Het tweede Deel, van de Mensch en 't geen tot hem aanhoorig is

De Spinoza et Nous.
(Différences entre les versions)
Aller à : Navigation, rechercher
(Cap. VII – Van de Blydschap en Droevheid)
 
(30 révisions intermédiaires par un utilisateur sont masquées)
Ligne 1 : Ligne 1 :
|<br /><br />
+
<br /><br />
  
  
Ligne 5 : Ligne 5 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |<br />[1] [fol. 60] Dewijl wij nu in het eerste deel van God en van de algemeene en oneindige dingen hebben gesprooken, zo zullen wij nu in dit tweede deel tot de verhandeling van de bezondere en bepaalde dingen komen, doch niet van alle, dewijle die ontallijk zijn, maar wij zullen alleenlijk handelen van die de mensch aangaan en daarom aanmerken. I. wat de mensch is voor zo veel hij bestaat van eenige wijsen, <aangaan> begreepen in die twee eigenschappen die wij in God hebben aangemerkt.
+
| valign="top" width="60%" |<br />[1] [fol. 60] Dewyl wy nu in het eerste deel van God en van de algemeene en oneindige dingen hebben gesprooken, zo zullen wy nu in dit tweede deel tot de verhandeling van de bezondere en bepaalde dingen komen, doch niet van alle, dewyle die ontallyk zyn, maar wy zullen alleenlyk handelen van die de mensch aangaan en daarom aanmerken. I. wat de mensch is voor zo veel hy bestaat van eenige wysen, <aangaan> begreepen in die twee eigenschappen die wy in God hebben aangemerkt.
 
| valign="top" width="30%" |<br /><small>Van wat de ziele is vergelykt met het geene aangetekend is pag. [?].</small>
 
| valign="top" width="30%" |<br /><small>Van wat de ziele is vergelykt met het geene aangetekend is pag. [?].</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Ik zegge van eenige ''wijzen'', omdat ik geen zins versta dat de mensch voor zo veel hij uijt geest, <ref>1. Onze ziele is of een selfstandigheid of een wijze; geen zelfstandigheid want wij hebben al beweezen, dat [er] geen bepaalde zelfstandigheid in de Natuur kan zijn; ergo dan een wijze.
+
| valign="top" width="60%" |[2] Ik zegge van eenige ''wyzen'', omdat ik geen zins versta dat de mensch voor zo veel hy uyt geest, <ref>1. Onze ziele is of een selfstandigheid of een wyze; geen zelfstandigheid want wy hebben al beweezen, dat [er] geen bepaalde zelfstandigheid in de Natuur kan zyn; ergo dan een wyze.
<br />2. Een wijze dan zijnde, zo moet ze dat zijn of van de zelfstandige uijtgebreidheid of van de zelfstandige denking; niet van de uijtgebreidheid om etc. ergo dan van de <denking denking> denking.
+
<br />2. Een wyze dan zynde, zo moet ze dat zyn of van de zelfstandige uytgebreidheid of van de zelfstandige denking; niet van de uytgebreidheid om etc. ergo dan van de <denking denking> denking.
<br />3. De zelfstandige denking dewijlze niet bepaald kan zijn, is oneindig volmaakt in zijn geslacht en een eigenschap van God.
+
<br />3. De zelfstandige denking dewylze niet bepaald kan zyn, is oneindig volmaakt in zyn geslacht en een eigenschap van God.
<br />4. Een volmaakte denking moet hebben een kennisse, <wijse> Idea, wijze van denken van alle en een ieder zaak wezentlijk zijnde, zo van zelfstandigheeden als van wijsen, niet uitgezondert.
+
<br />4. Een volmaakte denking moet hebben een kennisse, <wyse> Idea, wyze van denken van alle en een ieder zaak wezentlyk zynde, zo van zelfstandigheeden als van wysen, niet uitgezondert.
<br />5. Wij zeggen wezentlijk zijnde, omdat wij hier niet spreeken van een kennisse, Idea etc. die geheel de Natuur van alle wesen geschakeld in haar wezen kend zonder haar bezondere wezentlijkheid, maar alleen van de kennisse, Idea etc. van de besondere dingen, die telkens komen te existeren.
+
<br />5. Wy zeggen wezentlyk zynde, omdat wy hier niet spreeken van een kennisse, Idea etc. die geheel de Natuur van alle wesen geschakeld in haar wezen kend zonder haar bezondere wezentlykheid, maar alleen van de kennisse, Idea etc. van de besondere dingen, die telkens komen te existeren.
<br />6. Deze kennisse, Idea etc. van ieder bezonder ding 't welk wezentlijk komt te zijn, is zeggen wij, de ziel van dit ieder besonder ding.
+
<br />6. Deze kennisse, Idea etc. van ieder bezonder ding 't welk wezentlyk komt te zyn, is zeggen wy, de ziel van dit ieder besonder ding.
<br />7. All en een ieder bezonder ding dat wezentlijk komt te zijn, dat word zulks door beweging en stilte en zo zijn alle de wijzen |f.61 in de zelfstandige uijtgebreidheid, die wij lichaam noemen.
+
<br />7. All en een ieder bezonder ding dat wezentlyk komt te zyn, dat word zulks door beweging en stilte en zo zyn alle de wyzen [fol. 61 in de zelfstandige uytgebreidheid, die wy lichaam noemen.
 
<br />8. De verscheidenheid der zelver ontstaat alleen door andere en andere proportie van beweginge en stilte, waar door Dit zo en niet zo, dit dit en niet dat is.
 
<br />8. De verscheidenheid der zelver ontstaat alleen door andere en andere proportie van beweginge en stilte, waar door Dit zo en niet zo, dit dit en niet dat is.
<br />9. Uijt deze proportie dan van beweginge en stilte komt ook wezentlijk te zijn dit ons licham van't welk dan, niet min als van alle andere dingen, een kennisse, Idea enz. moet zijn in de denkende zaak en zo voort dan ook de ziel van ons.
+
<br />9. Uyt deze proportie dan van beweginge en stilte komt ook wezentlyk te zyn dit ons licham van't welk dan, niet min als van alle andere dingen, een kennisse, Idea enz. moet zyn in de denkende zaak en zo voort dan ook de ziel van ons.
<br />10. Doch in andere proportie van beweginge en stilte was dit ons lichaam, een ongeboren kind zijnde en in gevolge daarna, en in andere zalt bestaan als wij dood zijn en niet te min zal dan en was doen, zo wel een Idea, kennisse etc. van ons lichaam in de denkende zaak als nu; maar geenzins de zelve, dewijl het nu anders geproportioneerd is in beweging en stilte.
+
<br />10. Doch in andere proportie van beweginge en stilte was dit ons lichaam, een ongeboren kind zynde en in gevolge daarna, en in andere zalt bestaan als wy dood zyn en niet te min zal dan en was doen, zo wel een Idea, kennisse etc. van ons lichaam in de denkende zaak als nu; maar geenzins de zelve, dewyl het nu anders geproportioneerd is in beweging en stilte.
<br />11. Om dan zo een Idea, Kennisse, wijze van denken in de zelfstandige denking te veroorzaaken als nu deze onze is, wort vereischt niet even eens wat lichaam (dan most het anders gekent woorden alst is), maar ook zulk een lichaam dat zo geproportioneert is van beweging en stilte en geen ander: want zoo 't lichaam is, zoo is de ziel, Idea, kennis etc.
+
<br />11. Om dan zo een Idea, Kennisse, wyze van denken in de zelfstandige denking te veroorzaaken als nu deze onze is, wort vereischt niet even eens wat lichaam (dan most het anders gekent woorden alst is), maar ook zulk een lichaam dat zo geproportioneert is van beweging en stilte en geen ander: want zoo 't lichaam is, zoo is de ziel, Idea, kennis etc.
<br />12. Zoodanig een lichaam dan dese zijne proportie als e.g. van 1. tot 3 hebbende en behoudende, zo zal de ziel en't lichaam zijn gelijk het onze <is> nu is, zijnde wel gestadig verandering onderworpen, maar niet zo groot dat ze buijten de palen van 1. tot 3 gaat, dog zo veel het verandert, zo veel verandert ook telkens de ziel.
+
<br />12. Zoodanig een lichaam dan dese zyne proportie als e.g. van 1. tot 3 hebbende en behoudende, zo zal de ziel en't lichaam zyn gelyk het onze <is> nu is, zynde wel gestadig verandering onderworpen, maar niet zo groot dat ze buyten de palen van 1. tot 3 gaat, dog zo veel het verandert, zo veel verandert ook telkens de ziel.
<br />13. En deze verandering van ons ontstaande uijt andere lichaamen die op ons werken, en kan niet zijn zonder dat de ziel die als dan gestadig verandert<ing gewaar>, deze verandering gewaar word. En deze verandering is eigentlijk dat 't welk wij gevoel noemen.
+
<br />13. En deze verandering van ons ontstaande uyt andere lichaamen die op ons werken, en kan niet zyn zonder dat de ziel die als dan gestadig verandert<ing gewaar>, deze verandering gewaar word. En deze verandering is eigentlyk dat 't welk wy gevoel noemen.
<br />14. Maar zo andere lichame zoo geweldig op het onse werken, dat de proportie van [fol. 62] beweginge van 1. tot 3. niet kan blijven, dat is de dood. En een vernietiging der Ziele, zo ze maar alleen is een Idea, kennisse etc. van dit zo geproportioneert lichaam in beweging en stilte.
+
<br />14. Maar zo andere lichame zoo geweldig op het onse werken, dat de proportie van [fol. 62] beweginge van 1. tot 3. niet kan blyven, dat is de dood. En een vernietiging der Ziele, zo ze maar alleen is een Idea, kennisse etc. van dit zo geproportioneert lichaam in beweging en stilte.
<br />15. Doch dewijl het een wijse is in de denkende Zelfstandigheid, zo had ze ook deze beneffens die van de uijtgestrektheid konnen kennen, beminnen en <daar> met zelfstandigheeden vereenigende (die altijd de zelve blijven) had ze haar zelve konnen eeuwig maaken.</ref> ziele, of lichaam bestaat, een ''selfstandigheid'' is. Want wij hebben nu [fol. 61] alvoorens in het begin dezes boeks getoond 1. Dat geene zelfstandigheid beginnen kan; ten 2. Dat de eene zelfstandigheid de ander niet kan voortbrengen en eijndelijk ten 3. Dat geen twee gelijke zelfstandigheeden konnen zijn. De mensch dan niet geweest hebbende van eeuwigheid bepaald en met veele menschen gelijk, en kan geen selvstandigheid zijn.
+
<br />15. Doch dewyl het een wyse is in de denkende Zelfstandigheid, zo had ze ook deze beneffens die van de uytgestrektheid konnen kennen, beminnen en <daar> met zelfstandigheeden vereenigende (die altyd de zelve blyven) had ze haar zelve konnen eeuwig maaken.</ref> ziele, of lichaam bestaat, een ''selfstandigheid'' is. Want wy hebben nu [fol. 61] alvoorens in het begin dezes boeks getoond 1. Dat geene zelfstandigheid beginnen kan; ten 2. Dat de eene zelfstandigheid de ander niet kan voortbrengen en eyndelyk ten 3. Dat geen twee gelyke zelfstandigheeden konnen zyn. De mensch dan niet geweest hebbende van eeuwigheid bepaald en met veele menschen gelyk, en kan geen selvstandigheid zyn.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] Zo dat alles 't geene hij van denken heeft, zijn alleen maar Wijzen van die denkende eigenschap die wij aan God toegepast hebben. En wederom alles 't geen hij heeft van gestalte, beweginge, en andere dingen zijn desgelijks van die andere eigenschap die God toegepas[t] is.  
+
| valign="top" width="60%" |[3] Zo dat alles 't geene hy van denken heeft, zyn alleen maar Wyzen van die denkende eigenschap die wy aan God toegepast hebben. En wederom alles 't geen hy heeft van gestalte, beweginge, en andere dingen zyn desgelyks van die andere eigenschap die God toegepas[t] is.  
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] [fol. 62] En alhoewel eenige hier uijt dat de Natuur van de mensch zonder die eigenschappen die wij zelfs toestaan <zelfstan> zelfstandigheid zijn, niet bestaan noch verstaan kan worden, pogen te bewijsen dat <dat> de mensch een zelfstandigheid is, zo heeft dat echter geen ander grondvest als valsche onderstellingen.
+
| valign="top" width="60%" |[4] [fol. 62] En alhoewel eenige hier uyt dat de Natuur van de mensch zonder die eigenschappen die wy zelfs toestaan <zelfstan> zelfstandigheid zyn, niet bestaan noch verstaan kan worden, pogen te bewysen dat <dat> de mensch een zelfstandigheid is, zo heeft dat echter geen ander grondvest als valsche onderstellingen.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Want dewijle de natuur van de Stoffe of't lichaam geweest heeft, alvoordat de gestalte van dit menschelijk licha[a]m was, zo en kan die natuur niet eigen zijn aan't menschelijk lichaam, dewijl het klaar is dat in die tijd als de mensch niet en was, het altijd niet aan de natuur vande mensch heeft konnen behoren.  
+
| valign="top" width="60%" |Want dewyle de natuur van de Stoffe of't lichaam geweest heeft, alvoordat de gestalte van dit menschelyk licha[a]m was, zo en kan die natuur niet eigen zyn aan't menschelyk lichaam, dewyl het klaar is dat in die tyd als de mensch niet en was, het altyd niet aan de natuur vande mensch heeft konnen behoren.  
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] En dat zij voor een grondregul stellen dat Dat aen de natuur van de zaak behoort zonder het welk de zaak noch bestaan noch verstaan kan worden, dat ontkennen wij. Want wij hebben alreeds bewezen Dat zonder God geen ding bestaan noch verstaan kan worden. Dat is God moet alvoorens zijn en verstaan [fol. 63] worden alleer deze bezondere dingen zijn en verstaan <konnen> worden. Ook hebben wij getoond dat de geslachten niet aan de natuur van de beschrijving behooren, maar dat zulke dingen die zonder andere niet bestaan konnen, ook zonder die niet verstaan worden. Dit dan zo zijnde, wat voor een regul <ken> stellen wij dan daar bij men zal weten, wat aan de natuur van een zaak behoort?  
+
| valign="top" width="60%" |[5] En dat zy voor een grondregul stellen dat Dat aen de natuur van de zaak behoort zonder het welk de zaak noch bestaan noch verstaan kan worden, dat ontkennen wy. Want wy hebben alreeds bewezen Dat zonder God geen ding bestaan noch verstaan kan worden. Dat is God moet alvoorens zyn en verstaan [fol. 63] worden alleer deze bezondere dingen zyn en verstaan <konnen> worden. Ook hebben wy getoond dat de geslachten niet aan de natuur van de beschryving behooren, maar dat zulke dingen die zonder andere niet bestaan konnen, ook zonder die niet verstaan worden. Dit dan zo zynde, wat voor een regul <ken> stellen wy dan daar by men zal weten, wat aan de natuur van een zaak behoort?  
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |De Regul dan is deze: Dat behoort <tot> aan de natuur van een zaak zonder het welk de zaak niet bestaan noch verstaan kan worden; doch dit niet zo alleen, maar op zoodanig een wijze dat de voorstelling altijd wederkerig is, te weten dat het gezegh ook niet zonder de zaak bestaan noch verstaan kan worden. Van deze wijsen dan uijt de welke de mensch bestaat, zullen wij dan nu in den aanvang des volgenden eersten Capittels beginnen te handelen.  
+
| valign="top" width="60%" |De Regul dan is deze: Dat behoort <tot> aan de natuur van een zaak zonder het welk de zaak niet bestaan noch verstaan kan worden; doch dit niet zo alleen, maar op zoodanig een wyze dat de voorstelling altyd wederkerig is, te weten dat het gezegh ook niet zonder de zaak bestaan noch verstaan kan worden. Van deze wysen dan uyt de welke de mensch bestaat, zullen wy dan nu in den aanvang des volgenden eersten Capittels beginnen te handelen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Beschrynvinge van 't geene dat aan de Natuur van een zaake behoort.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Beschrynvinge van 't geene dat aan de Natuur van een zaake behoort.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 51 : Ligne 51 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[fol. 64] [1] Om dan aantevangen te spreeken van de <ref>De wijzen van de welke de mensch bestaat zijn Begrippen, afgedeeld in ''waan'', ''waar geloof'', en ''klare onderscheide ken[n]is'', veroorzaakt door de voorwerpen ieder na syn aard.</ref> wijsen uijt de welke de mensch bestaat, zo zullen wij zeggen (1) wat zij zijn, (2) ten anderen hare uijt werkingen, en ten 3. haare oorzaak.
+
| valign="top" width="60%" |[fol. 64] [1] Om dan aantevangen te spreeken van de <ref>De wyzen van de welke de mensch bestaat zyn Begrippen, afgedeeld in ''waan'', ''waar geloof'', en ''klare onderscheide ken[n]is'', veroorzaakt door de voorwerpen ieder na syn aard.</ref> wysen uyt de welke de mensch bestaat, zo zullen wy zeggen (1) wat zy zyn, (2) ten anderen hare uyt werkingen, en ten 3. haare oorzaak.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Belange het eerste zo laat ons beginnen van die die ons het eerste 1bekend zijn: namelijk eenige begrippen of het medegeweten van de kennisse onses zelfs en van die dingen die buijten ons zijn.  
+
| valign="top" width="60%" |Belange het eerste zo laat ons beginnen van die die ons het eerste 1bekend zyn: namelyk eenige begrippen of het medegeweten van de kennisse onses zelfs en van die dingen die buyten ons zyn.  
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Deze <ref>Deze begrippen van dit geloof worden pag.[fol.] 67 voort eerste gesteld als ook hier en aldaar de ''Waen'' genoemt gelijkze het ook is.</ref> begrippen dan verkrijgen wij (1) of enkelijk door geloof (welk geloof hervoortkomt of door ondervinding of door hooren zeggen) (2) of ook ten anderen wij bekomen die door een waar geloof (3) of ten derden wij hebben het door klare en onderscheide bevatting.
+
| valign="top" width="60%" |[2] Deze <ref>Deze begrippen van dit geloof worden pag.[fol.] 67 voort eerste gesteld als ook hier en aldaar de ''Waen'' genoemt gelykze het ook is.</ref> begrippen dan verkrygen wy (1) of enkelyk door geloof (welk geloof hervoortkomt of door ondervinding of door hooren zeggen) (2) of ook ten anderen wy bekomen die door een waar geloof (3) of ten derden wy hebben het door klare en onderscheide bevatting.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Het eerste is gemeenlijk dooling onderworpen. Het tweede en derde alschoon die onderling verschillen, zoo en konnen die echter niet doolen.
+
| valign="top" width="60%" |Het eerste is gemeenlyk dooling onderworpen. Het tweede en derde alschoon die onderling verschillen, zoo en konnen die echter niet doolen.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] Doch om [fol. 65] dit alles wat duijdelijker te verstaan, zo zullen wij een voorbeeld stellen genomen van de regul van drien aldus. (1) ''Iemand heeft alleenlijk horen zeggen dat als men inde Regul van drien het twede getal met het derde vermenigvuldight en dan met het eerste deild, dat men als dan een vierde getaal uijt vind dat de zelvde gelijkmatigheid heeft met het derde als het twede met het eerste''. En niettegenstaande deze die hem dat zo voorsteld liegen konde, zo heeft hij echter sijne werkingen daar na gericht en dat zonder eenige kennisse meer van den regul van drien gehad te hebben als de blinde van de verwe en heeft alzo alles wat hij daarvan ook zoude mogen gezeijd hebben, daarvan geklapt als de papegaaij van't geen men hem geleert heeft.
+
| valign="top" width="60%" |[3] Doch om [fol. 65] dit alles wat duydelyker te verstaan, zo zullen wy een voorbeeld stellen genomen van de regul van drien aldus. (1) ''Iemand heeft alleenlyk horen zeggen dat als men inde Regul van drien het twede getal met het derde vermenigvuldight en dan met het eerste deild, dat men als dan een vierde getaal uyt vind dat de zelvde gelykmatigheid heeft met het derde als het twede met het eerste''. En niettegenstaande deze die hem dat zo voorsteld liegen konde, zo heeft hy echter syne werkingen daar na gericht en dat zonder eenige kennisse meer van den regul van drien gehad te hebben als de blinde van de verwe en heeft alzo alles wat hy daarvan ook zoude mogen gezeyd hebben, daarvan geklapt als de papegaay van't geen men hem geleert heeft.
 
