niet van doen noch horen zeggen, noch ondervinding, noch kunst van reden dewyle hy door Syne deurzigtigheid terstond de gelykmatigheid en alle de rekeningen ziet. | (4) Maar deze laatste en is nooyt wanende, nog gelovende, maar de zaake zelve beschouwende, niet door wat anders, maar in de zaake zelve. |
Cap. II – Wat Waan, Geloof, en klaare Kennis is
[1] [fol. 67] Wy zullen dan nu komen te verhandelen de uytwerkingen van de verscheide kennissen waarvan wy in 't voorgaande Capittel gezeid hebben en als in 't voorbygaan weer zeggen wat Waan, geloof en klaare kennisse is. De eerste (1.) dan word by ons genoemt Waan, de tweede 2. geloof maar de 3. die is't die wy een waare Kennisse noemen. | Nader verklaringe van de waan, 't waare gelove en klaare kennisse, en waarom so genoemt. |
[2] Waan dan noemen wy die omdat ze de dooling onderwurpen is en nooyt plaats heeft in iets daar wy zeker van syn, maar wel daar van gissen en meynen gesprooken word. |
Geloof dan noemen wy de tweede, om dat die dingen die wy alleen door de rede vatten, van ons niet en worden gezien, maar [zyn] alleen aan ons bekend door overtuyginge in't verstand dat het soo en niet anders moet zyn. | Ziet de beschryvinge van 't gelove pag. [fol. 74] ; en waar in het bevestigende, genomen voor de wille, van het gelove verschilt, pag. [fol. 115]. |
Maar klaare kennisse noemen wy dat, 't welk niet en is door overtuyging van reden, maar door een gevoelen en genieten van de zaake zelve en gaat de andere verre te boven. |
[3] [fol. 68] Dit dan voor af zo laat ons nu koomen tot haare uytwerkingen. Waarvan wy dit seggen: dat namelyk uyt de eerste hervoorkomt alle de lydinge (passien) die daar streydig zyn tegen de goede reden. Uyt de tweede de goede Begeerten, en uyt de derde de waare en oprechte Liefde met alle haar uytspruytzels. | Dus verre van wat de Waen, 't ware geloof, en klaare kennisse zyn ; zo volgt nu dan van haar uytwerken. |
[4] Alzo dat wy dan de naaste oorzaak van alle de lydingen in de Ziele, de Kennisse stellen. Want wy t'eenemaal onmogelyk achten dat, zo iemand op de voorgaande <gronden> wysen noch begrypt noch kent, hy tot Liefde ofte Begeerte of eenige andere Wyzen van wille zoude konnen bewogen worden. | Uyt de kennisse, zo de ware als de valsche, ontstaan alle de Lydingen in de Ziel. |
Cap. III – Lydings oorspronk. Van de Lyding uyt Waan
[1] Alhier dan laat ons nu eens zien hoe dat gelyk wy gezeid hebben, de (Passien) Lydinge uyt de waan komen te ontstaan. En om dit wel <te> en verstaanlyk te doen zo zullen wy eenige vande bezondere der selve voorneemen en daar in dan als in Voorbeelden betonen 't geene wy zeggen. | Hoedanig de Lydinge uyt de waan komen te onstaan, zynde het 2de dat Cap. I belooft is te zullen doen. |
[2] Laat dan de Verwondering de eerste zyn de welke gevonden wordt in die geene die de zaake op de eerste [fol. 69] wyze kent, [4] want dewyl hy van eenige bezondere een besluyt maakt dat algemeen is, zo staat hy als verbaast, wanneer hy iet ziet dat tegen dit syn besluyt aangaat. Gelyk iemand <verb> noit eenige schapen gezien hebbende als met korte staarten, zig verwonderd over de schapen van Marocquen dieze lang hebben. Soo zeit men van een Boer die zig zelfs hadde wys gemaakt datter buyten syn velden geen andere en waren, maar een koe komende te vermissen en genoodzaakt wordende die elders verr te gaan zoeken, viel in verwondering van dat buyten zyn wynig velds noch zo groote meenigten van andere velden waren. | 1. Van de Verwondering. |
[3] En zeeker dit moet ook plaats hebben in veele Philosophen die hun zelfs hebben wys gemaakt dat [fol. 70] er buyten dit veldje of aardklootje daar op zy zyn (omdat zy niet anders beschouden) geen andere meer en zyn. Maar nooyt en is verwondering in die geene die ware besluyten maakt, dit's een. |
[4] Het tweede zal zyn de Liefde: deze aangesien datze ontstaat <uyt> of uyt ware begrippen, off uyt opinien, of ook eindelyk uyt hooren zeggen alleen zullen wy eerst zien, hoe uyt de <opie> opinien, daarna hoe uyt de begrippen: want de eerste strekt tot ons verderf en de tweede tot ons opperste heyl, en dan van het laatste. | 2. Dat de Liefde uyt waan, uyt klare kennis en ook van hooren seggen komt. Deze is het Fundament van alle goet en kwaaad. Ziet pag. [fol.] 108 cap. 14. |
[6] Het eerste dan aangaande: 't is zulks dat zo dikwils iemand iet goets ziet off waant te zien, hy altyd geneegen is zig met het selve te vereenigen, en om 't goets wille dat hy in't selve aanmerkt, zoo verkiest hy't als 't beste, buyten het welke hy niet beter noch aangenaamer als dan en kend. Doch soo wanneer het komt te gebeuren dat hy (gelyk in deze meest gebeurt) iets beter als dit nu bekende goet komt te kennen, zo keerd terstond syne liefde van het eene eerste tot het ander tweede, het welk wy alles klaarder sullen doen blyken in de verhandelinge van de Vryheid des menschen. | Van de Liefde uyt Waan. Hoe deze komt te veranderen. |
[7] * Van liefde uyt ware begrippen: alsoo't de plaats om daarvan te spreeken hier niet is, zo zullen wy dat nu hier voorby [fol. 71] gaan en spreeken van het laatste en derde, namelyk van de Liefde die alleen van hooren seggen komt. | * Van de Liefde uyt ware begrippen off klare kennisse word hier niet uyt waan komt ; doch daar van ziet pag. [fol. 146 bis] cap. 22. |
[5] Deze dan bespeuren wy gemeenlyk in de kinderen tot hun vader, de welke omdat de Vader dit of dat zeyd goet te zyn, zo zyn zy daar toe zonder iets meer daar af te weten geneegen. Dit zien wy mede <die> in zulke die voor't Vaderland uyt liefde haar leven laten en ook in die, die door horen zeggen van iets op hetzelve komen te verlieven. | Van de Liefde uyt horen zeggen. |
[8] De Haat dan het rechte tegendeel van de liefde, ontstaat uyt die dooling die uyt de opinie voort komt: Want zo iemant een besluyt gemaakt heeft van iets dat het goet is en een ander komt tot nadeel van dat zelve iets te doen, zo ontstaat in hem tegen dien doender haat, het welk nooyt in hem zoude konnen plaats hebben, indien men het ware goet kende, gelyk wy dat hier na zullen zeggen, want alles watter ook is off bedagt <kan worden> wort in vergelykinge van het ware goet, 't is niet als maar de ellendigheid zelve; en is dan zo een ellendbeminner <als haat waardig> niet veel eer erbarmens als haat waardig? | 3. De Haat, het tegendeel van de Liefde, ontstaat uyt waan. Kan noyt plaats hebben in iemand die het ware goet kendt. |
De haat dan eyndelyk komt ook voort uyt hooren [fol. 72] zeggen alleen, gelyk wy dat <dien> zien in de Turken tegen Joden en Christenen, Inde Joden tegen de Turken en Christenen, inde Christenen tegen de Joden en Turken etc. Want wat is den hoop van alle deze onwetend d'een van d'anders godsdienst en zeden ! |
[9]De Begeerte: het zy datze bestaat of alleen zo een[ige] willen, in de lust of trek van 't geene men ontbreekt te bekomen, of zo andere willen [5] in de dingen te behouden die wy nu alreeds genieten: 't is zeeker datze in niemand en kan gevonden worden gekomen te zyn als onder de gedaante van goet. | 4. De Begeerte komt onder de gedaante van goet als ook de vorige liefde uyt waan. |
[10] Alsoo dan is 't klaar, dat Begeerte gelyk ook de Liefde waarvan hiervoor gesprooken is, uyt de eerste manier van kennen voortkomt. Want <ni>jemand gehoort hebbende van een dink dat het goet is, krygt lust en trek tot het selve, gelyk gezien word in een zieke die alleen door hooren zeggen van den Doctor, dat zo of zo een remedie voor zyn kwaale goet is, terstond tot dezelve geneegen wordt. |
[fol. 73] Begeerte komt ook uyt bevindinge gelyk datt gezien word in de <pr..kty.> practyk van de doctors die seeker remedie eenmaalen goet gevonden hebbende, het zelve als een onfeylbaar dink gewoon zyn te houden. | Komt ook voort uyt bevinding, volgens de 2 bepalinge, die my niet behaagt. |
[11] Alles 't geene wy nu van deze gezeyt hebben, 't zelve kanmen van alle andere passien seggen gelyk dat voor ieder een klaar is. En dan omdat wy in 't volgende zullen <han> aanvangen te onderzoeken, welke die zyn die ons Redelyk en welke die, die onredelyk zyn, zo zullen wy het dan hier by latende, niet meer daar toe zeggen. | 'T geene nu van deze wynige doch voornaamste gezeyt is, kan mede van alle andere gezeyt worden ; en hier mede word geeyndigt van die Passien die uyt de Waan voort komen. |
Cap. IV – Wat uyt Geloof voortkomt. En 't goet en kwaad des mensche
[fol. 74] [1] Dewyl wy dan in het voorige Cap. hebben getoont hoe uyt de dooling van de Waan de Passien voortkomen, soo laat ons dan hier eens zien de uytwerkingen van de twee andere manieren van Kennen. Ende vooreerst van die welke wy Het Waare [6] Geloof genoemt hebben. | Van de uytwerkingen van het ware gelove. |