| valign="top" width="30%" |<small>(1) Deze waant alleen, of zo men gemeenlyk zyt, gelooft alleen van horen zeggen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>(1) Deze waant alleen, of zo men gemeenlyk zyt, gelooft alleen van horen zeggen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Een (2) ander, van gaauwer begrip zijnde, die en laat zich soo niet pajen met hooren zeggen, maar neemt 'er een proef aan eenige bezondere reekeningen en die dan bevin[den]de <weer> daar mede overeen te komen, alsdan geeft hij daar aan't geloof: maar te recht hebben wij gezeijt dat ook deze de dooling onderwurpen is. Want hoe kan hij doch zeeker zijn, datt de ondervinding van eenige bezon|f.66dere hem een regul kan zijn van alle?
+
| valign="top" width="60%" |Een (2) ander, van gaauwer begrip zynde, die en laat zich soo niet pajen met hooren zeggen, maar neemt 'er een proef aan eenige bezondere reekeningen en die dan bevin[den]de <weer> daar mede overeen te komen, alsdan geeft hy daar aan't geloof: maar te recht hebben wy gezeyt dat ook deze de dooling onderwurpen is. Want hoe kan hy doch zeeker zyn, datt de ondervinding van eenige bezon|fol. 66dere hem een regul kan zyn van alle?
 
| valign="top" width="30%" |<small>(2) Deze waant of gelooft niet alleen door horen zeggen, maar door ondervinding ; en dit zyn de twederley wanende.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>(2) Deze waant of gelooft niet alleen door horen zeggen, maar door ondervinding ; en dit zyn de twederley wanende.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Een (3) derde dan noch met het hooren zeggen omdat het bedriegen kan, noch met de ondervinding van eenige bezondere om dat die onmogelijk een regul is, te vreden zijnde, die ondervraagt het aan de waare Reeden, de welke nooijt, wel gebruijk[t] zijnde, bedrogen heeft. Deze dan die zeght hem, dat door de eigenschap van de gelijkmatigheid in deze getallen het alzo en niet anders heeft konnen zijn en komen.
+
| valign="top" width="60%" |Een (3) derde dan noch met het hooren zeggen omdat het bedriegen kan, noch met de ondervinding van eenige bezondere om dat die onmogelyk een regul is, te vreden zynde, die ondervraagt het aan de waare Reeden, de welke nooyt, wel gebruyk[t] zynde, bedrogen heeft. Deze dan die zeght hem, dat door de eigenschap van de gelykmatigheid in deze getallen het alzo en niet anders heeft konnen zyn en komen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>(3) Deze is zeeker door het waare geloove, dat hem nooyt en kan bedriegen ; en is eigentlyk gelovende.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>(3) Deze is zeeker door het waare geloove, dat hem nooyt en kan bedriegen ; en is eigentlyk gelovende.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Doch een (4) vierde, hebbende de alderklaarste kennisse, die heeft niet van doen noch horen zeggen, noch ondervinding, noch kunst van reden dewijle hij door Sijne deurzigtigheid terstond de gelijkmatigheid en alle de rekeningen ziet.  
+
| valign="top" width="60%" |Doch een (4) vierde, hebbende de alderklaarste kennisse, die heeft niet van doen noch horen zeggen, noch ondervinding, noch kunst van reden dewyle hy door Syne deurzigtigheid terstond de gelykmatigheid en alle de rekeningen ziet.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>(4) Maar deze laatste en is nooyt wanende, nog gelovende, maar de zaake zelve beschouwende, niet door wat anders, maar in de zaake zelve.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>(4) Maar deze laatste en is nooyt wanende, nog gelovende, maar de zaake zelve beschouwende, niet door wat anders, maar in de zaake zelve.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 87 : Ligne 87 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 67] Wij zullen dan nu komen te verhandelen de uijtwerkingen van de verscheide kennissen waarvan wij in 't voorgaande Capittel gezeid hebben en als in 't voorbijgaan weer zeggen wat ''Waan, geloof en klaare kennisse is''. De eerste (1.) dan word bij ons genoemt Waan, de tweede 2. geloof maar de 3. die is't die wij een waare Kennisse noemen.
+
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 67] Wy zullen dan nu komen te verhandelen de uytwerkingen van de verscheide kennissen waarvan wy in 't voorgaande Capittel gezeid hebben en als in 't voorbygaan weer zeggen wat ''Waan, geloof en klaare kennisse is''. De eerste (1.) dan word by ons genoemt Waan, de tweede 2. geloof maar de 3. die is't die wy een waare Kennisse noemen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Nader verklaringe van de waan, 't waare gelove en klaare kennisse, en waarom so genoemt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Nader verklaringe van de waan, 't waare gelove en klaare kennisse, en waarom so genoemt.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] ''Waan'' dan noemen wij die omdat ze de dooling onderwurpen is en nooijt plaats heeft in iets daar wij zeker van sijn, maar wel daar van gissen en meijnen gesprooken word.
+
| valign="top" width="60%" |[2] ''Waan'' dan noemen wy die omdat ze de dooling onderwurpen is en nooyt plaats heeft in iets daar wy zeker van syn, maar wel daar van gissen en meynen gesprooken word.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}  
 
|}  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |''Geloof'' dan noemen wij de tweede, om dat die dingen die wij alleen door de rede vatten, van ons niet en worden gezien, maar [zijn] alleen aan ons bekend door overtuijginge in't verstand dat het soo en niet anders moet zijn.
+
| valign="top" width="60%" |''Geloof'' dan noemen wy de tweede, om dat die dingen die wy alleen door de rede vatten, van ons niet en worden gezien, maar [zyn] alleen aan ons bekend door overtuyginge in't verstand dat het soo en niet anders moet zyn.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Ziet de beschryvinge van 't gelove pag. [fol. 74] ; en waar in het bevestigende, genomen voor de ''wille'', van het gelove verschilt, pag. [fol. 115].</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Ziet de beschryvinge van 't gelove pag. [fol. 74] ; en waar in het bevestigende, genomen voor de ''wille'', van het gelove verschilt, pag. [fol. 115].</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Maar ''klaare kennisse'' noemen wij dat, 't welk niet en is door overtuijging van reden, maar door een gevoelen en genieten van de zaake zelve en gaat de andere verre te boven.
+
| valign="top" width="60%" |Maar ''klaare kennisse'' noemen wy dat, 't welk niet en is door overtuyging van reden, maar door een gevoelen en genieten van de zaake zelve en gaat de andere verre te boven.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] [fol. 68] Dit dan voor af zo laat ons nu koomen tot haare ''uijtwerkingen''. Waarvan wij dit seggen: dat namelijk uijt de eerste hervoorkomt alle de lijdinge (''passien'') die daar streijdig zijn tegen de goede reden. Uijt de tweede de goede ''Begeerten'', en uijt de derde de waare en oprechte ''Liefde'' met alle haar uijtspruijtzels.
+
| valign="top" width="60%" |[3] [fol. 68] Dit dan voor af zo laat ons nu koomen tot haare ''uytwerkingen''. Waarvan wy dit seggen: dat namelyk uyt de eerste hervoorkomt alle de lydinge (''passien'') die daar streydig zyn tegen de goede reden. Uyt de tweede de goede ''Begeerten'', en uyt de derde de waare en oprechte ''Liefde'' met alle haar uytspruytzels.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dus verre van wat de ''Waen, 't ware geloof'', en ''klaare kennisse'' zyn ; zo volgt nu dan van haar uytwerken.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dus verre van wat de ''Waen, 't ware geloof'', en ''klaare kennisse'' zyn ; zo volgt nu dan van haar uytwerken.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] Alzo dat wij dan de naaste oorzaak van alle de lijdingen in de Ziele, de ''Kennisse'' stellen. Want wij t'eenemaal onmogelijk achten dat, zo iemand op de voorgaande <gronden> wijsen noch begrijpt noch kent, hij tot Liefde ofte Begeerte of eenige andere Wijzen van wille zoude konnen bewogen worden.
+
| valign="top" width="60%" |[4] Alzo dat wy dan de naaste oorzaak van alle de lydingen in de Ziele, de ''Kennisse'' stellen. Want wy t'eenemaal onmogelyk achten dat, zo iemand op de voorgaande <gronden> wysen noch begrypt noch kent, hy tot Liefde ofte Begeerte of eenige andere Wyzen van wille zoude konnen bewogen worden.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Uyt de kennisse, zo de ware als de valsche, ontstaan alle de Lydingen in de Ziel.</small>  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Uyt de kennisse, zo de ware als de valsche, ontstaan alle de Lydingen in de Ziel.</small>  
 