[2] 12Deze dan vertoond ons wel wat de zaake behoort te zyn, maar niet wat zy waarlyk is. En dat is de reeden waarom zy ons nooyt en kan doen vereenigen met de geloofde zaak. | De I. uytwerkinge is dat ze ons aanwyst wat de zaake behoort te zyn. |
Ik [fol. 75] zeg dan, dat zy ons leert alleen wat de zaake behoort te zyn, en niet wat zy is, in welke twe een groot onderscheid is. Want gelyk wy in ons exempel van de regul van drien gezeid hebben, dat als iemant door gelykmatigheid kan uyt vinden een vierde getal dat met het derd overeenkomt gelyk het tweede met het eerste, soo kan hy (de deilinge en vermeenigvuldiging gebruykt hebbende) zeggen dat de vier getallen moeten evengelykmatig zyn en dit zo al zynde, spreekt hy niet de min daar af als <de> van een zaak die buyten hem is. Maar als hy de gelykmatigheid komt te * beschouwen zo als wy in het derde exempel getoond hebben, als dan zegt hy in waarheid, dat de zaak zodanig is, aang[e]zien die alsdan in hem en niet buyten hem is. Dit's van de eerste. | * Ziet hier af pag. [fol.] 66. |
[3] De tweede uytwerkinge van't ware geloof is, dat ze 13ons brengt tot een klaar verstand door 't welk wy God liefhebben en ons alsoo verstandelyk doet gewaar worden die dingen die niet in ons maar buyten ons zyn. | De 2 uytwerkinge, dat ze ons verstandelyke doet genieten de zake die zy buyten ons aanwyst en vertoond ; dat is, klaar en onderscheide kennen, niet de zake zelve, maar wat ze moet zyn. |
[4] De *derde uytwerkinge is, datze aan 14ons verschaft de kennisse van goet en kwaad en ons aanwyst alle passien, die te <...> vernietigen zyn <te vernietigen>. En om dat wy nu te vooren gezeid hebben dat die passien [fol. 76] die uyt de Waan voortkoomen, groot kwaad onderworpen zyn, zo is't de pyne waart eens te zien, hoe de selve ook door deze tweede kennisse gezift worden om te zien wat in de zelve goet, wat kwaad is. | De 3. dat ons verschaft het onderscheid van goet en kwaad, en welke van de passien wy te vernietigen hebben, of niet. En hoe dat zulks gedaan woord. |
Om dit dan mede bekwamelyk te doen, so laat ons de zelve maniere als vooren gebruykende, de selve eens van naby bezien om daardoor te konnen kennen, welke het zyn die van ons verkooren, welke verworpen moeten worden. | Van de 4e uytwerkinge van die ware geloof siet pag. [fol.] 110 is dat ze ons aanwyst waar in dat waarheid en valscheid bestaat. |
Doch eer wy daar toe komen, laat ons eens kort voor af zeggen wat daar is het Kwaad des menschen. | Van 't goet en kwaad des mensche. |
[5] Wy hebben nu te vooren al gezeyd, dat alle dingen genoodschikt zyn en dat In de Natuur geen goet en geen Kwaad is. Zo dat al't geen dat wy van de mensch willen, dat zal moeten van het geslacht des zelfs zyn, het welk niet anders is als een Wezen van reden. En wanneer wy dan een Idea van een 15volmaakt mensch in ons verstand bevat hebben, dat zoude dan 16konnen een oorzaak zyn om zien (als wy ons zelfs onderzoeken) offer in ons ook eenig middel is om tot zo een volmaaktheid komen. | Dat het zelve niet in de Natuur is, maar in ons verstand. Na het hebben van een Idea eenes volmaakten mensch, zoude men konnen zien, offer middel was om daar toe te geraalken. |
[6] En 17daarom dan alles wat ons tot die volmaaktheid [fol. 77] voorderd, dat zullen wy goet noemen en in tegendeel al dat verhinderd off ook daartoe niet en vordert, kwaad. | En volgens zo een Idea, zoude men konnen goet noemen alles wat ons daar toe zoude konnen vorderen ; en kwaad, alles wat ons of daar in verhindert. |
[7] 17Ik moet dan zeg ik een volmaakt mensch begrypen, zo ik iets aangaande het goet en kwaat des menschen verhaalen wil en dat daarom, omdat ik handelende van 't goet en kwaad, als E.g. Van Adam, ik als dan een dadelyk wezen (ens reale) met een <dade> wezen van Reden (ens Rationis) verwarren zoude, het welk wel 18naauwkeurig van een regtschapen Philosooph moet gemyd worden en dat om redenen die wy in't vervolg deses off by andere gelegentheden sullen stellen. | Deze Idea moet alleen een Ens rationis en geen Ens reale zyn, noch daar mede vermengt. |
[8] Voorder om dat het eynd van Adam of van eenig ander byzonder schepzel ons niet bewust is als door de uytkomst, zo dat ook 't geen wy van't eynd des menschen konnen zeggen, [7] gegrond moet zyn op het begrip van een volmaakt mensch in ons verstand, welkers eynd dewyl het eens Ens Rationis is, wy wel konnen weten: en ook als gezeyt is, syn goet en kwaad, al het welke maar wysen zyn van denken. | Dat nu uyt het betoog van tevooren gedaan, blykt hoe al de tochten en beweginge van de ziel ontstaan uyt het begripp. |
[9] Om dan nu allengskens ter zaak te komen: wy hebben nu al te vooren aangewezen hoe dat uyt het begrip de beweging, tochten en werkingen van de ziel ontstaan en het selve [fol. 78] begrip hebben wy in vierderly [deelen] verdeeld als in horen zeggen alleen, in ervarentheid, in geloov, in klare kennisse. En aangezien wy nu de uytwerkinge deser aller hebben gezien, zo is daaruyt openbaar, dat de vierde 19namelyk de klare kennisse, de aldervolmaakste is van alle. Want de waan brengt ons dikwyls in dooling. Het ware geloof is alleen daarom goet, omdat het de weg is tot ware kennis, ons tot die dingen die waarlyk beminnens waardig zyn, opwekkende. Zodat dan het laatste eynde dat wy zoeken en het voornaamste dat wy kennen, is de waare kennisse. | En dat uyt alle dit klaar is hoe dat de vierde wyse in de ziel, namelyk de klaare kennis, de aldervolmaakste is van alle. En hook het laatste eynde van't geen wy hebben te zoeken en te kennen. |
[10] 20Doch ook deze ware kennisse is na de voorwerpen die haar voorkomen, ook verscheiden. Soo dat hoe veel beter daar is het voorwerp met het welke het komt te vereenigen, zo veel beter is ook deze kennisse. 21En daarom dat is de volmaaktste mensch, de welke met God (die het aldervolmaaktste wezen is) vereenigt en hem zo geniet. | Is ook verscheiden, na de voorwerpen, in beter en slechter. En alder volmaaktst als zy God tot een voorwerp heeft. |
[11] Om dan te ondervinden wat in de lydingen of passien goet en kwaad is, zo laat ons die als gezeid is, bezonder voorneemen. 22Ende voor eerst van de Verwondering. Deze dan, dewyl die off uyt onwetenheid of vooroordeel komt te ontstaan, is een onvolmaaktheid in den mensch die deze ontroering onderworpen is. Ik zeg een onvolmaaktheid, [fol. 79] omdat de verwondering door zig zelfs niet tot eenig kwaad brengt. | 1) Vat in de verwondering goet of kwaad is ; en dat de zelve is een onvolmaaktheid. |
Cap. V – Van de Liebe
[1] De Lievde die niet anders is, als een zaak te genieten en daar mede vereenigt te worden, die zullen wy verdeelen na de hoedanigheeden van haar voorwerp: welk voorwerp de mensch zoekt te genieten en daarmede te vereenigen. [2] 24Sommige voorwerpen dan zyn in haar zelven vergankelyk; 25andere wel niet <door> vergankelyk door haar oorzaak. Doch een derde isser alleen door zyn eigen kracht en mogentheid eeuwig en onvergankelyk. |
2) Wat in de lievde goet of kwaad is. Dat se bestaat in een vereeniginge met de geliefde zaak. En verscheiden na de hoedanigheid van't voorwerp. En van welke voorwerpen eenige door haar zelfs natuur vergankelyk zyn ; andere alleen door haar oorsaak onvergankelyk ; maar een derde, alleen door syn eigen kracht, eeuwig en onvergankelyk. |
De vergankelyke dan zyn alle de byzondere dingen die niet van alle tyd geweest zyn of begin genoomen hebben. | Welke de vergankelyke zyn door haar zelfs Natuur. |
De andere dat zy[n] alle die wyzen die wy gezeid hebben, oorzaak te zyn van de bezondere wysen. Maar de derde is God off 't welk wy voor een en't zelfde neemen, de Waarheid. |
Welke alleen door haar oorzak onvergankelyk : ziet pag. [fol.] 53 et sqq. Welke de derde is. |
[3] De Liefde dan ontstaat uyt het begrip en kennisse die wy van een zaake hebben ende na dat de zaake zig groter en heerlyker vertoond, daarna is ook [fol. 80] de liefde groter en groter in ons. | Waar uyt de Liefde ontstaat. Namentlyk uyt de kennisse, en hoe die zaak die van ons gekend word heerlyker is, hoe de liefde grooter wort en moet zyn. |
[4] Op tweder ly wyzen isser macht om ons van de liefde te ontslaan: of door kennisse van een beter zaak, of door ondervinding dat de beminde zaak die voor wat groots ende heerlyke gehouden is, veel onheil en ramp met zig sleept. | Op tweederley wyse komt de lievde te vergaan of door de kennisse van een better, of door onheil en ramp die se mesleept. Dese Liefde is met de passien door ondervindinge een en de zelfde ; siet daar af pag. [fol. 145] cap. 21. |
[5] Met de liefde is 't ook soodanig, dat wy nooyt en trachten van dezelve (gelyk van de verwondering en andere passien) verlost te zyn; en dat om dese twee redenen: 1. omdat het onmogelyk is, de twede omdat het noodzaakelyk is, dat wy niet van de selve verlost werden.