|}
 
|}
Ligne 115 : Ligne 115 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Alhier dan laat ons nu eens zien hoe dat gelijk wij gezeid hebben, de (''Passien'') ''Lijdinge'' uijt de waan komen te ontstaan. En om dit wel <te> en verstaanlijk te doen zo zullen wij eenige vande bezondere der selve voorneemen en daar in dan als in Voorbeelden betonen 't geene wij zeggen.  
+
| valign="top" width="60%" |[1] Alhier dan laat ons nu eens zien hoe dat gelyk wy gezeid hebben, de (''Passien'') ''Lydinge'' uyt de waan komen te ontstaan. En om dit wel <te> en verstaanlyk te doen zo zullen wy eenige vande bezondere der selve voorneemen en daar in dan als in Voorbeelden betonen 't geene wy zeggen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Hoedanig de Lydinge uyt de waan komen te onstaan, zynde het 2de dat Cap. I belooft is te zullen doen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Hoedanig de Lydinge uyt de waan komen te onstaan, zynde het 2de dat Cap. I belooft is te zullen doen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Laat dan de ''Verwondering'' de eerste zijn de welke gevonden wordt in die geene die de zaake op de eerste [fol. 69] wijze kent, <ref>Dit is juijst niet te verstaan dat altijd voor de verwondering een formeel besluijt moet gaan, maar ook isse zonder dit; namelijk als wij stilswijgen[de] de zake zoo en niet anders meenen te zijn, als wij die gewent zijn te zien, horen, of verstaan etc. Als e.g. Aristoteles zegt: Canis est animal latrans, ergo hij besloot al dat baft is een hondt; maar als een Boer zeid een hond, zo verstaat hij stilzwijgent al 't zelve dat Arisitoteles met sijn beschrijving. Zoo dat als de Boer hoort baffen, een hond, zeijd hij; alzoo dat <hij> als zij eens een ander dier hoorden baffen, de Boer die geen besluijt gemaakt hadde, zoud alzo wel verwonderd staan als Aristoteles die een besluijt gemaakt hadde. Voorders als wij iets komen gewaer te worden, daarop wij nooijt gedacht hebben van te vooren, zo is dat eevenwel niet zulks of wij hebben des gelijks in't geheel of ten deel al te vooren bekent, maar niet in alles zo gesteld off wij zijn nooijt daar van zo aangedaan geweest etc.</ref> want dewijl hij van eenige bezondere een besluijt maakt dat algemeen is, zo staat hij als verbaast, wanneer hij iet ziet dat tegen dit sijn besluijt aangaat. Gelijk iemand <verb> noit eenige schapen gezien hebbende als met korte staarten, zig verwonderd over de schapen van Marocquen dieze lang hebben. Soo zeit men van een Boer die zig zelfs hadde wijs gemaakt datter buijten sijn velden geen andere en waren, maar een koe komende te vermissen en genoodzaakt wordende die elders verr te gaan zoeken, viel in verwondering van dat buijten zijn wijnig velds noch zo groote meenigten van andere velden waren.  
+
| valign="top" width="60%" |[2] Laat dan de ''Verwondering'' de eerste zyn de welke gevonden wordt in die geene die de zaake op de eerste [fol. 69] wyze kent, <ref>Dit is juyst niet te verstaan dat altyd voor de verwondering een formeel besluyt moet gaan, maar ook isse zonder dit; namelyk als wy stilswygen[de] de zake zoo en niet anders meenen te zyn, als wy die gewent zyn te zien, horen, of verstaan etc. Als e.g. Aristoteles zegt: Canis est animal latrans, ergo hy besloot al dat baft is een hondt; maar als een Boer zeid een hond, zo verstaat hy stilzwygent al 't zelve dat Arisitoteles met syn beschryving. Zoo dat als de Boer hoort baffen, een hond, zeyd hy; alzoo dat <hy> als zy eens een ander dier hoorden baffen, de Boer die geen besluyt gemaakt hadde, zoud alzo wel verwonderd staan als Aristoteles die een besluyt gemaakt hadde. Voorders als wy iets komen gewaer te worden, daarop wy nooyt gedacht hebben van te vooren, zo is dat eevenwel niet zulks of wy hebben des gelyks in't geheel of ten deel al te vooren bekent, maar niet in alles zo gesteld off wy zyn nooyt daar van zo aangedaan geweest etc.</ref> want dewyl hy van eenige bezondere een besluyt maakt dat algemeen is, zo staat hy als verbaast, wanneer hy iet ziet dat tegen dit syn besluyt aangaat. Gelyk iemand <verb> noit eenige schapen gezien hebbende als met korte staarten, zig verwonderd over de schapen van Marocquen dieze lang hebben. Soo zeit men van een Boer die zig zelfs hadde wys gemaakt datter buyten syn velden geen andere en waren, maar een koe komende te vermissen en genoodzaakt wordende die elders verr te gaan zoeken, viel in verwondering van dat buyten zyn wynig velds noch zo groote meenigten van andere velden waren.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>1. Van de Verwondering.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>1. Van de Verwondering.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] En zeeker dit moet ook plaats hebben in veele ''Philosophen'' die hun zelfs hebben wijs gemaakt dat [fol. 70] er buijten dit veldje of aardklootje daar op zij zijn (omdat zij niet anders beschouden) geen andere meer en zijn. Maar nooijt en is verwondering in die geene die ware besluijten maakt, dit's een.
+
| valign="top" width="60%" |[3] En zeeker dit moet ook plaats hebben in veele ''Philosophen'' die hun zelfs hebben wys gemaakt dat [fol. 70] er buyten dit veldje of aardklootje daar op zy zyn (omdat zy niet anders beschouden) geen andere meer en zyn. Maar nooyt en is verwondering in die geene die ware besluyten maakt, dit's een.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] Het tweede zal zijn de ''Liefde'': deze aangesien datze ontstaat <uijt> of uijt ware begrippen, off uijt opinien, of ook eindelijk uijt hooren zeggen alleen zullen wij eerst zien, hoe uijt de <opie> opinien, daarna hoe uijt de begrippen: want de eerste strekt tot ons verderf en de tweede tot ons opperste heijl, en dan van het laatste.  
+
| valign="top" width="60%" |[4] Het tweede zal zyn de ''Liefde'': deze aangesien datze ontstaat <uyt> of uyt ware begrippen, off uyt opinien, of ook eindelyk uyt hooren zeggen alleen zullen wy eerst zien, hoe uyt de <opie> opinien, daarna hoe uyt de begrippen: want de eerste strekt tot ons verderf en de tweede tot ons opperste heyl, en dan van het laatste.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>2. Dat de Liefde uyt waan, uyt klare kennis en ook van hooren seggen komt. Deze is het Fundament van alle goet en kwaaad. Ziet pag. [fol.] 108 cap. 14.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>2. Dat de Liefde uyt waan, uyt klare kennis en ook van hooren seggen komt. Deze is het Fundament van alle goet en kwaaad. Ziet pag. [fol.] 108 cap. 14.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[6] Het eerste dan aangaande: 't is zulks dat zo dikwils iemand iet goets ziet off waant te zien, hij altijd geneegen is zig met het selve te vereenigen, en om 't goets wille dat hij in't selve aanmerkt, zoo verkiest hij't als 't beste, buijten het welke hij niet beter noch aangenaamer als dan en kend. Doch soo wanneer het komt te gebeuren dat hij (gelijk in deze meest gebeurt) iets beter als dit nu bekende goet komt te kennen, zo keerd terstond sijne liefde van het eene eerste tot het ander tweede, het welk wij alles klaarder sullen doen blijken in de verhandelinge van de Vrijheid des menschen.  
+
| valign="top" width="60%" |[6] Het eerste dan aangaande: 't is zulks dat zo dikwils iemand iet goets ziet off waant te zien, hy altyd geneegen is zig met het selve te vereenigen, en om 't goets wille dat hy in't selve aanmerkt, zoo verkiest hy't als 't beste, buyten het welke hy niet beter noch aangenaamer als dan en kend. Doch soo wanneer het komt te gebeuren dat hy (gelyk in deze meest gebeurt) iets beter als dit nu bekende goet komt te kennen, zo keerd terstond syne liefde van het eene eerste tot het ander tweede, het welk wy alles klaarder sullen doen blyken in de verhandelinge van de Vryheid des menschen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Liefde uyt Waan.</small><br /><br /><br /><small>Hoe deze komt te veranderen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Liefde uyt Waan.</small><br /><br /><br /><small>Hoe deze komt te veranderen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[7] * Van liefde uijt ware begrippen: alsoo't de plaats om daarvan te spreeken hier niet is, zo zullen wij dat nu hier voorbij [fol. 71] gaan en spreeken van het laatste en derde, namelijk van de Liefde die alleen van hooren seggen komt.
+
| valign="top" width="60%" |[7] * Van liefde uyt ware begrippen: alsoo't de plaats om daarvan te spreeken hier niet is, zo zullen wy dat nu hier voorby [fol. 71] gaan en spreeken van het laatste en derde, namelyk van de Liefde die alleen van hooren seggen komt.
 
| valign="top" width="30%" |<small>* Van de Liefde uyt ware begrippen off klare kennisse word hier niet uyt waan komt ; doch daar van ziet pag. [fol. 146 bis] cap. 22.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>* Van de Liefde uyt ware begrippen off klare kennisse word hier niet uyt waan komt ; doch daar van ziet pag. [fol. 146 bis] cap. 22.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] Deze dan bespeuren wij gemeenlijk in de kinderen tot hun vader, de welke omdat de Vader dit of dat zeijd goet te zijn, zo zijn zij daar toe zonder iets meer daar af te weten geneegen. Dit zien wij mede <die> in zulke die voor't Vaderland uijt liefde haar leven laten en ook in die, die door horen zeggen van iets op hetzelve komen te verlieven.
+
| valign="top" width="60%" |[5] Deze dan bespeuren wy gemeenlyk in de kinderen tot hun vader, de welke omdat de Vader dit of dat zeyd goet te zyn, zo zyn zy daar toe zonder iets meer daar af te weten geneegen. Dit zien wy mede <die> in zulke die voor't Vaderland uyt liefde haar leven laten en ook in die, die door horen zeggen van iets op hetzelve komen te verlieven.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Liefde uyt horen zeggen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Liefde uyt horen zeggen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[8] De ''Haat'' dan het rechte tegendeel van de liefde, ontstaat uijt die dooling die uijt de opinie voort komt: Want zo iemant een besluijt gemaakt heeft van iets dat het goet is en een ander komt tot nadeel van dat zelve iets te doen, zo ontstaat in hem tegen dien doender haat, het welk nooijt in hem zoude konnen plaats hebben, indien men het ware goet kende, gelijk wij dat hier na zullen zeggen, want alles watter ook is off bedagt <kan worden> wort in vergelijkinge van het ware goet, 't is niet als maar de ellendigheid zelve; en is dan zo een ellendbeminner <als haat waardig> niet veel eer erbarmens als haat waardig?  
+
| valign="top" width="60%" |[8] De ''Haat'' dan het rechte tegendeel van de liefde, ontstaat uyt die dooling die uyt de opinie voort komt: Want zo iemant een besluyt gemaakt heeft van iets dat het goet is en een ander komt tot nadeel van dat zelve iets te doen, zo ontstaat in hem tegen dien doender haat, het welk nooyt in hem zoude konnen plaats hebben, indien men het ware goet kende, gelyk wy dat hier na zullen zeggen, want alles watter ook is off bedagt <kan worden> wort in vergelykinge van het ware goet, 't is niet als maar de ellendigheid zelve; en is dan zo een ellendbeminner <als haat waardig> niet veel eer erbarmens als haat waardig?  
 