|
Van de liefde tracht men nooyt ontslagen te worden, gelyk als van de andere passien, om 2 redenen : 1. om dat het onmogelyk is ; de 2. om datse ons noodzaakelyk is. Onmogelyk : omdat het van ons niet afhangt, maar van het goet dat in de zaak gesien word. * Dat dan van ons niet most gekend zyn, zo wy niet en zouden beminnen ; nu dese kennisse en hangt van onse vryheid niet af ; ergo. Noodzaakelyk : omdat wy, zonder met iets vereenigt te zyn, niet en zouden konnen bestaan. |
[6] Welke dan, van deze drie'erly voorwerpen hebben wy te verkiezen of te verwerpen? 27Wat de vergankelyke aangaat (de wyle wy als gezeid is, om de swakheid onser natuur noodzakelyk iet moeten beminnen en daar mede vereenigen om te bestaan), het is zeker dat wy door't beminnen en 28vereenigen met de zelve geen zins in onse natuur versterkt en werden, aangezien zy zelve swak zyn en d'eene kreupele d'ander niet kan draagen: En niet alleen dat ze ons niet en vorderen, maar syn ook zelfs 29ons schadelyk. Want wy hebben gezeid de Liefde te wezen een vereeniginge met het voorwerp dat ons verstand oordeeld heerlyk en goet te zyn; en daar by verstaan wy zo een vereeniginge, door de welke en de liefde en het geliefde een en de <zev> zelvde zaak komen te zyn of t'zamen een geheel maaken. Soo is hy dan immers wel * ellendig, die met eenige vergankelyke [fol. 82] dingen vereenigt word. Want deze dewylze buyten syne macht zyn en <zo> veel toevallen onderworpen, zo is't onmogelyk dat als die komen * te lyden, hy daarvan soude konnen bevryd zyn. En zo bygevolg besluyten wy: By aldien deze, die de vergankelyke dingen die eenig zins noch wezen hebben, beminnen, zoo Ellendig zyn, wel wat zullen die dan, die de Eere, Rykdommen, en wellusten die alheel geen wezentheid hebben, beminnen ellendig zyn. |
Welke dan van deze drie voorwerpen hebben wy te verkiezen ? Niet met die welke door haar natuur vergankelyk zyn en moeten wy trachten te vereenigen. Want, door de zelve, en bekomen wy geen versterkinge onser natuur, dat nochtans 't oogmerk is. En niet alleen dit, maar sy zyn ons ook schadelyk. * Maaken ons ellendig, door de veelvoudige toevallen <de> dingen die zy gedurich onderworpen zyn. * Dewyl wy met haar vereenigt zynde ook met haar noodzakelyk komen te lyden. En zyn wy, met deze vereenigt zynde, zoo ellendig, die nog eenigzins wesen hebben ; wat zyn wy dan, vereenigt zynde met eere, Rykdom, wellust, die all heel geen wezen hebben, ellendig ! |
[7] Laat ons dit dan genoeg zyn om te betonen, hoe ons de 30Reden aanwyst om van de zo vergankelyke dingen af te scheiden. Want door't geene wy nu geseyd hebben, woort ons klaar aangewezen het vergif en het kwaad dat in de beminninge deser dingen steekt en verborgen is. Doch noch onvergelykelyk klaarder zien wy dit als wy aanmerken, van wat een heerlyk en voortreffelyk goet wy door de genietinge deses worden afgescheiden. | Dat geen 't welk ons de reeden hier van aanwyst behoort genoeg te zyn. Byzonder als wy zien van wat voor een goet wy ons, door de vereeniginge deses, berowen. |
[8] Hier voor hebben wy gezeid dat de dingen die ver [fol. 83] gankelyk zyn, buyten onze macht zyn. Op datmen ons wel verstaa, wy en willen niet zeggen, dat wy eenige vrye oorzaak zouden zyn van niets anders afhangende: maar als wy zeggen dat eenige dingen in, andere buyten onse macht zyn, zo verstaan wy door die welke in onse macht zyn, zulke die wy uytwerken door ordre of te zamen met de Natuur waar van wy een deel zyn: door die welke niet in onse macht zyn zulke die gelyk als buyten ons zynde, door ons geene veranderinge onderworpen zyn, aangezien zy zeer verre van onse dadelyke wezentheid door de Natuur zoodanig gesteld, af zyn. | Wat wy verstaan door de dingen die buyten onse macht zyn of van ons niet afhangen. P. [Fol.] 80. |
[9] Vervolgende dan zo zullen wy nu komen tot de twede maniere van <werp> voorwerpen, welke alhoewel eeuwig en onvergankelyk <door haar vergank> zoo zyn zy nogtans niet soodanig door haar eigen kragt. 31Edoch een wynig onderzoek hier maar toe brengende, zo zullen wy terstond gewaar worden, dat deze niet en zyn als maar * wysen alleen, die onmiddelyk van God afhangen. En dewyle de natuur deser sodanig is, zo en zyn zy voor ons niet om te begrypen, tenzy wy met eenen een begrip van God hebben. In welke omdat hy volmaakt is, noodzaakelyk onze Lievde [fol. 84] moet rusten. En om met een woort te seggen, het zal ons onmogelyk zyn, dat als wy ons verstand wel gebruyken, wy souden konnen nalaten God te beminnen. | Zo en moeten wy ook niet vereenigen met die voorwepen die door haar oorsak onvergankelyk zyn : het welk zyn de 2de voorwerpen van ons gesteld. * Omdat het maar alleen syn wysen die onmiddelyk van God afhangen en met haar niet en konnen vereenigen, dewyle wy deze sonder, God niet en konnen kennen, en God kennende onmogelyk die zouden beminnen. Want God kennende konnen wy niet nalaten hem met een te beminnen. |
[10] De Reedenen waarom zyn klaar: (1) Voor eerst om dat wy ondervinden, dat God alleen maar weezen heeft en alle andere dingen geen wezens, maar wysen zyn. Ende aangezien de wysen niet recht konnen verstaan worden zonder het wezen van't welke zy onmiddelyk afhangen en wy nu al vooren getoond hebben dat als wy iets beminnende, een beter zaak als die wy dan beminnen, komen te kennen, wy altyd ter stond op dezelve vallen en de eerste verlaten; Zo volgt onwedersprekelyk, dat als wy God komen te kennen, die alle volmaaktheid in hem alleen heeft, wy hem noodzakelyk moeten beminnen. | (1) Omdat God alleen wezen heeft, en alle andere dingen maar Wyzen zyn : Nu zo veel heerlyker als het wezen zelve is boven de toevallen, so veel te noodzaakelyker, moet dat wezen bemind worden van die die kend. Seg boven de toevallen ; omdat wy, een beter kennende, altyd een beter beminnen, als pag. [fol. 80] van ons getoond is. |
[11] [fol. 85] (2) Ten tweeden, als wy ons verstand wel gebruyken inde kennisse van zaken, so moeten wy die dan kennen in haar oorzaaken: Nu dan, aangezien God van alle andere dingen een eerste oorzaak is, soo is dan de kennisse Gods en zy staat voor (ex rerum natura) volgens de natuur van de zaak, voor de kennisse van alle andere dingen: dewyl de kennisse van aller andere dingen volgen moet uyt de kennisse van <dat de saake heerlyk is en goet> de eerste oorzaak. En de waare liefde komt altyd hervoort uyt kennisse van dat de Saake heerlyk is en goet. Wat dan kander anders volgen, als dat ze op niemand geweldelyker zal konnen uytstorten als op den Here 32onse God? Want hy is alleen heerlyk en een volmaakt goed. | (2) Om dat wy de zaaken moeten kennen in haar oorzaaken. En zoo staat God noodsakelyk voor in kennisse van alle andere dingen ; want die, sonder hem, niet konnen gekend werden. En de Lievde altyd uyt de kennisse voort komt van dat de zaak heerlyk is. Nu wie isser heerlyker als Gof. Ergo. |
[12] Zo zien wy dan nu, hoe wy de liefde krachtig maaken en ook, hoe de zelve alleen in God moet rusten. * Het gene wy dan van de liefde noch meer hadden te zeggen, dat zullen wy trachten te doen als wy handelen van de laatste manier van kennisse. Hier vervolgens zullen wy nu onder [fol. 86] zoeken gelyk wy hier voor hebben toegeseid, aangaande welke van de passien wy hebben aan te neemen, welke wy hebben te verwerpen. | * Het gene van de liefde noch meet te seggen is, zal van ons gedaan worden pag. [fol. 109 ; 145 bis] en so zullen wy vervolgende voortgaan, en betoonen wat ons de 3e uytwerkinge van 't gelove voor goet en kwaad in de haat sal aanwysen. |
Cap. VI – Van de Haat
[1] De Haat is een Neiginge, om iets van ons af te weeren, dat ons eenig kwaad veroorzaakt heeft. Zoo komt dan nu in aanmerkinge, hoe dat wy onze werkinge op tweederley wyse komen te bedryven, of namelyk met of sonder passien? | Dat de Haat is een Nyginge, van ons af te weren 't geen ons kwaad veroorsaakt heeft. |
* Met passien, gelyk men gemeen ziet aan de Heeren tegen haare Knechten die iets misdaan hebben, dat doorgaans dan niet sonder toorne en geschied. Zonder passien, gelykmen segt van Socrates, die als hy was genoodzaakt syn knecht tot betering te castyden, sulks als dan niet en heeft gedaan, zo wanneer hy ondervond in zyn gemoed tegen deze syne knecht ontsteld te zyn. |
* Wy konnen werken met of zonder passien ; met, gelyk een meerder over syn minder gemeenlyk doet ; zonder, gelyk van Socrates gezeght word. |
[2] Dewyl wy nu dan zien, dat onse werken van ons of |f.87 met, of zonder Passien gedaan worden, zo 33achten wy dat het klaar is dat sulke dingen die ons hinderen of gehindert hebben, sonder onse ontsteltenisse als 't nodig is, konnen weg gedaan werden en daerom, wat is beter, of dat wy de dingen met afkeer en haat vlieden, of dat wy dezelve door kracht van reden zonder ontsteltenisse des gemoeds (want dat achten wy dat wezen kan) ondergaan? Voor eerst is 't zeeker, dat als wy de dingen die ons te doen staan, sonder passien doen, daeruyt als dan geen kwaad en kan komen. En also tusschen goet en kwaad geen midde is, zo zien wy, dat zoo't kwaad is met passie te werken, dat het dan goet moet zyn 34zonder die te werken. | Dewyl wy dan nu sonder passien konnen werken, wat zal dan best zyn, of dat wy de geene die ons kwaad veroosaken met haat vlieden of dat wy hem sonder ontsteltenisse des gemoeds ondergaan ? Als wy iet zonder Passie doen, daar uyt en kan dan geen kwaad voortkomen. Nu tusschen goet en kwaad is geen derde, ergo is't kwaad met passie te werken. Is dan goet zonder. |
[3] Doch offer eenig kwaad in is geleegen de saake met een haat en affker te vlieden, laat ons het zelve eens bezien. Wat de * haat belangt die uyt opinien voortkomt, 't is zeeker die en mag in ons geen [fol. 88] plaats hebben. Dewyl wy weten dat een de zelve zaak op d'eene tyd ons goet, op de ander tyd ons kwaad is, gelyk dat in de geneeskruyden altyd zo is. Het komt dan eyndelyk daarop aan, of de haat alleen door waan en ook niet door ware redenering in ons ontstaat. Doch om dit wel te ondervinden, dunkt ons goet duydelyk te verklaren, wat de haat is en die wel van de afkerigheyd te onderscheiden. |
* Zo de haat uyt de waan hervoort komt, zo mag die in ons geen plaats hebben. Maar staat te ondersoeken of zy ook niet ontstaat door ware redenering. Hier toe zal nodig zyn, dat de haat van ons wel verklaart en van de afkerigheid wel word onderscheiden. |
[4] De Haat dan zeg ik te zyn een ontsteltenisse van de ziel tegen iemand, die ons misdaan heeft met wille ende weten. Maar de afkerigheid is die ontsteltenisse, die in ons is tegen een saak ontstaande uyt ongemak of leed, het welk wy of verstaan of waanen van natuure in de zelve te zyn. Ik zeg van natuuren, want als wy het zo niet en waanen, zo zyn wy alschoon wy eenig hinder of leed daarvan ontfangen hebben, van de zelve niet afkeerig, omdat wy integendeel eenig nut van de zelve hebben te verwagten. [fol. 89] Gelyk iemand van een steen of mes gekwest zynde daarom van't zelve geen afkerigheid heeft. | De Haat is een ontstelling in de ziel tegens die ons tegens die ons willens en wetens mitsdaan heeft, en de afkerigheid is die ontsteltenisse in ons tegen een zak die, uyt haar natuur, ons of in waan, of waarlyk heeft beleedight. |
[5] Dit dan aldus aangemerkt, soo laat ons eens kortelyk zien de uytwerking van deze beyde. Van de haat dan komt hervoort droefheid 36en de haat groot zynde, zo werkt se uyt Toornigheid, de welke niet alleen als de haat tracht te vlieden van 't gehatene, maar ook het zelve te vernietigen zo het doenlyk is: uyt deze groote Haat komt ook voort de Nyt. Maar van de 37afkeerigheid komt eenige droefheid, omdat wy ons trachten te beroven van iets 't welk wezentlyk zynde, zo ook altyd zyne wezentheid en volmaaktheid hebben moet. |
Wat de uytwerkinge van deze beyde zyn. Uyt de haat komt droefheid en groot zynde Toornigheid. Ook de Nyt. Maar uyt afkeer eenige droeffheid, om dat wy met een ons berowen van de volmaaktheid, die noch anderzins in de zaak is. |
[6] Uyt dit gezeide kan dan ligtelyk werden verstaan, dat wy onse redenen wel gebruykende, geen haat of afkeer tot eenige zaake en konnen hebben, dewyl wy ons zodoende van de volmaaktheid die in ieder zaak is, beroven. Ende zo zien wy ook door de reeden, dat wy heel geen [fol. 90] haat ooyt tegen iemand en konnen hebben om dat alles wat in de Natuur is, indien wy iet daar van willen, wy het altyd tot beter verandere moeten, of voor ons of voor de Saake zelve. | Hier uyt volgt dan dat wy onse reden wel gebruykende geen haat of afkeer, tegen eenig zaak konnen hebben : zo en kan die dan uyt de ware redenering niet zyn. Noch ook tegen eenig mensch, en om wat reden. |
[7] En omdat een volmaakt mensch het alder beste is, dat wy tegen woordig of voor onse oogen hebbende kennen, zo is dan en voor ons en voor ieder mensch in 't bezonder verre het beste dat wy hun t'allen tyde tot die volmaakten stand trachten op te kweeken. Want als dan eerst konnen <zy> wy van haar en zy van ons de meeste vrucht hebben. Het middel hiertoe is haar geduurig waar te neemen zodanig als wy van onse goede Conscientie zelve gestadig geleerd en vermaand werden. Want deze ons nooyt tot ons verderf maar altyd tot ons heil aanport. | Plicht tegen onse naasten. De goede conscientie en bedriegt ons noyt. |
[8] Tot een besluyt zeggen wy, dat * de Haat en afkeer in haar hebben zo veel onvolmaaktheeden, als in het tegendeel de Lievde volmaaktheeden heeft. Want deze werkt altyd verbetering, versterking en vermeerdering, het welk de volmaaktheid is: daar de Haat integendeel altyd uyt is op verwoesting, verswakking en vernietiging, het welke de onvolmaaktheid zelve is. | * En heeft de haat in zich zo veel onvolmaaktheeden, als de liefde volmaaktheeden, en waarom. |
[fol. 91] |
Cap. VII – Van de Blydschap en Droevheid
[1] Gezien hebbende hoe dat de Haat en de Verwondering zodanig is, dat wy vryelyk mogen zeggen, dat de zelve nooyt plaats konnen hebben in die geene die haar verstand gebruyken soo't behoort. Zo zullen wy dan op de zelfde wyze voortgaan en spreeken van de andere passien. Om dan aanvang te maaken, zo zullen de eerste zyn de * begeerte en de blyschap. Deze aangezien sy ontstaan uyt de zelve oorzaaken, uyt welke de liefde voortkomt, soo en hebben wy van deze niet anders te zeggen als dat wy ons moeten erinneren en in geheugenisse brengen 't geen wy als doen maal zeyden, waar by wy het hier dan laten. |
Van de begeerte en de blyschap : Wat de 3e uytwerkinge van 't gelove ons daar in sal aanwyzen. Een zeker slag van blydschap zyn dese volgende : 1. de Hoop, gemengt nochtans met eenige droevheyd. 2. Verzekertheid. 3. 't Laghen. 4. De Eere. * Dese omdat ze met de Liefde uyt een en de zelfde oorzak ontstaan, zo kan daar van gezien worden pag. [fol.] 70, 79. |
[2] By deze zullen wy voegen de Droevheid, van de welke wy derven seggen dat ze ontstaat alleen uyt de opinien en waan uyt de zelve: Want zy komt voort van't verlies van eenig goed. Nu te vooren hebben wy gezeid, dat alles wat wy doen strekken moet tot bevordering ende verbetering. Doch 't is zeker dat zo lang als wy bedroevt zyn, wy ons zelven onbekwaam maaken tot zulks te doen. Der halven is nodig dat wy ons van |fol. 92] de selve ontslaan. 't Welk wy doen konnen met te denken op <d> middelen van het verloorne weder te bekomen, zo het in onse macht is. Zo niet, dat het evenwel nodig is ons die kwyd te maaken, om niet te vervallen in alle die ellenden die de droefheid noodzakelyk met sig sleept: en dit beyde met blydschap. Want't is zottelyk een verlooren goe<d>t door een zelfs begeerende en opkweekend kwaad te willen herstellen en verbeteren. | Van de Droefheid. Ontstaat alleen uyt de waan, en is nodig daar af bevryd te zyn, omdat se ons hindert. Een zeker slag van droefheid, zyn dese : 1. De Wanhoop. 2. 'T Berouw en Knaging. 3. Beschaemtheid. 4. Beklag. En 't is zottelyk een verloren goet door een opkweekende kwaad te herstellen. |
[3] Eyndelyk, die syn verstand wel gebruykt, moet noodzakelyk God 't eerste kennen. Nu God als wy bewezen hebben, is het opperste goet en alle goet. Ergo. Zo volgt onwederspreekelyk, dat iemand die syn verstand wel gebruykt, in geen droefheid kan vervallen. Want hoe? Hy rust in dat goet, dat alle goet is en in het welke alle blydschap en vernoeginge der volheid is. Uyt waan dan of onverstand komt de droevheid als gezeid is, voort. | Hy kan ook met syn plicht wel waarneemen, dat is, God voor alle dingen te kennen. |
Cap. VIII – Van Achting en Versmading, etc.
[1] [fol. 93] Nu vervolgens dan zullen wy spreeken van de achting en versmading, van de Edelmoedigheid en Nedrigheid, van Verwaantheid en van de Strafbare Needrigheid; Om het goet en kwaad in deze wel te onderscheiden, zullen wy die voor voets opneemen. | Wat schifting de 3 uytwerkinge van 't gelove doet in deze ses ; namelyk : |
[2] De Achting en Versmading dan zyn maar in opzicht van iets groots off kleins als dat wy eenige zaake kennen, het zy dit groots of kleins in ons of buyten ons is. | 1. Van de Achting en Versmading. |
[3] De Edelmoedigheid strekt zig niet uyt buyten ons en werd alleen toegepast zo eenen, die na de regte waarde zonder passien noch gemerk op de achting syns zelvs te hebben, syne volmaaktheid kend. | 2. Van de Edelmoedigheid. |
[4] De Nedrigheid is als iemand syne onvolmaaktheid zonder gemerk te hebben op de verachting syns zelfs, kend; strekkende de Nedrigheid niet uyt buyten den nedriegen mensch. | 3. Van de Nedricheid. |
[5] De Verwaantheid is als iemand zig zelfs komt toe te eigenen eenige volmaaktheid die niet in hem te vinden is. [fol. 94] | 4. Van de Verwaantheid. |
[6] De Strafbare Nedrigheid is, als iemand an zig toepast eenige onvolmaaktheid die aan hem niet behoort. Ik en spreeke niet van de geveysde, die om andere te bedriegen zonder te meenen haar verneederen: maar van zulke die de onvolmaaktheden die zy hun toepassen, ook zodanig meenen te zyn. | 5. Van de strafbare Nedricheid. |
[7] Dit dan aldus aangemerkt zynde, zo blykt dan daar uyt genoegzaam wat voor goet en kwaad ieder van deze passien in zich heeft. Want wat belangt de Edelmoedigheid en Nedrigheid, deze geven door hun zelfs haar voortreffelykheid te kennen. Want wy zeggen dat den bezitter des zelfs syne volmaaktheid en onvolmaaktheid na waarde kend.
|
Namentlyk een kennisse van volmaatkheid en onvolmaaktheid. |
[8] Wat de Verwaantheid en Strafbaare Nedrigheid angaat, de beschryving des zelfs geeft ook te kennen dat zy <ontstaat> ontstaan uyt zekere waan. Want wy zeiden dat zy toegepast word aan sulk een, dewelke eenige volmaaktheid die [fol. 95] aan hem niet behoord, nochtans zig zelfs toeschryft. En de strafbare Nedrigheid het reghte tegendeel. | Wat in de Verwaantheid er strafbare nedrigheid. Wat in de strafbare Nedrigheid. |
[9] Uyt dit gezeide dan blykt dat zo goet en heylzaam als daar is de Edelmoedigheid en ware nedrigheid, dat daar en tegen de verwaantheid en strafbare nedrigheid ook zo kwaad en verdervende is. Want geene en steld niet alleen den bezitter in een zeer goede stant, maar ook daar by is zy de rechte trap door de welke wy opklimmen tot ons opperste heyl. Maar deze en belet ons niet alleen om tot onse volmaaktheid te geraaken, maar brengt ons ook geheel tot ons verderf. De Strafbare nedrigheid is't die ons belet te doen 't geene wy anders mosten doen om volmaakt te werden: gelyk wy dat zien inde Twyffelaars (Scepticis) die door dien zy loochenen dat de mensch eenige waarheid kan hebben, haar zelfs daar van door deze ontkenning beroven. De Verwaantheid is't die ons doet dingen ter hand neemen, die regelregt tegen ons verderf strekken gelyk men ziet in alle die die gewaant hebben en wanen, me<n>[t] God wonder wel te staan, en door de selve vuur en water braveren en so vast ellendig ter dood geraaken, geen gevaar ontziende alles getroost zynde. | De Edelmoedigheid en ware Nedrigheit is goet en heilzaam ; maar de verwaantheid en strafbare Nedrigheid kwaad en verdervende. |
[10] [fol. 96] De Achting belangende en Verachting. Van deze is niet meer te zeggen als ons wel indachtig te maaken het geene wy hier te vooren van de Liefde gezeid hebben. | Wat in de achting en in de verachting ziet pag. [fol.] 93. |
Cap. IX – Van Hoope, Vreeze, etc.