| valign="top" width="30%" |<small>3. De Haat, het tegendeel van de Liefde, ontstaat uyt waan.<br />Kan noyt plaats hebben in iemand die het ware goet kendt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>3. De Haat, het tegendeel van de Liefde, ontstaat uyt waan.<br />Kan noyt plaats hebben in iemand die het ware goet kendt.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |De haat dan eijndelijk komt ook voort uijt hooren [fol. 72] zeggen alleen, gelijk wij dat <dien> zien in de Turken tegen Joden en Christenen, Inde Joden tegen de Turken en Christenen, inde Christenen tegen de Joden en Turken etc. Want wat is den hoop van alle deze onwetend d'een van d'anders godsdienst en zeden !  
+
| valign="top" width="60%" |De haat dan eyndelyk komt ook voort uyt hooren [fol. 72] zeggen alleen, gelyk wy dat <dien> zien in de Turken tegen Joden en Christenen, Inde Joden tegen de Turken en Christenen, inde Christenen tegen de Joden en Turken etc. Want wat is den hoop van alle deze onwetend d'een van d'anders godsdienst en zeden !  
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[9]De ''Begeerte'': het zij datze bestaat of alleen zo een[ige] willen, in de lust of trek van 't geene men ontbreekt te bekomen, of zo andere willen <ref>De eerste beschrijvinge is de beste: want als de zaak genooten word, zo houd de begeerte op. Die gestalte dan die alsdan in ons is om die zaak te behouden, is geen begeerte, maar vreze van de geliefde zaak te verliezen.</ref> in de dingen te behouden die wij nu alreeds genieten: 't is zeeker datze in niemand en kan gevonden worden gekomen te zijn als onder de gedaante van goet.  
+
| valign="top" width="60%" |[9]De ''Begeerte'': het zy datze bestaat of alleen zo een[ige] willen, in de lust of trek van 't geene men ontbreekt te bekomen, of zo andere willen <ref>De eerste beschryvinge is de beste: want als de zaak genooten word, zo houd de begeerte op. Die gestalte dan die alsdan in ons is om die zaak te behouden, is geen begeerte, maar vreze van de geliefde zaak te verliezen.</ref> in de dingen te behouden die wy nu alreeds genieten: 't is zeeker datze in niemand en kan gevonden worden gekomen te zyn als onder de gedaante van goet.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>4. De Begeerte komt onder de gedaante van goet als ook de vorige liefde uyt waan.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>4. De Begeerte komt onder de gedaante van goet als ook de vorige liefde uyt waan.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[10] Alsoo dan is 't klaar, dat ''Begeerte'' gelijk ook de Liefde waarvan hiervoor gesprooken is, uijt de eerste manier van kennen voortkomt. Want <ni>jemand gehoort hebbende van een dink dat het goet is, krijgt lust en trek tot het selve, gelijk gezien word in een zieke die alleen door hooren zeggen van den Doctor, dat zo of zo een remedie voor zijn kwaale goet is, terstond tot dezelve geneegen wordt.  
+
| valign="top" width="60%" |[10] Alsoo dan is 't klaar, dat ''Begeerte'' gelyk ook de Liefde waarvan hiervoor gesprooken is, uyt de eerste manier van kennen voortkomt. Want <ni>jemand gehoort hebbende van een dink dat het goet is, krygt lust en trek tot het selve, gelyk gezien word in een zieke die alleen door hooren zeggen van den Doctor, dat zo of zo een remedie voor zyn kwaale goet is, terstond tot dezelve geneegen wordt.  
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[fol. 73] Begeerte komt ook uijt bevindinge gelijk datt gezien word in de <pr..ktij.> practijk van de doctors die seeker remedie eenmaalen goet gevonden hebbende, het zelve als een onfeijlbaar dink gewoon zijn te houden.  
+
| valign="top" width="60%" |[fol. 73] Begeerte komt ook uyt bevindinge gelyk datt gezien word in de <pr..kty.> practyk van de doctors die seeker remedie eenmaalen goet gevonden hebbende, het zelve als een onfeylbaar dink gewoon zyn te houden.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Komt ook voort uyt bevinding, volgens de 2 bepalinge, die my niet behaagt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Komt ook voort uyt bevinding, volgens de 2 bepalinge, die my niet behaagt.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[11] Alles 't geene wij nu van deze gezeijt hebben, 't zelve kanmen van alle andere passien seggen gelijk dat voor ieder een klaar is. En dan omdat wij in 't volgende zullen <han> aanvangen te onderzoeken, welke die zijn die ons Redelijk en welke die, die onredelijk zijn, zo zullen wij het dan hier bij latende, niet meer daar toe zeggen.
+
| valign="top" width="60%" |[11] Alles 't geene wy nu van deze gezeyt hebben, 't zelve kanmen van alle andere passien seggen gelyk dat voor ieder een klaar is. En dan omdat wy in 't volgende zullen <han> aanvangen te onderzoeken, welke die zyn die ons Redelyk en welke die, die onredelyk zyn, zo zullen wy het dan hier by latende, niet meer daar toe zeggen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>'T geene nu van deze wynige doch voornaamste gezeyt is, kan mede van alle andere gezeyt worden ; en hier mede word geeyndigt van die ''Passien'' die uyt de Waan voort komen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>'T geene nu van deze wynige doch voornaamste gezeyt is, kan mede van alle andere gezeyt worden ; en hier mede word geeyndigt van die ''Passien'' die uyt de Waan voort komen.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 171 : Ligne 171 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[fol. 74] [1] Dewijl wij dan in het voorige Cap. hebben getoont hoe uijt de dooling van de Waan de ''Passien'' voortkomen, soo laat ons dan hier eens zien de uijtwerkingen van de twee andere manieren van Kennen. Ende vooreerst van die welke wij ''Het Waare'' <ref>''Het gelove is een krachtige betuijginge van Redenen door welke ik in mijn Verstand overtuijgt ben dat de zaak waarlijk en zodanig is buijten mijn Verstand als ik in mijn Verstand daar af overtuijgt ben. Een krachtig betuijg van Redenen'' zeg ik: om het daar door te onderscheiden, en van de waan die altijd twijffel<ing>achtig en doling onderworpen is en van 't weeten dat niet bestaat in overtuijging van Redenen, maar in een onmiddelijke ver<eeniging>eeniginge met de zaak zelve. Dat de Zaake ''waarlijk'' en ''sodanig'' is ''buijten'' mijn verstand, seg ik : ''waarlijk'', omdat mij de redenen in dezen niet en konnen bedriegen want anders en verschilden ze niet van de waan ; ''sodanig'': want het kan mij maar alleen aanzeggen wat de zaake behoort te zijn en niet wat zij waarlijk is, anderzins verschilde ze niet van 't weten ; ''buijten'': want het doet ons verstandelijk niet 't geene in ons, maar 't geene buijten ons is, genieten.</ref> ''Geloof'' genoemt hebben.  
+
| valign="top" width="60%" |[fol. 74] [1] Dewyl wy dan in het voorige Cap. hebben getoont hoe uyt de dooling van de Waan de ''Passien'' voortkomen, soo laat ons dan hier eens zien de uytwerkingen van de twee andere manieren van Kennen. Ende vooreerst van die welke wy ''Het Waare'' <ref>''Het gelove is een krachtige betuyginge van Redenen door welke ik in myn Verstand overtuygt ben dat de zaak waarlyk en zodanig is buyten myn Verstand als ik in myn Verstand daar af overtuygt ben. Een krachtig betuyg van Redenen'' zeg ik: om het daar door te onderscheiden, en van de waan die altyd twyffel<ing>achtig en doling onderworpen is en van 't weeten dat niet bestaat in overtuyging van Redenen, maar in een onmiddelyke ver<eeniging>eeniginge met de zaak zelve. Dat de Zaake ''waarlyk'' en ''sodanig'' is ''buyten'' myn verstand, seg ik : ''waarlyk'', omdat my de redenen in dezen niet en konnen bedriegen want anders en verschilden ze niet van de waan ; ''sodanig'': want het kan my maar alleen aanzeggen wat de zaake behoort te zyn en niet wat zy waarlyk is, anderzins verschilde ze niet van 't weten ; ''buyten'': want het doet ons verstandelyk niet 't geene in ons, maar 't geene buyten ons is, genieten.</ref> ''Geloof'' genoemt hebben.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de uytwerkingen van het ware gelove.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de uytwerkingen van het ware gelove.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] <sup>12</sup>Deze dan vertoond ons wel wat de zaake behoort te zijn, maar niet wat zij waarlijk is. En dat is de reeden waarom zij ons nooijt en kan doen vereenigen met de geloofde zaak.
+
| valign="top" width="60%" |[2] <sup>12</sup>Deze dan vertoond ons wel wat de zaake behoort te zyn, maar niet wat zy waarlyk is. En dat is de reeden waarom zy ons nooyt en kan doen vereenigen met de geloofde zaak.
 
| valign="top" width="30%" |<small>De I. uytwerkinge is dat ze ons aanwyst wat de zaake behoort te zyn.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>De I. uytwerkinge is dat ze ons aanwyst wat de zaake behoort te zyn.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Ik [fol. 75] zeg dan, dat zij ons leert alleen wat de zaake behoort te zijn, en niet wat zij is, in welke twe een groot onderscheid is. Want gelijk wij in ons exempel van de regul van drien gezeid hebben, dat als iemant door gelijkmatigheid kan uijt vinden een vierde getal dat met het derd overeenkomt gelijk het tweede met het eerste, soo kan hij (de deilinge en vermeenigvuldiging gebruijkt hebbende) zeggen dat de vier getallen moeten evengelijkmatig zijn en dit zo al zijnde, spreekt hij niet de min daar af als <de> van een zaak die buijten hem is. Maar als hij de gelijkmatigheid komt te * beschouwen zo als wij in het derde exempel getoond hebben, als dan zegt hij in waarheid, dat de zaak zodanig is, aang[e]zien die alsdan in hem en niet buijten hem is. Dit's van de eerste.  
+
| valign="top" width="60%" |Ik [fol. 75] zeg dan, dat zy ons leert alleen wat de zaake behoort te zyn, en niet wat zy is, in welke twe een groot onderscheid is. Want gelyk wy in ons exempel van de regul van drien gezeid hebben, dat als iemant door gelykmatigheid kan uyt vinden een vierde getal dat met het derd overeenkomt gelyk het tweede met het eerste, soo kan hy (de deilinge en vermeenigvuldiging gebruykt hebbende) zeggen dat de vier getallen moeten evengelykmatig zyn en dit zo al zynde, spreekt hy niet de min daar af als <de> van een zaak die buyten hem is. Maar als hy de gelykmatigheid komt te * beschouwen zo als wy in het derde exempel getoond hebben, als dan zegt hy in waarheid, dat de zaak zodanig is, aang[e]zien die alsdan in hem en niet buyten hem is. Dit's van de eerste.  
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><small>* Ziet hier af pag. [fol.] 66.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><small>* Ziet hier af pag. [fol.] 66.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] De tweede uijtwerkinge van't ware geloof is, dat ze <sup>13</sup>ons brengt tot een klaar verstand door 't welk wij God liefhebben en ons alsoo verstandelijk doet gewaar worden die dingen die niet in ons maar buijten ons zijn.
+
| valign="top" width="60%" |[3] De tweede uytwerkinge van't ware geloof is, dat ze <sup>13</sup>ons brengt tot een klaar verstand door 't welk wy God liefhebben en ons alsoo verstandelyk doet gewaar worden die dingen die niet in ons maar buyten ons zyn.
 
| valign="top" width="30%" |<small>De 2 uytwerkinge, dat ze ons verstandelyke doet genieten de zake die zy buyten ons aanwyst en vertoond ; dat is, klaar en onderscheide kennen, niet de zake zelve, maar wat ze moet zyn.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>De 2 uytwerkinge, dat ze ons verstandelyke doet genieten de zake die zy buyten ons aanwyst en vertoond ; dat is, klaar en onderscheide kennen, niet de zake zelve, maar wat ze moet zyn.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] De *derde uijtwerkinge is, datze aan <sup>14</sup>ons verschaft de kennisse van goet en kwaad en ons aanwijst alle ''passien'', die te <...> vernietigen zijn <te vernietigen>. En om dat wij nu te vooren gezeid hebben dat die passien [fol. 76] die uijt de Waan voortkoomen, groot kwaad onderworpen zijn, zo is't de pijne waart eens te zien, hoe de selve ook door deze tweede kennisse gezift worden om te zien wat in de zelve goet, wat kwaad is.  
+
| valign="top" width="60%" |[4] De *derde uytwerkinge is, datze aan <sup>14</sup>ons verschaft de kennisse van goet en kwaad en ons aanwyst alle ''passien'', die te <...> vernietigen zyn <te vernietigen>. En om dat wy nu te vooren gezeid hebben dat die passien [fol. 76] die uyt de Waan voortkoomen, groot kwaad onderworpen zyn, zo is't de pyne waart eens te zien, hoe de selve ook door deze tweede kennisse gezift worden om te zien wat in de zelve goet, wat kwaad is.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>De 3. dat ons verschaft het onderscheid van goet en kwaad, en welke van de passien wy te vernietigen hebben, of niet.<br /><br />En hoe dat zulks gedaan woord.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>De 3. dat ons verschaft het onderscheid van goet en kwaad, en welke van de passien wy te vernietigen hebben, of niet.<br /><br />En hoe dat zulks gedaan woord.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Om dit dan mede bekwamelijk te doen, so laat ons de zelve maniere als vooren gebruijkende, de selve eens van nabij bezien om daardoor te konnen kennen, welke het zijn die van ons verkooren, welke verworpen moeten worden.  
+
| valign="top" width="60%" |Om dit dan mede bekwamelyk te doen, so laat ons de zelve maniere als vooren gebruykende, de selve eens van naby bezien om daardoor te konnen kennen, welke het zyn die van ons verkooren, welke verworpen moeten worden.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de 4e uytwerkinge van die ware geloof siet pag. [fol.] 110 is dat ze ons aanwyst waar in dat waarheid en valscheid bestaat.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de 4e uytwerkinge van die ware geloof siet pag. [fol.] 110 is dat ze ons aanwyst waar in dat waarheid en valscheid bestaat.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Doch eer wij daar toe komen, laat ons eens kort voor af zeggen wat daar is het Kwaad des menschen.
+
| valign="top" width="60%" |Doch eer wy daar toe komen, laat ons eens kort voor af zeggen wat daar is het Kwaad des menschen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van 't goet en kwaad des mensche.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van 't goet en kwaad des mensche.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] Wij hebben nu te vooren al gezeijd, dat alle dingen genoodschikt zijn en dat ''In de Natuur geen goet en geen Kwaad is''. Zo dat al't geen dat wij van de mensch willen, dat zal moeten van het geslacht des zelfs zijn, het welk niet anders is als een ''Wezen van reden''. En wanneer wij dan een Idea van een 15volmaakt mensch in ons verstand bevat hebben, dat zoude dan <sup>16</sup>konnen een oorzaak zijn om zien (als wij ons zelfs onderzoeken) offer in ons ook eenig middel is om tot zo een volmaaktheid komen.  
+
| valign="top" width="60%" |[5] Wy hebben nu te vooren al gezeyd, dat alle dingen genoodschikt zyn en dat ''In de Natuur geen goet en geen Kwaad is''. Zo dat al't geen dat wy van de mensch willen, dat zal moeten van het geslacht des zelfs zyn, het welk niet anders is als een ''Wezen van reden''. En wanneer wy dan een Idea van een 15volmaakt mensch in ons verstand bevat hebben, dat zoude dan <sup>16</sup>konnen een oorzaak zyn om zien (als wy ons zelfs onderzoeken) offer in ons ook eenig middel is om tot zo een volmaaktheid komen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat het zelve niet in de Natuur is, maar in ons verstand.<br />Na het hebben van een Idea eenes volmaakten mensch, zoude men konnen zien, offer middel was om daar toe te geraalken.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat het zelve niet in de Natuur is, maar in ons verstand.<br />Na het hebben van een Idea eenes volmaakten mensch, zoude men konnen zien, offer middel was om daar toe te geraalken.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[6] En <sup>17</sup>daarom dan alles wat ons tot die volmaaktheid [fol. 77] voorderd, dat zullen wij goet noemen en in tegendeel al dat verhinderd off ook daartoe niet en vordert, kwaad.
+
| valign="top" width="60%" |[6] En <sup>17</sup>daarom dan alles wat ons tot die volmaaktheid [fol. 77] voorderd, dat zullen wy goet noemen en in tegendeel al dat verhinderd off ook daartoe niet en vordert, kwaad.
 