[1] Van de Hope en Vreze, van de Verzekerdheid, Wanhoop en Wankelmoedigheid, van de Moed, Stoutheid, en Volghyver, van de Flaauwmoedigheid en Vervaertheid zullen wy nu aanvangen te spreeken en een voor een na onse gewoonte voorneemen. En dan welke van dese ons hinderlyk, welke ons vorderlyk konnen zyn, aanwysen. | Wat ons 't gelove aanwyst in deze volgende tien. Die namelyk onstaan uyt de begrippen die wy van een saake hebben. |
Al het welke wy zeer licht zullen konnen doen, indien wy maar wel op merken op de begrippen, die wy konnen hebben van een zaake die toekomende is, het zy die goet het zy die kwaad is. |
[2] De begrippen die wy ten opzigt van de saake zelve hebben, zyn of dat die zake van ons als gebeurlyk word aangemerkt, dat is of kan komen of niet kan komen; of dat ze noodzakelyk moet komen. Dit ten opzigt van de zaak zelve. | Wat dese begrippen zyn in opzigt van de zake zelve. |
Ten opzigt dan van die de zaak begrypt is dit: of dat hy iets moet zyn om te bevorderen dat de zake komt, of om de zelve te beletten. | Wat ten opzigt van de gene, die ze begrypt. |
[3] Uyt deze begrippen dan komen hervoort alle deze tochten aldus. [fol. 97] Zo wy een zaake die toekomende is begrypen goet te zyn en dat ze zoude konnen geschieden, daar uyt krygt de ziele zo een gestalte die wy hope noemen. De welke niet anders is <als> een zekere zlag van blydschap, gemengt nochtans met eenige droefheid.
En wederom als wy de mogelyk komende Saake oordelen kwaad te zyn, daar uyt komt de gestalte in onse ziele, die wy vreze noemen. |
Hoe nu alle dese passien uyt de begrippen voortkomen. En 1. Hoe uyt de Hope. Wat de Hope is. 2. Hoedanig de vreeze. 3. Hoedanig de verzekertheid en wat die is. |
[4] Tot hier toe dan van de passien in dit kapittel vervat, gesprooken hebbende en de beschryvinge derzelver gemaakt op een bevestigende wyze en alzo gezeid wat een ieder deszelfs is. Zoo konnen wy ook de zelve omkerende, beschryven op een ontkennende wyse |f.98 namentlyk aldus: Wy hoopen dat het kwaad niet en zal komen, wy vreezen dat het <kwaad> goet niet en zal komen <wy vre... dat het kwaad niet en zal komen> wy zyn verzeekerd dat het kwaad niet zal komen, wy wanhoopen dat het goed niet en zal komen. |
2/9,5 Dit dan nu gezeid hebbende van de passien, voor zoveel die komen uyt de begrippen ten opzigt van de zaake selve.
Nu hebben wy te spreken van die de welke ontstaan uyt de begrippen ten opzigt van die de zaake begrypt, te weten: Als men iet moet doen om de zake voort te brengen en wy daaraf geen besluyten maaken, zo krygt de ziel een gestalte die wy wankelmoedigheid noemen: Maar als zy tot het voortbrengen van de zaake mannelyk besluyt en die voortbrengelyk is, als dan word het moed genoemd. En die zaake beswaarlyk om voort te brengen zynde, zo word het kloekmoedigheid genoemd of dapperheid. Doch als iemand een zaake besluyt te doen, omdat het een ander (hem voorgedaan hebbende) wel gelukt is, soo noemt men het volgyver. Als iemand weet wat besluyt hy moet maaken om een goede zaake te bevorderen en een kwade te beletten, |f.99 sulks nogtans niet en doet, dan zo noemt men het flaaumoedigheid. En de zelve heel groot zynde, noemt het vervaartheid. Eyndelyk de belgzugt of <jalouzy Jalousia> Jalousie is een sorge die men heeft, om iets dat nu verkregen is, alleen te mogen genieten en behouden. |
2/9,6 Dewyl ons dan nu bekend zyn waaruyt deze togten komen te ontstaan, zo zal ons heel lichtelyk zyn te betogen, welke van die goet, welke kwaad zyn.
Wat dan de Hoope, Vreeze, Verzekerdheid, Wanhoop en Belgzugt aangaat, het is zeeker dat zy uyt een kwaade opinie ontstaan. Want gelyk wy nu alvooren bewezen hebben, alle dingen hebben haar noodzakelyke oorzaaken en moeten zodanig als zy geschieden, noodzakelyk geschieden. En alhoewel de 37Verzekerdheid en Wanhoop in die onverbrekelyke ordre en gevolg van oorzaaken (dewyle daar alles onverbrekelyk en onvrikbaar is) plaatse scheynd te hebben, zo is't nogtans (de waarheid daarvan wel ingezien zynde) verre daar van daan. Want verzekerdheid en wanhoop zyn nooyt, ten zy zy als vooren <(want van deze hebben zy haar zyn)> Hoop en Vrees (want van deze hebben zy haar zyn) geweest hebben. Als |f.100 by exempel, als iemand het gene hy nog te verwagten heeft, goet <waant> waant te zyn, zo krygt hy die gestalte in zyn ziele die wy Hoope noemen: en van dat gewaande goet verzekerd zynde, zo krygt de ziele die gerustheid die wy verzekerdheid noemen. Het gene wy dan nu van de verzekerdheid zeggen, het zelve moet ook van wanhoop gezeid worden. Dog volgens 't geen wy van de Liefde gesegt hebben, zoo en konnen ook deze in geen volmaakt mensch plaatze hebben: Dewyle zy dingen vooronderstellen die wy door haar veranderlyke aard (gelyk in de beschryving van de Liefde is aangemerk[t]) welke zy onderworpen zyn, niet moeten aanhangen; Nog ook van de welke (als in de beschryvinge van de haat getoond is) wy moeten afkerig zyn: Welke afhanginge en afkerigheid nogtans de mensch onderworpen is, die in deze passien staat, tot alle tyd. |
2/9,7 Wat38 de Wankelmoedigheid, Flaaumoedigheid, en Vervaardheid belangen, door haar eigen [aardt en] natuur geven zy hare onvolmaaktheid te kennen: want alles wat zy t'onsen voordeel doen komt niet uyt de werkinge |f.101 van haar Natuur als negative, e.g. iemand die iets hoopt dat hy waant goet te zyn, 't welk nogtans niet goet is en nogtans door syn wankelmoedigheid of flaaumoedigheid de moed die tot de uytvoeringe vereischt komt te gebreeken, soo is't dat hy van dat kwaad 't welk hy waande goet te zyn, negative of by geval bevryd word.
Deze dan en konnen ook geenzins in de mensch die door de ware reeden geleid word, plaats hebben. |
2/9,8 Eyndelyk belangende de Moed, Stoutheid, en Volgyver, van de zelve en is niet anders te zeggen als 't geene wy van de Liefde en Haat nu al gezeit hebben. |
Cap. X – Van Knaging en Berow
[1] Van de knaging en het berouw zullen wy voor tegen woordig doch kortelyk spreeken. Deze dan en zyn nooyt als door verrassing; want de knaging komt alleen hier uyt: dat wy iets doen van't welk wy dan twyffelen of het goet is of het kwaad is ende het berouw hier uyt, dat wy iets gedaan hebben dat kwaad is. | Wat het gelove ons zegt van de Knaging en 't Berouw. En waar uyt die ontstaan. |
[2] En om dat veel menschen (die haar verstand wel gebruyken) somtyds (vermids haar die hebbelykheid die vereischt werd om het verstand altyd wel te gebruyken ontbreekt) afdwaalen: zo zoude men misschien mogen denken, dat haar [fol. 102] deze Knaging en Berouw verder soude te rechte brengen en dan daaruyt besluyten, gelyk soo de geheele wereld doet, datze goet zyn. Doch zo wy de zelve te regt willen inzien, wy zullen bevinden dat ze niet alleen niet goet en zyn, 39nemaar in het tegendeel datze schadelyk en dienvolgende dat ze kwaad zyn: Want het is openbaar, dat wy altyd meer door de Reeden en liefde tot de waarheid als door knaging en berouw te rechte komen. Schadelyk zyn zy dan en kwaad, want zy zyn een zeeker slag van droefheid de welke van ons nu te vooren bewezen is schadelyk te zyn en die wy derhalven daarom als kwaad moeten trachten van ons af te weren, gelyk wy dan dienvolgende ook dese als zodanig moeten schuwen en vlieden. | Dat ze de mensch scheint eenig voordeel te konnen doen. Doch wel ingezien zynde, zyn schadelyk, kwaad, en waarom. Zyn een zeeker slag van droefheid. |
Cap. XI – Van Bespotting en Boerteyre
[1] De Bespotting en Boerterye steunen op een valsche waan en geven in de Bespotter en Boerter te kennen een onvolmaaktheid. Op een valsche waan is't dat zy steunen, omdat men meind dat den geenen die bespot word, de eerste oorzaak is van syne werken en datze niet noodzaakelyk (gelyk de andere dingen in de Natuur) van God afhangen. | Van de Bespottinge en Boerteren waarop 't gelove zegt dat die steunen ; namentlyk : Op een valsche waan en welke die is ; en waar uyt die voortkomt.
|
In de Bespotter geven zy een onvolmaaktheid te kennen. Want of het geene zy bespotten is zodanig, dat het bespotte [fol. 103] lyk is, of het is niet zoodanig. Indien niet zodanig zo betonen zy een kwaden aard, bespottende het geene niet te bespotten is. Indien Ja zodanig, zo betonen zy daarmede in die geene die zy bespotten eenige onvolmaaktheid te kennen, de welke zy niet met bespottinge, maar veel eer met goede redenen gehouden zyn te verbeteren. | Waarom zy in de Bespotter een onvolmaaktheid te kennen geven. |
[2] Het Lachgen heeft geen opzicht op een ander, maar alleen op die mensch, die eenig goet in zig zelfs bemerkt ; en omdat het is een seeker slach van de Blydschap, zo valt ook niet anders van de zelve te zeggen als van de Blydschap nu al gezeyd is. Ik spreek van sulk lachgen, veroorzaakt door zeekere Idea die hem daar toe anport en geenzins van sulk lachgen, veroorzaakt door beweeginge der geesten. Van het selve (dewyl het nog op goet, nog op kwaad <zyn> eenige opzicht heeft) hier te spreeken waar buyten ons oogmerk. | Van het lachgen en wat opzigt het heeft, en wat het is. Is een zeeker slag van Blydschap. Siet pag. 91 [cap. VII]. |
[3] Van de Nyd, Gramschap, Euvelneeming en zal hier niet anders te zeggen zyn als ons eens te erinneren 't geene wy al voorens van de haat gezeyt hebben. | Van de Nyt, Gramschap en Euvelneming siet pag. 86 [cap. VI]. |
Cap. XII – Van Eere, Beschaamtheid en Onbeschaamtheid
f.104 Van de Eere, Beschaamtheid, en onbeschaamtheid zullen wy nu mede kortelyk spreeken. De eerste is een seeker slach van Blydschap die een ieder in zig zelfs gevoeld wanneer hy gewaar word, dat zyn doen by andere geagt en geprezen word zonder opzigt van eenig ander voordeel of profyt dat zy beoogen.