| valign="top" width="30%" |<small>En volgens zo een Idea, zoude men konnen goet noemen alles wat ons daar toe zoude konnen vorderen ; en kwaad, alles wat ons of daar in verhindert.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>En volgens zo een Idea, zoude men konnen goet noemen alles wat ons daar toe zoude konnen vorderen ; en kwaad, alles wat ons of daar in verhindert.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[7] <sup>17</sup>Ik moet dan zeg ik een volmaakt mensch begrijpen, zo ik iets aangaande het goet en kwaat des menschen verhaalen wil en dat daarom, omdat ik handelende van 't goet en kwaad, als ''E.g.'' Van ''Adam'', ik als dan een dadelijk wezen (ens reale) met een <dade> wezen van Reden (''ens Rationis'') verwarren zoude, het welk wel <sup>18</sup>naauwkeurig van een regtschapen ''Philosooph'' moet gemijd worden en dat om redenen die wij in't vervolg deses off bij andere gelegentheden sullen stellen.  
+
| valign="top" width="60%" |[7] <sup>17</sup>Ik moet dan zeg ik een volmaakt mensch begrypen, zo ik iets aangaande het goet en kwaat des menschen verhaalen wil en dat daarom, omdat ik handelende van 't goet en kwaad, als ''E.g.'' Van ''Adam'', ik als dan een dadelyk wezen (ens reale) met een <dade> wezen van Reden (''ens Rationis'') verwarren zoude, het welk wel <sup>18</sup>naauwkeurig van een regtschapen ''Philosooph'' moet gemyd worden en dat om redenen die wy in't vervolg deses off by andere gelegentheden sullen stellen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Deze Idea moet alleen een Ens rationis en geen Ens reale zyn, noch daar mede vermengt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Deze Idea moet alleen een Ens rationis en geen Ens reale zyn, noch daar mede vermengt.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[8] Voorder om dat het eijnd van ''Adam'' of van eenig ander bijzonder schepzel ons niet bewust is als door de uijtkomst, zo dat ook 't geen wij van't eijnd des menschen konnen zeggen, <ref>Want uyt geen bijzonder schepzel kan men een Idea die volmaakt is hebben; want deze hare volmaaktheid selve of ze waarlijk volmaakt is of niet, en kan niet afgenomen worden als uijt een algemeene volmaakte Idea of ''Ens Rationis''.</ref> gegrond moet zijn op het begrip van een volmaakt mensch in ons verstand, welkers eijnd dewijl het eens Ens Rationis is, wij wel konnen weten: en ook als gezeijt is, sijn goet en kwaad, al het welke maar wijsen zijn van denken.  
+
| valign="top" width="60%" |[8] Voorder om dat het eynd van ''Adam'' of van eenig ander byzonder schepzel ons niet bewust is als door de uytkomst, zo dat ook 't geen wy van't eynd des menschen konnen zeggen, <ref>Want uyt geen byzonder schepzel kan men een Idea die volmaakt is hebben; want deze hare volmaaktheid selve of ze waarlyk volmaakt is of niet, en kan niet afgenomen worden als uyt een algemeene volmaakte Idea of ''Ens Rationis''.</ref> gegrond moet zyn op het begrip van een volmaakt mensch in ons verstand, welkers eynd dewyl het eens Ens Rationis is, wy wel konnen weten: en ook als gezeyt is, syn goet en kwaad, al het welke maar wysen zyn van denken.  
 
| valign="top" width="30%" |<small><br />Dat nu uyt het betoog van tevooren gedaan, blykt hoe al de tochten en beweginge van de ziel ontstaan uyt het begripp.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br />Dat nu uyt het betoog van tevooren gedaan, blykt hoe al de tochten en beweginge van de ziel ontstaan uyt het begripp.</small>
 
|}  
 
|}  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[9] Om dan nu allengskens ter zaak te komen: wij hebben nu al te vooren aangewezen hoe dat uijt het begrip de beweging, tochten en werkingen van de ziel ontstaan en het selve [fol. 78] begrip hebben wij in vierderlij [deelen] verdeeld als in ''horen zeggen alleen, in ervarentheid, in geloov, in klare kennisse''. En aangezien wij nu de uijtwerkinge deser aller hebben gezien, zo is daaruijt openbaar, dat de vierde <sup>19</sup>namelijk de klare kennisse, de aldervolmaakste is van alle. Want de waan brengt ons dikwijls in dooling. Het ware geloof is alleen daarom goet, omdat het de weg is tot ware kennis, ons tot die dingen die waarlijk beminnens waardig zijn, opwekkende. Zodat dan het laatste eijnde dat wij zoeken en het voornaamste dat wij kennen, is de ''waare kennisse''.
+
| valign="top" width="60%" |[9] Om dan nu allengskens ter zaak te komen: wy hebben nu al te vooren aangewezen hoe dat uyt het begrip de beweging, tochten en werkingen van de ziel ontstaan en het selve [fol. 78] begrip hebben wy in vierderly [deelen] verdeeld als in ''horen zeggen alleen, in ervarentheid, in geloov, in klare kennisse''. En aangezien wy nu de uytwerkinge deser aller hebben gezien, zo is daaruyt openbaar, dat de vierde <sup>19</sup>namelyk de klare kennisse, de aldervolmaakste is van alle. Want de waan brengt ons dikwyls in dooling. Het ware geloof is alleen daarom goet, omdat het de weg is tot ware kennis, ons tot die dingen die waarlyk beminnens waardig zyn, opwekkende. Zodat dan het laatste eynde dat wy zoeken en het voornaamste dat wy kennen, is de ''waare kennisse''.
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br /><br /><br />En dat uyt alle dit klaar is hoe dat de vierde wyse in de ziel, namelyk de klaare kennis, de aldervolmaakste is van alle.<br /><br />En hook het laatste eynde van't geen wy hebben te zoeken en te kennen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br /><br /><br />En dat uyt alle dit klaar is hoe dat de vierde wyse in de ziel, namelyk de klaare kennis, de aldervolmaakste is van alle.<br /><br />En hook het laatste eynde van't geen wy hebben te zoeken en te kennen.</small>
 
|}  
 
|}  
Ligne 223 : Ligne 223 :
 