Beschaamtheid is zeekere droevheid die in jemand ontstaat als hy komt te zien, dat zyn doen by andere veracht word zonder opzigt van eenig ander nadeel of schaade dat zy beoogen. De onbeschaamtheid is niet anders als een ontbeering of uytschudding van schaamte, niet door de Reeden; maar of door onkunde van schaamte gelyk in de kinderen, wilde menschen etc. of doordien men in groote versmaadheden geweest zynde, nu overal zonder omzien heen stapt. |
2 Kennende nu dan deze togten, zo kennen wy ook meteen de ydelheid en onvolmaaktheid die zy in haar hebben. Want de Eere en Schaamte en zyn niet alleen niet vorderlyk volgens het geene wy in hare beschryvinge hebben aangemerkt, maar ook (voor zo veel zy op eigen |f.105 liefde en op een waan van dat de mensch een eerste oorzaak is van zyn werk en dienvolgende lof en laster verdiend, geboud zyn) zo zyn zy schadelyk en verwerpelyk. |
3 Dog ik wil niet zeggen, dat men zo by de menschen moet leven, als men buyten haar daar Eer en Schaamte geen plaats heeft, leeven zoude. Ne maar in tegendeel staa ik toe dat ons die niet alleen vrystaan te gebruyken, als wy die tot nut van de menschen en om haar te verbeteren aanwenden, maar ook hetzelve mogen doen met verkortinge van onse (anderzins volkomen en geoorlofde) eigen vryheid. Als by Exempel zo iemand zig kostelyk kleed om daardoor geacht te zyn, deze zoekt een Eere die uyt de liefde syns zelfs hervoorkomt zonder enige opzigt op syn even mensch te hebben; maar zo iemand syn wysheid (daar door hy aan syn eeven naasten konde vorderlyk zyn) ziet verachten en met de voet treden, omdat hy een slecht kleed an heeft, deze doet wel dat hy (uyt beweging om haar te helpen) zich met een kleed daar aan zy haar niet en stooten, verziet, wordende also om syn even mensch te winnen, syn even mensch gelyk. |
4 Wat voorder de onbeschaamtheid belangt deze die toont zich zelvs aan ons zodanig, dat wy om haare mismaaktheid te zien, alleen maar haare beschryving van noden hebben en't zal ons genoeg zyn. |
Cap. XIII – Van Gunste, Dankbaarheid en Ondankbaarheid
[1] [fol. 106] Zo volgt nu van de Gunste, Dankbaarheid en Ondankbaarheid. Wat de twee eerste aangaan, zy zyn die nyginge die de ziele heeft van syn evennaasten eenig goet te gunnen en te doen: Te gunnen zeg ik, als aan hem die eenig goet gedaan heeft, weder goed gedaan wordt; Te doen zeg ik, als wy zelve eenig goet verkregen of ontfangen hebben. |
[2] Ik weet wel dat meest alle menschen oordeelen deze tochten goet te zyn, doch niet tegenstaande dat, zo derf ik zeggen datze in een volmaakt mensch geen plaatse konnen hebben. Want een volmaakt mensch woord maar alleen door de noodzakelykheid zonder eenige andere oorzaak bewogen om syn even mensch te helpen en daarom vind hy zig om te helpen aan den aldergodlooste zo veel te meer verpligt als hy ziet, zoo veel te grooter ellende en noodt in hem te wezen. | Niet tegenstaande dit zo konnen zy in geen volmaakt mensch plaats hebben, en de reden waarom. |
[3] De Ondankbaarheid is een verachtinge van de Dankbaarheid, gelyk de Onbeschaamtheid van de Schaamte en dat alleen zonder eenig opzicht van reeden, maar alleen voortkomende door of gierigheid of een al te groote liefde tot zich zelfs; en daarom dan en kan die in geen volmaakt mensch plaats hebben. | Wat ondankbaarheid is. Uyt haar oorzaak ziet men dat in geen volmaakt mensch kan plaats hebben. |
Cap. XIV – Van het Beklagh <En van't Goet en Kwaad in de Passien>
1 |f.107 Het Beklagh dan zal zyn het laatste, waar van wy inde verhandelinge der passien zullen spreken en met het welk wy zullen eyndigen. Beklag dan is zeeker slag van droevheid uyt overweginge van eenig goet dat wy verlooren hebben ontstaande en dat zodanig datter geen hoope is het zelve zo weder te hebben. Zy geevt ons haar onvolmaaktheid also te kennen, dat wy haar maar beschouwende de zelve terstond kwaad keuren. Want wy nu alvooren hebben bewezen, dat het kwaad is zig zelve te verbinden en vast te maaken aan dingen die ons lichtelyk of ooyt konnen komen te gebreeken en die wy niet en konnen hebben als wy willen. En dewyl het een zeeker slach is van droefheid, zo hebben wy die te schuwen, gelyk wy sulx voor dezen van de droefheid handelende, hebben aangemerkt. |
2 Soo meen ik dan nu genoegzaam aangewezen en betoogt te hebben, dat alleenlyk het *Waare Geloov of de reeden dat geene is, het welk ons tot de kennisse van't goede en kwaade brengt. En zo wanneer wy zullen betoonen, dat de eerste en voornaamste oorzaak aller deser tochten is de Kennisse, zo zal klaarlyk blyken, dat wy ons verstand en Reeden wel gebruykende, nooyt in een van deze die van ons te verwerpen zyn, zullen konnen komen te vallen. |f.108 Ik zeg ons Verstand, want ik niet en meyne, dat de reeden alleen maghtig is ons van alle deze te bevryden: gelyk wy dan zulks hier na op syn plaatze ook zullen bewysen. |
3 Doch als een voortreffelyke zaake hebben wy nopende de passien hier aan te merken, hoe dat wy zien en bevinden dat alle die passien welke goet zyn, van zoodanig een aard en natuur zyn, dat wy zonder de zelve niet en konnen zyn noch bestaan en gelyk als wezentlyk tot ons behoren: Als daar is Liefde, Begeerte, en alles wat aande liefde eigen is. Maar geheel anders is't geleegen met die de welke kwaad en van ons te verwerpen zyn; aangezien wy zonder de selve niet alleen zeer wel konnen zyn, maar ook dan eerst reght zyn die wy behooren te zyn, als wy ons van de zelve hebben vry gemaakt. |
4 Om dan noch meer klaarheid in alle deze te geven diend aangemerkt, dat het fundament van alle goet en kwaad is de Lievde vallende op seker voorwerp: want zo wanneer men niet en bemind het voorwerp het welk alleen waardig is bemind te worden, namenlyk God gelyk wy alvoorens gezeid hebben, maar die dingen die |f.109 door eigen aart en natuur vergankelyk zyn, zo volgt daarop dan noodzakelyk (dewyl het voorwerp zo veel toevallen, ja de vernietinge zelve onderworpen is) de haat, droefheid, enz. na veranderinge van het geliefde voorwerp. Haat, als iemand hem het beminde ontneemt. Droefheid, als hy het komt te verliezen. Eere, als hy op Liefde syns zelfs steunt. Gunste ende Dankbaarheid, als hy zyn even mensch niet en bemind om Godt. Doch in tegendeel van alle deze zo 47wanneer de mensch God komt te beminnen, die altyd onveranderlyk is en blyvt, zo is't hem onmogelyk in deze poel van Passien te vervalien. En daar om zo stellen wy voor een vaste en onvrikbare regul, 48dat God is de eerste en eenige oorzaak van al ons goet en een vrymaaker van al ons kwaad. |
5 Zoo49 komt mede in aanmerkinge, dat alleen de Liefde, enz. onbepaald zyn: namentlyk hoe die meer en meer toeneemt, hoe die ook alsdan voortreffelyker word: Aangezien die is vallende op een voorwerp dat oneyndig is; waarom ze dan alle tyd kan toeneemen, het welk in geene andere zaake als alleen in deze en kan plaatze <hebben> grypen. En dit zal ons misschien hier na een |f.110 stoffe zyn waaruyt wy de onsterffelykheid van de ziel zullen bewyzen <of> en hoe off op wat wyze die zyn kan.[33] |
Cap. XV – Van 't Ware en Valsche
[1] Nu dan laat ons eens zien van het Waare en Valsche, het welk ons de vierde en laatste uytwerkinge van dit waare gelov aanwyst. Om dit dan te doen, zo zullen wy eerst de beschryvinge van Waarheid en Valsheid stellen: Waarheid dan is een bevest<in>[igin]ge (of ontkenninge) die men doet van eenige zaak, overeenkomende met de zelve zaak; en Valsheid een Bevestin<ge>ging (of ontkenninge) van de zaake, die niet met de zaake zelve overeenkomt. |
[2] 50Doch dit zo zynde, zal het schynen datter geen onderscheid is tusschen de valsche en ware Idea, ofte dewyle dit of dat te <denken> ontkennen ware wyze van denken zyn en geen ander onderscheid hebben als dat de eene met de zaak overeenkomt en de ander niet, datze dan ook niet dadelyk, 51maar alleen door reeden verschillen en als dit dan dus zoude zyn, kondemen met recht [fol. 111] vraagen, 52wat voordeel doch d'eene met zyn waarheid en <de andere met> wat schade doch d'ander <met> door zyn valsheid heeft? En 53hoe de eene weten zal, dat zyn bevatting of Idea meer met de zaak overeenkomt als de ander. Eeyndelyk van waar het komt dat de eene doold en de ander niet ? | Dat uyt de beschryving van Waarheid en Valsheid scheynt te volgen, datter geen onderscheid is tusschen ware en valsche Ideen. |
[3] Waar op vooreerst tot antwoord diend, dat de alder klaarste dingen en zig zelfs en ook de valsheyd te kennen geven in zulker voegen, dat het een groote dwaasheid zoude zyn te vraagen hoe men van haar bewust zoude wezen: Want dewyle zy gezeid worden de alderklaarste te zyn, zo en kanner immers geen andere klaarheid wezen door de welke zy zouden konnen verklaart werden, zodat dan volgt, dat de waarheid en zig zelfs en ook de valsheid openbaard. Want de waarheid word door de waarheid, dat is door zig zelfs klaar, gelyk ook de valsheid door de zelve klaar is: maar nooyt woord de valsheid door zig zelfs geopenbaard of aangewezen. Zoo dan iemand die de waarheid heeft [fol. 112] en kan niet twyffelen dat hy ze heeft. Dog iemand die in valsheid of in doling steekt, die kan wel waanen dat hy in waarheid staat; gelyk als iemant die droomt, wel denken kan dat hy waakt, maar nooyt kan iemand die nu waakt, denken dat hy droomt.
|
Op welke schyn word geantwoord. Dat het zotheid is te vragen hoe men weet dat men weet. De waarheid openbaart zig zelfs en ook de valscheid. Maar de valsheid, geen valsheid. Onderschyt tusschen een die in Waarheid en een die in Valsheid staat en met een voorbeeld verklaard. En ook eenigzins van dat God de waarheid, of dat de waarheid God zelve is. |
[4] Nu de oorzaak, waarom de eene van syne waarheid meer bewust is als de ander, is omdat de Idea van bevestiging (of ontkenning) met de natuur van de zaak geheel overeenkomt en dienvolgende meer wezentheid heeft. | Waat door het komt dat van twee, die waarheid hebben, de eene meer van syn waarheid bewust is als de ander. |
[5] * Om dit beter te begrypen diend aangemerkt dat het Verstaan (schoon het woord anders luyd) is een suyvere of pure Lyding ; dat is dat onse ziel in dier voegen veranderd word, datze andere wyze van denken krygt, die zy te vooren niet en hadde: Als nu iemand door dien het geheele voorwerp in hem gevrogt heeft, diergelyke gestalte of wyzen van denken krygt, zoo is het klaar, dat [fol. 113] die een geheel ander gevoel van de gestalte of hoedanigheid van het voorwerp bekomt als een ander die zo veel oorzaaken niet gehad heeft en zo tot zulks of te bevestigen of te ontkennen door een ander lichter werking (als door wynige of minder toevoeginge in't zelve gewaar wordende) bewogen <heeft> wordt. | * Wat aangemerkt diend om dit beter te begrypen. |
[6] Hier uyt ziet men dan de volmaaktheid van een die in Waarheid staat, gesteld tegen een die in de zelve niet en staat. Dewyl dan de eene lichtelyk, de ander niet lichtelyk verandert, zo volgt daaruyt dan dat de eene meer bestandigheid en wezentheid heeft als de ander: En zo ook om dat die wyzen van denken, welke met de zaak overeenkomen, meer oorzaaken gehad hebben, zo hebben zy ook in haar meer bestandigheid en wezentheid: En dewyl zy geheel met de zaak overeenkomen, zo is't onmogelyk dat zy in eenige tyd van de zaak anders konnen aangedaan worden of eenige veranderinge lyden, dewyl wy nu al voorens gezien hebben, dat de wezentheid van een zaak onveranderlyk is. Al het welke in de valsheid geen plaats heeft.
|
Waar uyt dan de volmaaktheid van een die in waarheid staat, boven een die daar niet in staat, gezien werd. Want hy is bestanding om dat hy van de zaak nooyt anders aangedaan kan worden. |
Cap. XVI – Van de Wille
[1] [fol. 114] Wetende dan nu wat Goet en Kwaad, waarheid en valsheid is en ook waar in de welstand van een volmaakt mensch bestaat, zal 't nu tyd zyn om tot onderzoek onzes zelfs te komen 54en eens bezien of wy tot zo een welstand vrywillig of genoodzaakt komen?
|
Wat ons 't ware geloof geleert heeft volgens de derde uytwerking, en ook de vierde. Of wy tot hen geen zy ons geleert heeft vrywilling of genoodzaakt komen ? en om dit te onderzoeken wat ons daar toe nodig is. |
[2] De Begeerte hebben wy gezeid die nyginge te zyn die de Ziele heeft tot iets 't geen zy als goet keurt; zo dat dan daaruyt volgt, dat eer onse begeerte zich uyterlyk tot iets uytstrekt, in ons alvoorens een besluyt is gegaan van dat zulk iet goet is, welke bevestiging dan of algemeen genomen de magt van bevestigen en ontkennen, de [8] Wille genoemt word. |
[3] [fol. 115] Zoo komt het nu dan daarop aan, of deze Bevestiging van ons vrywillig of genoodzaakt geschied, dat is, of wy iets van een zaak bevestigen of ontkennen zonder dat 55eenige uytwendige oorzaak ons tot zulks dwingt. Doch by ons is al bewezen, dat een zaak niet door zig zelfs wordende verklaart of welkers Wezentlykheid niet aan syn Wezentheid is behorende, noodwendig een uytterlyke oorzaak moet hebben: en dat een oorzaak die iets zal voortbrengen, zulks noodzaakelyk moet voortbrengen: Zo dan ook moet volgen dat dit of dat bezonderlyk te willen, dit of dat van een zaak bezonderlyk te bevestigen of te ontkennen, dat zulks zeg ik, dan ook door [9] eenige uytwendige oorzaak moet voortkomen: gelyk ook de beschryving die wy van de oorzaak gegeven hebben is, dat ze niet vry kan zyn. | Dat de orzaak niet vry is, ziet pag. [fol.] 42-43. |
[4] Dit zal mogelyk eenige niet voldoen, die gewent zyn haar verstand meer bezig te houden op de Entia rationis als op de Byzondere dingen die waarlyk in de Natuur zyn: En zodoende aanmerken zy het Ens Rationis niet als zodanig maar als een ens reale. Want omdat de mensch nu deze dan die Will heeft, zo maakt hy in syn ziele een algemene wyze, die hy wille noemt, gelyk hy ook zo uyt deze man <die man> en die man een Idea maakt van Mensch: en [fol. 116] om dat hy de dadelyke wezens niet genoeg van de wezens van reden en onderscheid, zo gebeurt het dat hy de wezens van Reden aanmerkt als dingen die waarlyk in de Natuur zyn en zo zig zelfs als een oorzaak stelt van eenige dingen, gelyk in de verhandeling van de zaak waaraf wy spreeken niet weinig en gebeurt. Want als men iemand vraagt, [fol. 117] waarom de mensch dit of dat wil; men antwoordt, [10] om dat zy een wil hebben. Doch aangezien de Wil gelyk wy gezeid hebben, maar een Idea is van dit of dat te willen en daarom maar een wyze van denken : een ens rationis en geen ens reale, zo en kan dan van haar niets veroorzaakt worden. Nam ex nihilo nihil fit. En zo meen ik ook als wy getoond hebben, dat de wille geen zaak is in de Natuur, maar alleen een verzieringe, men niet en behoeft te vraagen of de wil vry of niet vry is. | Waardoor het komt dat men meent dat de Wil iets wezentlyks zy. 'T welk in deze zaake zeer dikwils gebeurt. Daar zy nogtans maar een. Idea is van dit of dat te willen, en geen zaake in de Natuur. Warom het dan te vergeefs is te vraagen of ze vry is. |
[5] Ik en spreeke dit niet van de algemene wille, die wy getoond hebben een wyze van denken te zyn; maar van bezonder dit of dat te willen, welk willen eenige in het bevestigen of ontkennen gesteld hebben. [fol. 118] Aan een yder dan, die maar let op 't geene van ons al gezeid is, zal dit klaar blykelyk zyn. Want wy hebben gezeid, dat het verstaan een pure Lydinge is, dat is een gewaarwordinge in de ziel van de wezentheid en wezentlykheid der zaaken; alzo dat wy het nooyt en zyn, die van de zaak iet bevestigen of ontkennen, *maar de zaak selfs is het, die iets van zigh in ons bevestigt of ontkent. | Voor die gene die maar lett op de beschryvinge die wy van 't verstand gedaan hebben pag. [fol.] 112. *Want de zaak zelfs, en niet wy, bevestig of ontkend in ons van haar zelve. |
[6] Dit en zullen eenige mogelyk niet toestaan, om dat 56haar toescheynt wel iets anders van de zaak te konnen bevestigen of ontkennen als haar van de zaake bewust is. *Doch dit komt maar, omdat zy geen begrip hebben van het concept 't welk de ziele heeft van de zaak zonder of buyten de woorden. Wel is waar (als'r reeden zyn, die ons daartoe bewegen) dat wy aan andere door woorden of andere werktuigen van de zaak anders te kennen [fol. 119] geven als er ons van bewust is; maar echter en zullen wy nooyt, noch door woorden, noch door eenige andere werktuygen zo veel te weeg brengen, dat wy van de zaaken anders zouden gevoelen als wy er af gevoelen. Dats onmogelyk en klaar aan alle die welke ten eenen maale buyten gebruyk van woorden of andere beduydtekenen alleen op haar verstand acht neemen. | *Waar uyt het komt dat dit niet waar scheyndt. |
[7] 57Doch hier tegen zouden misschien eenige konnen zeggen: Indien niet wy maar alleen de zaake het is, die van zig in ons bevestigt en ontkent, zo en kan'er dan noch bevestigt nog ontkend worden als 't geene met de zaak overeenkomt. En dienvolgende isser geen valschheid. Want de valsheid hebben wy gezeid te zyn iets van een zaake te bevestigen (of te ontkennen), dat met de zaak niet overeenkomt, dat is dat de zaake niet van zig zelfs dat bevestig of ontkend.