|}  
 
|}  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[11] Om dan te ondervinden wat in de lijdingen of passien goet en kwaad is, zo laat ons die als gezeid is, bezonder voorneemen. <sup>22</sup>Ende voor eerst van de ''Verwondering''. Deze dan, dewijl die off uijt onwetenheid of vooroordeel komt te ontstaan, is een onvolmaaktheid in den mensch die deze ontroering onderworpen is. Ik zeg een onvolmaaktheid, [fol. 79] omdat de verwondering door zig zelfs niet tot eenig kwaad brengt.
+
| valign="top" width="60%" |[11] Om dan te ondervinden wat in de lydingen of passien goet en kwaad is, zo laat ons die als gezeid is, bezonder voorneemen. <sup>22</sup>Ende voor eerst van de ''Verwondering''. Deze dan, dewyl die off uyt onwetenheid of vooroordeel komt te ontstaan, is een onvolmaaktheid in den mensch die deze ontroering onderworpen is. Ik zeg een onvolmaaktheid, [fol. 79] omdat de verwondering door zig zelfs niet tot eenig kwaad brengt.
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />1) Vat in de verwondering goet of kwaad is ; en dat de zelve is een onvolmaaktheid.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />1) Vat in de verwondering goet of kwaad is ; en dat de zelve is een onvolmaaktheid.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 231 : Ligne 231 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] De ''Lievde'' die niet anders is, als een zaak te genieten en daar mede vereenigt te worden, die zullen wij verdeelen na de hoedanigheeden van haar voorwerp: welk voorwerp de mensch zoekt te genieten en daarmede te vereenigen.
+
| valign="top" width="60%" |[1] De ''Lievde'' die niet anders is, als een zaak te genieten en daar mede vereenigt te worden, die zullen wy verdeelen na de hoedanigheeden van haar voorwerp: welk voorwerp de mensch zoekt te genieten en daarmede te vereenigen.<br />
<br />[2] <sup>24</sup>Sommige voorwerpen dan zijn in haar zelven vergankelijk; <sup>25</sup>andere wel niet <door> vergankelijk door haar oorzaak. Doch een derde isser alleen door zijn eigen kracht en mogentheid eeuwig en onvergankelijk.  
+
[2] <sup>24</sup>Sommige voorwerpen dan zyn in haar zelven vergankelyk; <sup>25</sup>andere wel niet <door> vergankelyk door haar oorzaak. Doch een derde isser alleen door zyn eigen kracht en mogentheid eeuwig en onvergankelyk.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>2) Wat in de lievde goet of kwaad is. Dat se bestaat in een vereeniginge met de geliefde zaak. En verscheiden na de hoedanigheid van't voorwerp. En van welke voorwerpen eenige door haar zelfs natuur vergankelyk zyn ; andere alleen door haar oorsaak onvergankelyk ; maar een derde, alleen door syn eigen kracht, eeuwig en onvergankelyk.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>2) Wat in de lievde goet of kwaad is. Dat se bestaat in een vereeniginge met de geliefde zaak. En verscheiden na de hoedanigheid van't voorwerp. En van welke voorwerpen eenige door haar zelfs natuur vergankelyk zyn ; andere alleen door haar oorsaak onvergankelyk ; maar een derde, alleen door syn eigen kracht, eeuwig en onvergankelyk.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |De vergankelijke dan zijn alle de bijzondere dingen die niet van alle tijd geweest zijn of begin genoomen hebben.  
+
| valign="top" width="60%" |De vergankelyke dan zyn alle de byzondere dingen die niet van alle tyd geweest zyn of begin genoomen hebben.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Welke de vergankelyke zyn door haar zelfs Natuur.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Welke de vergankelyke zyn door haar zelfs Natuur.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |De andere dat zij[n] alle die ''wijzen'' die wij gezeid hebben, oorzaak te zijn van de bezondere wijsen.  
+
| valign="top" width="60%" |De andere dat zy[n] alle die ''wyzen'' die wy gezeid hebben, oorzaak te zyn van de bezondere wysen.<br />Maar de derde is God off 't welk wy voor een en't zelfde neemen, de ''Waarheid''.  
| valign="top" width="30%" |<small>Welke alleen door haar oorzak onvergankelyk : ziet pag. [fol.] 53 ''et sqq''.</small>
+
| valign="top" width="30%" |<small>Welke alleen door haar oorzak onvergankelyk : ziet pag. [fol.] 53 ''et sqq''.<br />Welke de derde is.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Maar de derde is God off 't welk wij voor een en't zelfde neemen, de ''Waarheid''.
+
| valign="top" width="60%" |[3] De Liefde dan ontstaat uyt het begrip en kennisse die wy van een zaake hebben ende na dat de zaake zig groter en heerlyker vertoond, daarna is ook [fol. 80] de liefde groter en groter in ons.  
| valign="top" width="30%" |<small>Welke de derde is.</small>
+
|}
+
{|cellspacing="30" valign="top"
+
| valign="top" width="60%" |[3] De Liefde dan ontstaat uijt het begrip en kennisse die wij van een zaake hebben ende na dat de zaake zig groter en heerlijker vertoond, daarna is ook [fol. 80] de liefde groter en groter in ons.  
+
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar uyt de Liefde ontstaat. Namentlyk uyt de kennisse, en hoe die zaak die van ons gekend word heerlyker is, hoe de liefde grooter wort en moet zyn.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar uyt de Liefde ontstaat. Namentlyk uyt de kennisse, en hoe die zaak die van ons gekend word heerlyker is, hoe de liefde grooter wort en moet zyn.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] Op tweder lij wijzen isser macht om ons van de liefde te ontslaan: of door kennisse van een beter zaak, of door ondervinding dat de beminde zaak die voor wat groots ende heerlijke gehouden is, veel onheil en ramp met zig sleept.  
+
| valign="top" width="60%" |[4] Op tweder ly wyzen isser macht om ons van de liefde te ontslaan: of door kennisse van een beter zaak, of door ondervinding dat de beminde zaak die voor wat groots ende heerlyke gehouden is, veel onheil en ramp met zig sleept.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Op tweederley wyse komt de lievde te vergaan of door de kennisse van een better, of door onheil en ramp die se mesleept.<br />Dese Liefde is met de passien door ondervindinge een en de zelfde ; siet daar af pag. [fol. 145] cap. 21.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Op tweederley wyse komt de lievde te vergaan of door de kennisse van een better, of door onheil en ramp die se mesleept.<br />Dese Liefde is met de passien door ondervindinge een en de zelfde ; siet daar af pag. [fol. 145] cap. 21.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] Met de liefde is 't ook soodanig, dat wij nooijt en trachten van dezelve (gelijk van de verwondering en andere passien) verlost te zijn; en dat om dese twee redenen: 1. omdat het onmogelijk is, de twede omdat het noodzaakelijk is, dat wij niet van de selve verlost werden.  
+
| valign="top" width="60%" |[5] Met de liefde is 't ook soodanig, dat wy nooyt en trachten van dezelve (gelyk van de verwondering en andere passien) verlost te zyn; en dat om dese twee redenen: 1. omdat het onmogelyk is, de twede omdat het noodzaakelyk is, dat wy niet van de selve verlost werden.<br />
| valign="top" width="30%" |<small>Van de liefde tracht men nooyt ontslagen te worden, gelyk als van de andere passien, om 2 redenen : 1. om dat het onmogelyk is ; de 2. om datse ons noodzaakelyk is.</small>
+
<br />
|}
+
Onmogelyk dan is 't omdat het niet van ons afhangd, maar alleen van het goet en <kwaad> nut, dat wy in het * voorwerp aanmerken, het welke soo wy 't niet en wilden beminnen, noodzaakelyk van ons te vooren niet en most gekend <wezen> zyn, het welk niet in onse vryheid bestaat of an ons hangt, want zo wy niets kenden, voorzeeker wy en waaren ook niet. <br />''Noodzaakelyk'' dan ist niet van de zelve verlost te [fol. 81] zyn omdat wy vermids de swakheid onses natuurs, zonder iets te genieten waar mede wy vereenigt worden en versterkt, niet en zouden konnen bestaan.
{|cellspacing="30" valign="top"
+
| valign="top" width="30%" |<small>Van de liefde tracht men nooyt ontslagen te worden, gelyk als van de andere passien, om 2 redenen : 1. om dat het onmogelyk is ; de 2. om datse ons noodzaakelyk is.<br />Onmogelyk : omdat het van ons niet afhangt, maar van het goet dat in de zaak gesien word.<br />* Dat dan van ons niet most gekend zyn, zo wy niet en zouden beminnen ; nu dese kennisse en hangt van onse vryheid niet af ; ''ergo''.<br />Noodzaakelyk : omdat wy, zonder met iets vereenigt te zyn, niet en zouden konnen bestaan.</small>
| valign="top" width="60%" |Onmogelijk dan is 't omdat het niet van ons afhangd, maar alleen van het goet en <kwaad> nut, dat wij in het * voorwerp aanmerken, het welke soo wij 't niet en wilden beminnen, noodzaakelijk van ons te vooren niet en most gekend <wezen> zijn, het welk niet in onse vrijheid bestaat of an ons hangt, want zo wij niets kenden, voorzeeker wij en waaren ook niet.  
+
| valign="top" width="40%" |<small>Onmogelyk : omdat het van ons niet afhangt, maar van het goet dat in de zaak gesien word.<br />* Dat dan van ons niet most gekend zyn, zo wy niet en zouden beminnen ; nu dese kennisse en hangt van onse vryheid niet af ; ''ergo''.</small>
+
|}
+
{|cellspacing="30" valign="top"
+
| valign="top" width="60%" |''Noodzaakelijk'' dan ist niet van de zelve verlost te [fol. 81] zijn omdat wij vermids de swakheid onses natuurs, zonder iets te genieten waar mede wij vereenigt worden en versterkt, niet en zouden konnen bestaan.
+
| valign="top" width="30%" |<small>Noodzaakelijk : omdat wy, zonder met iets vereenigt te zyn, niet en zouden konnen bestaan.</small>
+
|}
+
{|cellspacing="30" valign="top"
+
| valign="top" width="60%" |[6] Welke dan, van deze drie'erlij voorwerpen hebben wij te verkiezen of te verwerpen?
+
| valign="top" width="30%" |<small>Welke dan van deze drie voorwerpen hebben wij te verkiezen ?</small>
+
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |<sup>27</sup>Wat de ''vergankelijke'' aangaat (de wijle wij als gezeid is, om de swakheid onser natuur noodzakelijk iet moeten beminnen en daar mede vereenigen om te bestaan), het is zeker dat wij door't beminnen en <sup>28</sup>vereenigen met de zelve geen zins in onse natuur versterkt en werden, aangezien zij zelve swak zijn en d'eene kreupele d'ander niet kan draagen: En niet alleen dat ze ons niet en vorderen, maar sijn ook zelfs <sup>29</sup>ons schadelijk. Want wij hebben gezeid de Liefde te wezen een ''vereeniginge met het voorwerp dat ons verstand oordeeld heerlijk en goet te zijn''; en daar bij verstaan wij zo een ''vereeniginge'', door de welke en de liefde en het geliefde een en de <zev> zelvde zaak komen te zijn of t'zamen een geheel maaken. Soo is hij dan immers wel * ellendig, die met eenige vergankelijke [fol. 82] dingen vereenigt word. Want deze dewijlze buijten sijne macht zijn en <zo> veel toevallen onderworpen, zo is't onmogelijk dat als die komen * te lijden, hij daarvan soude konnen bevrijd zijn. En zo bijgevolg besluijten wij: ''Bij aldien deze, die de vergankelijke dingen die eenig zins noch wezen hebben, beminnen, zoo Ellendig zijn, wel wat zullen die dan, die de Eere, Rijkdommen, en wellusten die alheel geen wezentheid hebben, beminnen ellendig zijn.''  
+
| valign="top" width="60%" |[6] Welke dan, van deze drie'erly voorwerpen hebben wy te verkiezen of te verwerpen?<br /><br />
| valign="top" width="40%" |<small>Niet met die welke door haar natuur vergankelyk zyn en moeten wy trachten te vereenigen. Want, door de zelve, en bekomen wy geen versterkinge onser natuur, dat nochtans 't oogmerk is. En niet alleen dit, maar sy zyn ons ook schadelyk.<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br />* Maaken ons ellendig, door de veelvoudige toevallen <de> dingen die zy gedurich onderworpen zyn.<br /><br />* Dewyl wy met haar vereenigt zynde ook met haar noodzakelyk komen te lyden.<br />En zyn wy, met deze vereenigt zynde, zoo ellendig, die nog eenigzins wesen hebben ; wat zyn wy dan, vereenigt zynde met eere, Rykdom, wellust, die all heel geen wezen hebben, ellendig !</small>
+
<sup>27</sup>Wat de ''vergankelyke'' aangaat (de wyle wy als gezeid is, om de swakheid onser natuur noodzakelyk iet moeten beminnen en daar mede vereenigen om te bestaan), het is zeker dat wy door't beminnen en <sup>28</sup>vereenigen met de zelve geen zins in onse natuur versterkt en werden, aangezien zy zelve swak zyn en d'eene kreupele d'ander niet kan draagen: En niet alleen dat ze ons niet en vorderen, maar syn ook zelfs <sup>29</sup>ons schadelyk. Want wy hebben gezeid de Liefde te wezen een ''vereeniginge met het voorwerp dat ons verstand oordeeld heerlyk en goet te zyn''; en daar by verstaan wy zo een ''vereeniginge'', door de welke en de liefde en het geliefde een en de <zev> zelvde zaak komen te zyn of t'zamen een geheel maaken. Soo is hy dan immers wel * ellendig, die met eenige vergankelyke [fol. 82] dingen vereenigt word. Want deze dewylze buyten syne macht zyn en <zo> veel toevallen onderworpen, zo is't onmogelyk dat als die komen * te lyden, hy daarvan soude konnen bevryd zyn. En zo bygevolg besluyten wy: ''By aldien deze, die de vergankelyke dingen die eenig zins noch wezen hebben, beminnen, zoo Ellendig zyn, wel wat zullen die dan, die de Eere, Rykdommen, en wellusten die alheel geen wezentheid hebben, beminnen ellendig zyn.''  
 +
| valign="top" width="30%" |<small>Welke dan van deze drie voorwerpen hebben wy te verkiezen ?<br />Niet met die welke door haar natuur vergankelyk zyn en moeten wy trachten te vereenigen. Want, door de zelve, en bekomen wy geen versterkinge onser natuur, dat nochtans 't oogmerk is. En niet alleen dit, maar sy zyn ons ook schadelyk.<br /><br />* Maaken ons ellendig, door de veelvoudige toevallen <de> dingen die zy gedurich onderworpen zyn.<br /><br />* Dewyl wy met haar vereenigt zynde ook met haar noodzakelyk komen te lyden.<br />En zyn wy, met deze vereenigt zynde, zoo ellendig, die nog eenigzins wesen hebben ; wat zyn wy dan, vereenigt zynde met eere, Rykdom, wellust, die all heel geen wezen hebben, ellendig !</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[7] Laat ons dit dan genoeg zijn om te betonen, hoe ons de <sup>30</sup>''Reden'' aanwijst om van de zo vergankelijke dingen af te scheiden. Want door't geene wij nu geseijd hebben, woort ons klaar aangewezen het ''vergif'' en het ''kwaad'' dat in de beminninge deser dingen steekt en verborgen is. Doch noch onvergelijkelijk klaarder zien wij dit als wij aanmerken, van wat een heerlijk en voortreffelijk goet wij door de genietinge deses worden afgescheiden.
+
| valign="top" width="60%" |[7] Laat ons dit dan genoeg zyn om te betonen, hoe ons de <sup>30</sup>''Reden'' aanwyst om van de zo vergankelyke dingen af te scheiden. Want door't geene wy nu geseyd hebben, woort ons klaar aangewezen het ''vergif'' en het ''kwaad'' dat in de beminninge deser dingen steekt en verborgen is. Doch noch onvergelykelyk klaarder zien wy dit als wy aanmerken, van wat een heerlyk en voortreffelyk goet wy door de genietinge deses worden afgescheiden.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat geen 't welk ons de reeden hier van aanwyst behoort genoeg te zyn. Byzonder als wy zien van wat voor een goet wy ons, door de vereeniginge deses, berowen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat geen 't welk ons de reeden hier van aanwyst behoort genoeg te zyn. Byzonder als wy zien van wat voor een goet wy ons, door de vereeniginge deses, berowen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[8] Hier voor hebben wij gezeid dat de dingen die ver [fol. 83] gankelijk zijn, buijten onze macht zijn. Op datmen ons wel verstaa, wij en willen niet zeggen, dat wij eenige vrije oorzaak zouden zijn van niets anders afhangende: maar als wij zeggen dat eenige dingen ''in'', andere ''buijten'' onse macht zijn, zo verstaan wij door die welke ''in onse macht zijn'', zulke ''die wij uijtwerken'' door ordre of te zamen met de Natuur waar van wij een deel zijn: door die welke ''niet in onse macht zijn'' zulke ''die gelijk als buijten ons zijnde, door ons geene veranderinge onderworpen zijn'', aangezien zij zeer verre van onse dadelijke wezentheid door de Natuur zoodanig gesteld, af zijn.  
+
| valign="top" width="60%" |[8] Hier voor hebben wy gezeid dat de dingen die ver [fol. 83] gankelyk zyn, buyten onze macht zyn. Op datmen ons wel verstaa, wy en willen niet zeggen, dat wy eenige vrye oorzaak zouden zyn van niets anders afhangende: maar als wy zeggen dat eenige dingen ''in'', andere ''buyten'' onse macht zyn, zo verstaan wy door die welke ''in onse macht zyn'', zulke ''die wy uytwerken'' door ordre of te zamen met de Natuur waar van wy een deel zyn: door die welke ''niet in onse macht zyn'' zulke ''die gelyk als buyten ons zynde, door ons geene veranderinge onderworpen zyn'', aangezien zy zeer verre van onse dadelyke wezentheid door de Natuur zoodanig gesteld, af zyn.  
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br /><br />Wat wy verstaan door de dingen die buyten onse macht zyn of van ons niet afhangen. P. [Fol.] 80.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br /><br />Wat wy verstaan door de dingen die buyten onse macht zyn of van ons niet afhangen. P. [Fol.] 80.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[9] Vervolgende dan zo zullen wij nu komen tot de twede maniere van <werp> voorwerpen, welke alhoewel eeuwig en onvergankelijk <door haar vergank> zoo zijn zij nogtans niet soodanig door haar eigen kragt. <sup>31</sup>Edoch een wijnig onderzoek hier maar toe brengende, zo zullen wij terstond gewaar worden, dat deze niet en zijn als maar * wijsen alleen, die onmiddelijk van God afhangen. En dewijle de natuur deser sodanig is, zo en zijn zij voor ons niet om te begrijpen, tenzij wij met eenen een begrip van God hebben. In welke omdat hij volmaakt is, noodzaakelijk onze Lievde [fol. 84] moet rusten. En om met een woort te seggen, het zal ons onmogelijk zijn, dat als wij ons verstand wel gebruijken, wij souden konnen nalaten God te beminnen.  
+
| valign="top" width="60%" |[9] Vervolgende dan zo zullen wy nu komen tot de twede maniere van <werp> voorwerpen, welke alhoewel eeuwig en onvergankelyk <door haar vergank> zoo zyn zy nogtans niet soodanig door haar eigen kragt. <sup>31</sup>Edoch een wynig onderzoek hier maar toe brengende, zo zullen wy terstond gewaar worden, dat deze niet en zyn als maar * wysen alleen, die onmiddelyk van God afhangen. En dewyle de natuur deser sodanig is, zo en zyn zy voor ons niet om te begrypen, tenzy wy met eenen een begrip van God hebben. In welke omdat hy volmaakt is, noodzaakelyk onze Lievde [fol. 84] moet rusten. En om met een woort te seggen, het zal ons onmogelyk zyn, dat als wy ons verstand wel gebruyken, wy souden konnen nalaten God te beminnen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Zo en moeten wy ook niet vereenigen met die voorwepen die door haar oorsak onvergankelyk zyn : het welk zyn de 2de voorwerpen van ons gesteld.<br />* Omdat het maar alleen syn wysen die onmiddelyk van God afhangen en met haar niet en konnen vereenigen, dewyle wy deze sonder, God niet en konnen kennen, en God kennende onmogelyk die zouden beminnen. Want God kennende konnen wy niet nalaten hem met een te beminnen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Zo en moeten wy ook niet vereenigen met die voorwepen die door haar oorsak onvergankelyk zyn : het welk zyn de 2de voorwerpen van ons gesteld.<br />* Omdat het maar alleen syn wysen die onmiddelyk van God afhangen en met haar niet en konnen vereenigen, dewyle wy deze sonder, God niet en konnen kennen, en God kennende onmogelyk die zouden beminnen. Want God kennende konnen wy niet nalaten hem met een te beminnen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[10] De Reedenen waarom zijn klaar: (1) Voor eerst om dat wij ondervinden, dat God alleen maar weezen heeft en alle andere dingen geen wezens, maar wijsen zijn. Ende aangezien de wijsen niet recht konnen verstaan worden zonder het wezen van't welke zij onmiddelijk afhangen en wij nu al vooren getoond hebben dat als wij iets beminnende, een beter zaak als die wij dan beminnen, komen te kennen, wij altijd ter stond op dezelve vallen en de eerste verlaten; Zo volgt onwedersprekelijk, dat als wij God komen te kennen, die alle volmaaktheid in hem alleen heeft, wij hem noodzakelijk moeten beminnen.  
+
| valign="top" width="60%" |[10] De Reedenen waarom zyn klaar: (1) Voor eerst om dat wy ondervinden, dat God alleen maar weezen heeft en alle andere dingen geen wezens, maar wysen zyn. Ende aangezien de wysen niet recht konnen verstaan worden zonder het wezen van't welke zy onmiddelyk afhangen en wy nu al vooren getoond hebben dat als wy iets beminnende, een beter zaak als die wy dan beminnen, komen te kennen, wy altyd ter stond op dezelve vallen en de eerste verlaten; Zo volgt onwedersprekelyk, dat als wy God komen te kennen, die alle volmaaktheid in hem alleen heeft, wy hem noodzakelyk moeten beminnen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>(1) Omdat God alleen wezen heeft, en alle andere dingen maar Wyzen zyn : Nu zo veel heerlyker als het wezen zelve is boven de toevallen, so veel te noodzaakelyker, moet dat wezen bemind worden van die die kend. Seg ''boven de toevallen'' ; omdat wy, een beter kennende, altyd een beter beminnen, als pag. [fol. 80] van ons getoond is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>(1) Omdat God alleen wezen heeft, en alle andere dingen maar Wyzen zyn : Nu zo veel heerlyker als het wezen zelve is boven de toevallen, so veel te noodzaakelyker, moet dat wezen bemind worden van die die kend. Seg ''boven de toevallen'' ; omdat wy, een beter kennende, altyd een beter beminnen, als pag. [fol. 80] van ons getoond is.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[11] [fol. 85] (2) Ten tweeden, als wij ons verstand wel gebruijken inde kennisse van zaken, so moeten wij die dan kennen in haar oorzaaken: Nu dan, aangezien God van alle andere dingen een eerste oorzaak is, soo is dan de kennisse Gods en zij staat voor (ex rerum natura) volgens de natuur van de zaak, voor de kennisse van alle andere dingen: dewijl de kennisse van aller andere dingen volgen moet uijt de kennisse van <dat de saake heerlijk is en goet> de eerste oorzaak. En de waare liefde komt altijd hervoort uijt kennisse van dat de Saake heerlijk is en goet. Wat dan kander anders volgen, als dat ze op niemand geweldelijker zal konnen uijtstorten als op den Here <sup>32</sup>onse God? Want hij is alleen heerlijk en een volmaakt goed.  
+
| valign="top" width="60%" |[11] [fol. 85] (2) Ten tweeden, als wy ons verstand wel gebruyken inde kennisse van zaken, so moeten wy die dan kennen in haar oorzaaken: Nu dan, aangezien God van alle andere dingen een eerste oorzaak is, soo is dan de kennisse Gods en zy staat voor (ex rerum natura) volgens de natuur van de zaak, voor de kennisse van alle andere dingen: dewyl de kennisse van aller andere dingen volgen moet uyt de kennisse van <dat de saake heerlyk is en goet> de eerste oorzaak. En de waare liefde komt altyd hervoort uyt kennisse van dat de Saake heerlyk is en goet. Wat dan kander anders volgen, als dat ze op niemand geweldelyker zal konnen uytstorten als op den Here <sup>32</sup>onse God? Want hy is alleen heerlyk en een volmaakt goed.  
| valign="top" width="30%" |<small>(2) Om dat wy de zaaken moeten kennen in haar oorzaaken.<br />En zoo staat God noodsakelyk voor in kennisse van alle andere dingen ; want die, sonder hem, niet konnen gekend werden.<br /><br />En de Lievde altyd uyt de kennisse voort komt van dat de zaak heerlyk is. Nu wie isser heerlyker als Gof. ''Ergo''.</small>
+
| valign="top" width="30%" |<small>(2) Om dat wy de zaaken moeten kennen in haar oorzaaken.<br />En zoo staat God noodsakelyk voor in kennisse van alle andere dingen ; want die, sonder hem, niet konnen gekend werden.<br /><br />En de Lievde altyd uyt de kennisse voort komt van dat de zaak heerlyk is. Nu wie isser heerlyker als Gofol. ''Ergo''.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[12] Zo zien wij dan nu, hoe wij de liefde krachtig maaken en ook, hoe de zelve alleen in God moet rusten. * Het gene wij dan van de liefde noch meer hadden te zeggen, dat zullen wij trachten te doen als wij handelen van de laatste manier van kennisse. Hier vervolgens zullen wij nu onder [fol. 86] zoeken gelijk wij hier voor hebben toegeseid, aangaande welke van de passien wij hebben aan te neemen, welke wij hebben te verwerpen.
+
| valign="top" width="60%" |[12] Zo zien wy dan nu, hoe wy de liefde krachtig maaken en ook, hoe de zelve alleen in God moet rusten. * Het gene wy dan van de liefde noch meer hadden te zeggen, dat zullen wy trachten te doen als wy handelen van de laatste manier van kennisse. Hier vervolgens zullen wy nu onder [fol. 86] zoeken gelyk wy hier voor hebben toegeseid, aangaande welke van de passien wy hebben aan te neemen, welke wy hebben te verwerpen.
 
| valign="top" width="30%" |<br /><small>* Het gene van de liefde noch meet te seggen is, zal van ons gedaan worden pag. [fol. 109 ; 145 bis] en so zullen wy vervolgende voortgaan, en betoonen wat ons de 3e uytwerkinge van 't gelove voor goet en kwaad in de haat sal aanwysen.<small>
 
| valign="top" width="30%" |<br /><small>* Het gene van de liefde noch meet te seggen is, zal van ons gedaan worden pag. [fol. 109 ; 145 bis] en so zullen wy vervolgende voortgaan, en betoonen wat ons de 3e uytwerkinge van 't gelove voor goet en kwaad in de haat sal aanwysen.<small>
 
|}
 
|}
Ligne 304 : Ligne 291 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] De Haat is een Neiginge, om iets van ons af te weeren, dat ons eenig kwaad veroorzaakt heeft. Zoo komt dan nu in aanmerkinge, hoe dat wij onze werkinge op tweederleij wijse komen te bedrijven, of namelijk met of sonder ''passien''?
+
| valign="top" width="60%" |[1] De Haat is een Neiginge, om iets van ons af te weeren, dat ons eenig kwaad veroorzaakt heeft. Zoo komt dan nu in aanmerkinge, hoe dat wy onze werkinge op tweederley wyse komen te bedryven, of namelyk met of sonder ''passien''?
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat de Haat is een Nyginge, van ons af te weren 't geen ons kwaad veroorsaakt heeft.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat de Haat is een Nyginge, van ons af te weren 't geen ons kwaad veroorsaakt heeft.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |* Met passien, gelijk men gemeen ziet aan de Heeren tegen haare Knechten die iets misdaan hebben, dat doorgaans dan niet sonder toorne en geschied. <br />Zonder passien, gelijkmen segt van Socrates, die als hij was genoodzaakt sijn knecht tot betering te castijden, sulks als dan niet en heeft gedaan, zo wanneer hij ondervond in zijn gemoed tegen deze sijne knecht ontsteld te zijn.  
+
| valign="top" width="60%" |* Met passien, gelyk men gemeen ziet aan de Heeren tegen haare Knechten die iets misdaan hebben, dat doorgaans dan niet sonder toorne en geschied. <br />Zonder passien, gelykmen segt van Socrates, die als hy was genoodzaakt syn knecht tot betering te castyden, sulks als dan niet en heeft gedaan, zo wanneer hy ondervond in zyn gemoed tegen deze syne knecht ontsteld te zyn.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>* Wy konnen werken met of zonder passien ; met, gelyk een meerder over syn minder gemeenlyk doet ; zonder, gelyk van Socrates gezeght word.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>* Wy konnen werken met of zonder passien ; met, gelyk een meerder over syn minder gemeenlyk doet ; zonder, gelyk van Socrates gezeght word.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Dewijl wij nu dan zien, dat onse werken van ons of |f.87 met, of zonder ''Passien'' gedaan worden, zo <sup>33</sup>achten wij dat het klaar is dat sulke dingen die ons hinderen of gehindert hebben, sonder onse ontsteltenisse als 't nodig is, konnen weg gedaan werden en daerom, wat is beter, of dat wij de dingen met afkeer en haat vlieden, of dat wij dezelve door kracht van reden zonder ontsteltenisse des gemoeds (want dat achten wij dat wezen kan) ondergaan? Voor eerst is 't zeeker, dat als wij de dingen die ons te doen staan, sonder ''passien'' doen, daeruijt als dan geen kwaad en kan komen. En also tusschen goet en kwaad geen midde is, zo zien wij, dat zoo't kwaad is met ''passie'' te werken, dat het dan goet moet zijn <sup>34</sup>zonder die te werken.  
+
| valign="top" width="60%" |[2] Dewyl wy nu dan zien, dat onse werken van ons of |fol. 87 met, of zonder ''Passien'' gedaan worden, zo <sup>33</sup>achten wy dat het klaar is dat sulke dingen die ons hinderen of gehindert hebben, sonder onse ontsteltenisse als 't nodig is, konnen weg gedaan werden en daerom, wat is beter, of dat wy de dingen met afkeer en haat vlieden, of dat wy dezelve door kracht van reden zonder ontsteltenisse des gemoeds (want dat achten wy dat wezen kan) ondergaan? Voor eerst is 't zeeker, dat als wy de dingen die ons te doen staan, sonder ''passien'' doen, daeruyt als dan geen kwaad en kan komen. En also tusschen goet en kwaad geen midde is, zo zien wy, dat zoo't kwaad is met ''passie'' te werken, dat het dan goet moet zyn <sup>34</sup>zonder die te werken.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dewyl wy dan nu sonder passien konnen werken, wat zal dan best zyn, of dat wy de geene die ons kwaad veroosaken met haat vlieden of dat wy hem sonder ontsteltenisse des gemoeds ondergaan ?<br />Als wy iet zonder Passie doen, daar uyt en kan dan geen kwaad voortkomen. Nu tusschen goet en kwaad is geen derde, ergo is't kwaad met passie te werken. Is dan goet zonder.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dewyl wy dan nu sonder passien konnen werken, wat zal dan best zyn, of dat wy de geene die ons kwaad veroosaken met haat vlieden of dat wy hem sonder ontsteltenisse des gemoeds ondergaan ?<br />Als wy iet zonder Passie doen, daar uyt en kan dan geen kwaad voortkomen. Nu tusschen goet en kwaad is geen derde, ergo is't kwaad met passie te werken. Is dan goet zonder.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] Doch offer eenig kwaad in is geleegen de saake met een haat en affker te vlieden, laat ons het zelve eens bezien.<br />Wat de * haat belangt die uijt opinien voortkomt, 't is zeeker die en mag in ons geen [fol. 88] plaats hebben. Dewijl wij weten dat een de zelve zaak op d'eene tijd ons goet, op de ander tijd ons kwaad is, gelijk dat in de geneeskruijden altijd zo is.<br />Het komt dan eijndelijk daarop aan, of de haat alleen door waan en ook niet door ware redenering in ons ontstaat. Doch om dit wel te ondervinden, dunkt ons goet duijdelijk te verklaren, wat de haat is en die wel van de afkerigheijd te onderscheiden.  
+
| valign="top" width="60%" |[3] Doch offer eenig kwaad in is geleegen de saake met een haat en affker te vlieden, laat ons het zelve eens bezien.<br />Wat de * haat belangt die uyt opinien voortkomt, 't is zeeker die en mag in ons geen [fol. 88] plaats hebben. Dewyl wy weten dat een de zelve zaak op d'eene tyd ons goet, op de ander tyd ons kwaad is, gelyk dat in de geneeskruyden altyd zo is.<br />Het komt dan eyndelyk daarop aan, of de haat alleen door waan en ook niet door ware redenering in ons ontstaat. Doch om dit wel te ondervinden, dunkt ons goet duydelyk te verklaren, wat de haat is en die wel van de afkerigheyd te onderscheiden.  
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />* Zo de haat uyt de waan hervoort komt, zo mag die in ons geen plaats hebben.<br /><br /><br />Maar staat te ondersoeken of zy ook niet ontstaat door ware redenering. Hier toe zal nodig zyn, dat de haat van ons wel verklaart en van de afkerigheid wel word onderscheiden.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />* Zo de haat uyt de waan hervoort komt, zo mag die in ons geen plaats hebben.<br /><br /><br />Maar staat te ondersoeken of zy ook niet ontstaat door ware redenering. Hier toe zal nodig zyn, dat de haat van ons wel verklaart en van de afkerigheid wel word onderscheiden.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] De Haat dan zeg ik te zijn een ontsteltenisse van de ziel tegen iemand, die ons misdaan heeft met wille ende weten. Maar de afkerigheid is die ontsteltenisse, die in ons is tegen een saak ontstaande uijt ongemak of leed, het welk wij of verstaan of waanen van natuure in de zelve te zijn. Ik zeg van natuuren, want als wij het zo niet en waanen, zo zijn wij alschoon wij eenig hinder of leed daarvan ontfangen hebben, van de zelve niet afkeerig, omdat wij integendeel eenig nut van de zelve hebben te verwagten. [fol. 89] Gelijk iemand van een steen of mes gekwest zijnde daarom van't zelve geen afkerigheid heeft.
+
| valign="top" width="60%" |[4] De Haat dan zeg ik te zyn een ontsteltenisse van de ziel tegen iemand, die ons misdaan heeft met wille ende weten. Maar de afkerigheid is die ontsteltenisse, die in ons is tegen een saak ontstaande uyt ongemak of leed, het welk wy of verstaan of waanen van natuure in de zelve te zyn. Ik zeg van natuuren, want als wy het zo niet en waanen, zo zyn wy alschoon wy eenig hinder of leed daarvan ontfangen hebben, van de zelve niet afkeerig, omdat wy integendeel eenig nut van de zelve hebben te verwagten. [fol. 89] Gelyk iemand van een steen of mes gekwest zynde daarom van't zelve geen afkerigheid heeft.
 