|
'T geen hier tegen zoude konnen geseyt worden. Datter dan geen valschheid is. Word beantwoord zo niet te zyn, uyt het geen van de waarheid en valsheid te vooren gezeid is pag. [fol.] 110-111. Waar in de valsheid van iets bestaat. Wie die meest onderwurpen is. |
[8] 58Eyndelyk zoudemen ons ook nog konnen tegenwerpen datter veel dingen zyn, die wy willen en niet willen, als daar is iets van een zaak te bevestigen of niet te bevestigen, de waarheid te spreeken en niet te spreeken en zo voort. Doch dit komt voort om dat de begeerte niet genoeg van de Wille en word onderscheiden. Want de Wil by die, die de Wille stellen, is alleen dat werk van het verstand daardoor wy van een zaak iets bevestigen of ontkennen zonder opzicht van goet of kwaad. Doch de Begeerte is een gestalte in de ziele om iets te verkrygen of te doen ten opzigt van goet of kwaad, dat daar in beschout word; Also dat de Begeerte ook na de bevesting of ontkenning die wy van de zaake gedaan hebbe, nog blyft, te weeten na dat wy ondervonden of bevestigt hebben een dink goet te wezen, 't welk volgens haar zeggen de wil is en de Begeerte die neyginge die men eerst <om> daarna om dat te bevorderen bekomt, also dat ook na haar eigen zeggen, de Wille wel zonder de Begeerte, maar de Begeerte niet zonder de Wille die al voorgegaan moet zyn, wezen kan. | Wat men hier nog al tegen kan in brengen. En word beantwoord en getoond waar uyt het voortkomt. |
[9] Alle de werkinge dan, waar af wy hier boven gezeit hebben (aangezien zy gedaan worden door reden onder schyn van goet of belet worden door reeden onder schyn van kwaad) konnen alleenlyk [fol. 121] onder die neiginge die men Begeerte noemt en geenzins als heel oneygentlyk onder de benaming van Wille begreepen worden. | Alzoo dat alle werkingen waar van boven gezeit is, alleen onder de Begeerte en niet als heel oneygen onder de Wille behore. |
Cap. XVII – Van't Onderscheid tusschen de Wil en Begeerte
[1] Dewyl het dan nu kennelyk is, dat wy tot bevestigen of ontkennen geene wille en hebben, laat ons dan nu eens zien het rechte en ware onderscheid tusschen de Wille en Begeerte of wat eigentlyk die Wille mag zyn, die by de Latinen genoemt wordt voluntas. | Wat ons 't gelove van het onderscheid tusschen Wil en Begeerte geeft. Volgens de vierde uytwerkinge. |
[2] Na Aristotelis Beschryving scheynt Begeerte een geslacht te zyn, onder zig twee gedaanten bevattende. Wa[n]t hy zeit de Wille te zyn die lust of trek, die men heeft onder schyn van goet, waar uyt het my toe schynt, dat hy de Begeerte (of cupiditas) alle de neiginge, hetzy tot goet, hetzy tot kwaad, meent te zyn: Doch als de neiginge alleen tot het goede is of dat de mensch die zulke neiginge heeft, de zelve onder schyn van goet heeft, zo noemt hy die voluntas of goede wille ; maar zoo zy kwaad is, dat is, als wy in een ander een neiginge zien tot iets dat kwaad is, dat noemt hy voluptas of kwade wille. Zo dat de neiginge van de ziel niet iets is om te bevestigen oft'ontkennen, maar alleen een neiginge om iets te bekomen onder scheyn van goet en te vlieden onder scheyn van kwaad. | Wat by Aristotelem voluntas. Wat by hem cupiditas. En wat by hem voluptas. |
[3] [fol. 122] Zoo is dan nu overig te 59onderzoeken of deze Begeerte vry of niet vry is. Behalven dan dat wy alreeds gezeid hebben, dat de Begeerte van het begrip der zaaken afhangt en dat het verstaan een uytterlyke oorzaak moet hebben en behalven ook 't geene wy van de wille gezeid hebben, zo is dan nog overig te betoonen dat de Begeerte niet vry is. | Dat de Begeerte niet vry is. |
[4] Veele menschen schoon zy wel zien, dat de kennisse die de mensch van verscheide zaaken heeft, een middel is waar door syn lust of trek van het eene tot het ander overgaat, zoo en aanmerken zy nogtans niet, wat het mag zyn, dat de lust zoo van het eene tot het ander komt te trekken.
|
War het mag zyn, dat de lust zoo van 't eene tot het ander beweegt over te gaan. Word in een voorbeeld aangewezen. Dat de lust noodzakelyk is. Teegenwerping. Beantwoord. |
[5] En daarom gelykwy in de verhandeling van de Wille gezeid hebben dat de wille in de menschen niet anders is als deze en die wil, alzoo is ook in hem niet anders als deze en die Begeerte die van dit en dat begrip veroorzaakt word, zynde deze Begeerte niet iets dat dadelyk in de Natuur is, maar zy is alleen van dit of dat bezonder te begeren, afgenomen. De Begeerte dan niet waarlyk iets zynde kan ook niet dadelyk veroorzaaken.
|
Waar uyt het dan eyndelyk bestaat. En de Begeerte en is niet anders als deze en die Begeerte. Gelyk van de wil pag. [fol.] 117. Ongerymtheid, die te volgen staat, zo de Begeerte vry is. |
Cap. XVIII – Van de Nuttigheid van't voorgaande
[fol.124]
[1] Zoo zien wy dan nu, dat de mensch als zynde een deel van geheel de Natuur, van welke hy afhangt, van welke hy ook geregeert word, uyt syn zelve niet iets kan doen tot zyn heil en welstand. Zo laat ons dan eens zien wat nuttigheeden uyt deze onse stellinge voor ons ten besten zyn. En dat te meer daarom omdat wy niet en twyffelen, of zy zullen eenige niet wynig aanstotelyk schynen. | Wat nuttigheden uyt deze stelling, van dat de mensch uyt hem zelfs tot syn heil niets niet kan doen, volgen ; namentlyk : |
[2] Voor eerst volgt daar uyt, dat wy 60waarlyk dienaars, ja slaven Gods zyn en dat het onse grootste volmaaktheid is zulks noodzakelyk te zyn. Want dog: op ons zelven aangemerkt zynde en zoo niet van God afhangig, zeer wynig is't of niet dat wy souden konnen verrigten en met recht daar uyt oorzaak neemen om ons zelfs te bedroeven. Voor al in tegenstellinge van't geene wy nu zien: Dat wy namelyk van dat geene 't welk het aldervolmaakste is, zoodanig afhangen dat wy mede als een deel van't geheel, dat is: van Hem, zyn; en om zo te zeggen, meede het onse toe brengen tot uytwerkingen van soo veel geschiktelyk geordineerde en volmaakte werken als daarvan afhangig zyn. | 1. Dat wy slaven en dienaars Gods zyn. |
[3] Ten anderen zoo maakt ook deze kennisse, dat 61wy na het verrigten van een voortreffelyke zaake ons daar over niet en verhovaardigen (welke verhovaardiginge een oorzaak is, dat wy meenende nu <af> al wat groots te zyn en als of wy niets verder behoefden, staan blyven; strydende regel regt tegen onse volmaaktheid, die daarin bestaat dat wy altyd verder en verder moeten [fol. 125] trachten te geraaken) maar dat wy daarentegen alles wat wy doen Gode toe eigenen, die daar is de eerste en alleene oorzaak van alles wat wy verrigten en komen uyt te werken. | 2. Dat wy ons niet hebben te verhovaardigen, in 't geen wy doen, wat het ook is. |
[4] 62Ten derden <dat wy onse> behalven de ware liefde des naasten die deze kennisse in ons te weeg brengt, maakt zy ons zo gesteld dat wy hun nooyt nog haaten noch daarop vertorent zyn, maar geneegen worden haar te helpen en tot beter standt te brengen. Al het welke werkingen zyn van soodanige menschen, die een groote volmaaktheid of wezentheid hebben. | 3. Dat wy onse naasten, liefhebben, en nooyt haten. |
[5] 63Ten vierden diend ook deze kennisse tot bevordering van't gemeen Best. Want door haar zal een rechter nooyt meer partye van de eene als van de ander konnen werden en genoodzaakt zynde om te straffen den eenen om te belonen den anderen, zal hy dat doen met inzigt om zo wel den eenen te helpen en te verbeteren als den anderen. | 4. Is zy voordeelig aan 't gemeene best. |
[6] 64Ten vyfden: zo bevryd ons deze kennisse van de droefheid, van de wanhoop, van de nydigheid, van de schrik en andere kwade passien, de welke gelyk wy hier na zeggen zullen, de wezentlyke helle zelve zyn. | 5. Wy worde daar door bevryd van veele kwade passien. |
[7] 65Ten zesden: eyndelyk zo brengt ons deze kennisse daartoe dat wy voor God niet en zullen vrezen gelyk andere voor de duyvel die zy verzierd hebben ten eynde hy haar geen kwaad zoude doen. Want hoe dog zouden wy God konnen vrezen die het opperste goet zelve is van de welke [fol. 126] alle dingen die eenige wezentheid hebben, zyn het geene zy zyn? En ook wy die in hem leven. | 6. En van de vreze voor God, gelyk andere voor de duyvel. |
[8] 66Ook brengt ons deze kennisse daar toe dat wy alles aan God toe eigenen, hem alleen beminnen, omdat hy de heerlykste en alder volmaaktste is en ons zelven alsoo hem geheel opofferen: Want hierin bestaat eigentlyk en de waare godsdienst en ons eeuwig heil en gelukzaligheid. Want de eenigste volmaaktheid en het laatste einde van een slaaf en van een werktuig is ditt, dat ze haar opgeleiden dienst behoorlyk volvoeren. E.g. als een Timmerman in het maaken van eenig stuk werks zigh van synen Byl op het beste gediend vind, zoo is dien Byl daar door gekoomen tot syn eind en volmaaktheid: Dogh indien hy zoude willen denken, dezen Byl heeft my nu zoo wel gediend, daarom wil ik hem rusten laaten en geen dienst meer van hem neemen, even als dan zoude dien Byl afgeraaken van haar eynde en geen Byl meer zyn. | Ook aangepord om aan God alles toe te eygenen, en hem alleen te beminnen. Het welk ons laatste eynde is, om 't welk wy zyn. |
[9] Alzoo ook de mensch zoo lange hy een deel van de Natuur is, zoo moet hy de wetten van de Natuur volgen, het welk de godsdienst is. En zo lange hy zulks doet, is hy in zyn welstand. Doch indien God (om zo te spreeken) zoude willen, dat den mensch hem niet meer en soude dienen, 't waar even zo veel als hem van syn welstand beroven en te vernietigen, dewyle alles 't geene hy is daarin bestaat, dat hy God diene. | En zonder 't welke wy niet en waren. |
Cap. XIX– Van onze gelukzaligheit etc.
1 |f.127 De nuttigheeden van dit ware gelove gezien hebbende, zoo zullen wy nu vervolgens onse gedane beloften trachten te voldoen: Namentlyk te onderzoeken, of wy door de 67kennisse, die wy nu al reeds hebben (als van wat goet is, wat kwaad is, wat waarheid is en wat valsheid is en wat in't gemeen de nuttigheeden van alle deze zyn), of wy zeg ik, daar door tot onse welstand, namentlyk de Liefde Gods (die wy hebben aangemerkt onse hoogste gelukzaligheid te zyn) konnen geraaken? En ook, op wat wyze wy van die passien die wy kwaad hebben geoordeeld, vry konnen worden?
|