| valign="top" width="30%" |<small>De ''Haat'' is een ontstelling in de ziel tegens die ons tegens die ons willens en wetens mitsdaan heeft, en de afkerigheid is die ontsteltenisse in ons tegen een zak die, uyt haar natuur, ons of in waan, of waarlyk heeft beleedight.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>De ''Haat'' is een ontstelling in de ziel tegens die ons tegens die ons willens en wetens mitsdaan heeft, en de afkerigheid is die ontsteltenisse in ons tegen een zak die, uyt haar natuur, ons of in waan, of waarlyk heeft beleedight.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] Dit dan aldus aangemerkt, soo laat ons eens kortelijk zien de uijtwerking van deze beijde. Van de haat dan komt hervoort droefheid <sup>36</sup>en de haat groot zijnde, zo werkt se uijt Toornigheid, de welke niet alleen als de haat tracht te vlieden van 't gehatene, maar ook het zelve te vernietigen zo het doenlijk is: uijt deze groote Haat komt ook voort de Nijt.<br />Maar van de <sup>37</sup>afkeerigheid komt eenige droefheid, omdat wij ons trachten te beroven van iets 't welk wezentlijk zijnde, zo ook altijd zijne wezentheid en volmaaktheid hebben moet.  
+
| valign="top" width="60%" |[5] Dit dan aldus aangemerkt, soo laat ons eens kortelyk zien de uytwerking van deze beyde. Van de haat dan komt hervoort droefheid <sup>36</sup>en de haat groot zynde, zo werkt se uyt Toornigheid, de welke niet alleen als de haat tracht te vlieden van 't gehatene, maar ook het zelve te vernietigen zo het doenlyk is: uyt deze groote Haat komt ook voort de Nyt.<br />Maar van de <sup>37</sup>afkeerigheid komt eenige droefheid, omdat wy ons trachten te beroven van iets 't welk wezentlyk zynde, zo ook altyd zyne wezentheid en volmaaktheid hebben moet.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat de uytwerkinge van deze beyde zyn. Uyt de haat komt droefheid en groot zynde Toornigheid.<br /><br />Ook de Nyt.<br />Maar uyt afkeer eenige droeffheid, om dat wy met een ons berowen van de volmaaktheid, die noch anderzins in de zaak is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat de uytwerkinge van deze beyde zyn. Uyt de haat komt droefheid en groot zynde Toornigheid.<br /><br />Ook de Nyt.<br />Maar uyt afkeer eenige droeffheid, om dat wy met een ons berowen van de volmaaktheid, die noch anderzins in de zaak is.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[6] Uijt dit gezeide kan dan ligtelijk werden verstaan, dat wij onse redenen wel gebruijkende, geen haat of afkeer tot eenige zaake en konnen hebben, dewijl wij ons zodoende van de volmaaktheid die in ieder zaak is, beroven. Ende zo zien wij ook door de reeden, dat wij heel geen [fol. 90] haat ooijt tegen iemand en konnen hebben om dat alles wat in de Natuur is, indien wij iet daar van willen, wij het altijd tot beter verandere moeten, of voor ons of voor de Saake zelve.  
+
| valign="top" width="60%" |[6] Uyt dit gezeide kan dan ligtelyk werden verstaan, dat wy onse redenen wel gebruykende, geen haat of afkeer tot eenige zaake en konnen hebben, dewyl wy ons zodoende van de volmaaktheid die in ieder zaak is, beroven. Ende zo zien wy ook door de reeden, dat wy heel geen [fol. 90] haat ooyt tegen iemand en konnen hebben om dat alles wat in de Natuur is, indien wy iet daar van willen, wy het altyd tot beter verandere moeten, of voor ons of voor de Saake zelve.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Hier uyt volgt dan dat wy onse reden wel gebruykende geen haat of afkeer, tegen eenig zaak konnen hebben : zo en kan die dan uyt de ware redenering niet zyn. Noch ook tegen eenig mensch, en om wat reden.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Hier uyt volgt dan dat wy onse reden wel gebruykende geen haat of afkeer, tegen eenig zaak konnen hebben : zo en kan die dan uyt de ware redenering niet zyn. Noch ook tegen eenig mensch, en om wat reden.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[7] En omdat een volmaakt mensch het alder beste is, dat wij tegen woordig of voor onse oogen hebbende kennen, zo is dan en voor ons en voor ieder mensch in 't bezonder verre het beste dat wij hun t'allen tijde tot die volmaakten stand trachten op te kweeken. Want als dan eerst konnen <zij> wij van haar en zij van ons de meeste vrucht hebben. Het middel hiertoe is haar geduurig waar te neemen zodanig als wij van onse goede Conscientie zelve gestadig geleerd en vermaand werden. Want deze ons nooijt tot ons verderf maar altijd tot ons heil aanport.
+
| valign="top" width="60%" |[7] En omdat een volmaakt mensch het alder beste is, dat wy tegen woordig of voor onse oogen hebbende kennen, zo is dan en voor ons en voor ieder mensch in 't bezonder verre het beste dat wy hun t'allen tyde tot die volmaakten stand trachten op te kweeken. Want als dan eerst konnen <zy> wy van haar en zy van ons de meeste vrucht hebben. Het middel hiertoe is haar geduurig waar te neemen zodanig als wy van onse goede Conscientie zelve gestadig geleerd en vermaand werden. Want deze ons nooyt tot ons verderf maar altyd tot ons heil aanport.
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><small>Plicht tegen onse naasten.<br /><br /><br />De goede conscientie en bedriegt ons noyt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><small>Plicht tegen onse naasten.<br /><br /><br />De goede conscientie en bedriegt ons noyt.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[8] Tot een besluijt zeggen wij, dat * de Haat en afkeer in haar hebben zo veel onvolmaaktheeden, als in het tegendeel de Lievde volmaaktheeden heeft. Want deze werkt altijd verbetering, versterking en vermeerdering, het welk de volmaaktheid is: daar de Haat integendeel altijd uijt is op verwoesting, verswakking en vernietiging, het welke de onvolmaaktheid zelve is.  
+
| valign="top" width="60%" |[8] Tot een besluyt zeggen wy, dat * de Haat en afkeer in haar hebben zo veel onvolmaaktheeden, als in het tegendeel de Lievde volmaaktheeden heeft. Want deze werkt altyd verbetering, versterking en vermeerdering, het welk de volmaaktheid is: daar de Haat integendeel altyd uyt is op verwoesting, verswakking en vernietiging, het welke de onvolmaaktheid zelve is.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>* En heeft de haat in zich zo veel onvolmaaktheeden, als de liefde volmaaktheeden, en waarom.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>* En heeft de haat in zich zo veel onvolmaaktheeden, als de liefde volmaaktheeden, en waarom.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 347 : Ligne 334 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Gezien hebbende hoe dat de Haat en de Verwondering zodanig is, dat wij vrijelijk mogen zeggen, dat de zelve nooijt plaats konnen hebben in die geene die haar verstand gebruijken soo't behoort. Zo zullen wij dan op de zelfde wijze voortgaan en spreeken van de andere passien. Om dan aanvang te maaken, zo zullen de eerste zijn de * begeerte en de blijschap. <br />Deze aangezien sij ontstaan uijt de zelve oorzaaken, uijt welke de liefde voortkomt, soo en hebben wij van deze niet anders te zeggen als dat wij ons moeten erinneren en in geheugenisse brengen 't geen wij als doen maal zeijden, waar bij wij het hier dan laten.  
+
| valign="top" width="60%" |[1] Gezien hebbende hoe dat de Haat en de Verwondering zodanig is, dat wy vryelyk mogen zeggen, dat de zelve nooyt plaats konnen hebben in die geene die haar verstand gebruyken soo't behoort. Zo zullen wy dan op de zelfde wyze voortgaan en spreeken van de andere passien. Om dan aanvang te maaken, zo zullen de eerste zyn de * begeerte en de blyschap. <br />Deze aangezien sy ontstaan uyt de zelve oorzaaken, uyt welke de liefde voortkomt, soo en hebben wy van deze niet anders te zeggen als dat wy ons moeten erinneren en in geheugenisse brengen 't geen wy als doen maal zeyden, waar by wy het hier dan laten.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de begeerte en de blyschap : Wat de 3e uytwerkinge van 't gelove ons daar in sal aanwyzen. <br />Een zeker slag van blydschap zyn dese volgende : 1. de Hoop, gemengt nochtans met eenige droevheyd. 2. Verzekertheid. 3. 't Laghen. 4. De Eere.<br />* Dese omdat ze met de Liefde uyt een en de zelfde oorzak ontstaan, zo kan daar van gezien worden pag. [fol.] 70, 79.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de begeerte en de blyschap : Wat de 3e uytwerkinge van 't gelove ons daar in sal aanwyzen. <br />Een zeker slag van blydschap zyn dese volgende : 1. de Hoop, gemengt nochtans met eenige droevheyd. 2. Verzekertheid. 3. 't Laghen. 4. De Eere.<br />* Dese omdat ze met de Liefde uyt een en de zelfde oorzak ontstaan, zo kan daar van gezien worden pag. [fol.] 70, 79.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Bij deze zullen wij voegen ''de Droevheid'', van de welke wij derven seggen dat ze ontstaat alleen uijt de opinien en waan uijt de zelve: Want zij komt voort van't verlies van eenig goed. Nu te vooren hebben wij gezeid, dat alles wat wij doen strekken moet tot bevordering ende verbetering. Doch 't is zeker dat zo lang als wij bedroevt zijn, wij ons zelven onbekwaam maaken tot zulks te doen. Der halven is nodig dat wij ons van |fol. 92] de selve ontslaan. 't Welk wij doen konnen met te denken op <d> middelen van het verloorne weder te bekomen, zo het in onse macht is. Zo niet, dat het evenwel nodig is ons die kwijd te maaken, om niet te vervallen in alle die ellenden die de droefheid noodzakelijk met sig sleept: en dit beijde met blijdschap. Want't is zottelijk een verlooren goe<d>t door een zelfs begeerende en opkweekend kwaad te willen herstellen en verbeteren.  
+
| valign="top" width="60%" |[2] By deze zullen wy voegen ''de Droevheid'', van de welke wy derven seggen dat ze ontstaat alleen uyt de opinien en waan uyt de zelve: Want zy komt voort van't verlies van eenig goed. Nu te vooren hebben wy gezeid, dat alles wat wy doen strekken moet tot bevordering ende verbetering. Doch 't is zeker dat zo lang als wy bedroevt zyn, wy ons zelven onbekwaam maaken tot zulks te doen. Der halven is nodig dat wy ons van |fol. 92] de selve ontslaan. 't Welk wy doen konnen met te denken op <d> middelen van het verloorne weder te bekomen, zo het in onse macht is. Zo niet, dat het evenwel nodig is ons die kwyd te maaken, om niet te vervallen in alle die ellenden die de droefheid noodzakelyk met sig sleept: en dit beyde met blydschap. Want't is zottelyk een verlooren goe<d>t door een zelfs begeerende en opkweekend kwaad te willen herstellen en verbeteren.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Droefheid. Ontstaat alleen uyt de waan, en is nodig daar af bevryd te zyn, omdat se ons hindert. Een zeker slag van droefheid, zyn dese : 1. De Wanhoop. 2. 'T Berouw en Knaging. 3. Beschaemtheid. 4. Beklag.<br /><br /><br /><br />En 't is zottelyk een verloren goet door een opkweekende kwaad te herstellen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Droefheid. Ontstaat alleen uyt de waan, en is nodig daar af bevryd te zyn, omdat se ons hindert. Een zeker slag van droefheid, zyn dese : 1. De Wanhoop. 2. 'T Berouw en Knaging. 3. Beschaemtheid. 4. Beklag.<br /><br /><br /><br />En 't is zottelyk een verloren goet door een opkweekende kwaad te herstellen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] Eijndelijk, die sijn verstand wel gebruijkt, moet noodzakelijk God 't eerste kennen. Nu God als wij bewezen hebben, is het opperste goet en alle goet. Ergo. Zo volgt onwederspreekelijk, dat iemand die sijn verstand wel gebruijkt, in geen droefheid kan vervallen. Want hoe? Hij rust in dat goet, dat alle goet is en in het welke alle blijdschap en vernoeginge der volheid is. Uijt waan dan of onverstand komt de droevheid als gezeid is, voort.  
+
| valign="top" width="60%" |[3] Eyndelyk, die syn verstand wel gebruykt, moet noodzakelyk God 't eerste kennen. Nu God als wy bewezen hebben, is het opperste goet en alle goet. Ergo. Zo volgt onwederspreekelyk, dat iemand die syn verstand wel gebruykt, in geen droefheid kan vervallen. Want hoe? Hy rust in dat goet, dat alle goet is en in het welke alle blydschap en vernoeginge der volheid is. Uyt waan dan of onverstand komt de droevheid als gezeid is, voort.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Hy kan ook met syn plicht wel waarneemen, dat is, God voor alle dingen te kennen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Hy kan ook met syn plicht wel waarneemen, dat is, God voor alle dingen te kennen.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 363 : Ligne 350 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 93] Nu vervolgens dan zullen wij spreeken van de achting en versmading, van de Edelmoedigheid en Nedrigheid, van Verwaantheid en van de Strafbare Needrigheid; Om het goet en kwaad in deze wel te onderscheiden, zullen wij die voor voets opneemen.  
+
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 93] Nu vervolgens dan zullen wy spreeken van de achting en versmading, van de Edelmoedigheid en Nedrigheid, van Verwaantheid en van de Strafbare Needrigheid; Om het goet en kwaad in deze wel te onderscheiden, zullen wy die voor voets opneemen.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat schifting de 3 uytwerkinge van 't gelove doet in deze ses ; namelyk :</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat schifting de 3 uytwerkinge van 't gelove doet in deze ses ; namelyk :</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] De ''Achting'' en ''Versmading'' dan zijn maar in opzicht van iets groots off kleins als dat wij eenige zaake kennen, het zij dit groots of kleins in ons of buijten ons is.  
+
| valign="top" width="60%" |[2] De ''Achting'' en ''Versmading'' dan zyn maar in opzicht van iets groots off kleins als dat wy eenige zaake kennen, het zy dit groots of kleins in ons of buyten ons is.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>1. Van de Achting en Versmading.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>1. Van de Achting en Versmading.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] De ''Edelmoedigheid'' strekt zig niet uijt buijten ons en werd alleen toegepast zo eenen, die na de regte waarde zonder passien noch gemerk op de achting sijns zelvs te hebben, sijne volmaaktheid kend.  
+
| valign="top" width="60%" |[3] De ''Edelmoedigheid'' strekt zig niet uyt buyten ons en werd alleen toegepast zo eenen, die na de regte waarde zonder passien noch gemerk op de achting syns zelvs te hebben, syne volmaaktheid kend.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>2. Van de Edelmoedigheid.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>2. Van de Edelmoedigheid.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] De ''Nedrigheid'' is als iemand sijne onvolmaaktheid zonder gemerk te hebben op de verachting sijns zelfs, kend; strekkende de Nedrigheid niet uijt buijten den nedriegen mensch.  
+
| valign="top" width="60%" |[4] De ''Nedrigheid'' is als iemand syne onvolmaaktheid zonder gemerk te hebben op de verachting syns zelfs, kend; strekkende de Nedrigheid niet uyt buyten den nedriegen mensch.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>3. Van de Nedricheid.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>3. Van de Nedricheid.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 383 : Ligne 370 :
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[6] De ''Strafbare Nedrigheid'' is, als iemand an zig toepast eenige onvolmaaktheid die aan hem niet behoort. Ik en spreeke niet van de geveijsde, die om andere te bedriegen zonder te meenen haar verneederen: maar van zulke die de onvolmaaktheden die zij hun toepassen, ook zodanig meenen te zijn.  
+
| valign="top" width="60%" |[6] De ''Strafbare Nedrigheid'' is, als iemand an zig toepast eenige onvolmaaktheid die aan hem niet behoort. Ik en spreeke niet van de geveysde, die om andere te bedriegen zonder te meenen haar verneederen: maar van zulke die de onvolmaaktheden die zy hun toepassen, ook zodanig meenen te zyn.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>5. Van de strafbare Nedricheid.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>5. Van de strafbare Nedricheid.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[7] Dit dan aldus aangemerkt zijnde, zo blijkt dan daar uijt genoegzaam wat voor goet en kwaad ieder van deze passien in zich heeft. Want wat belangt de ''Edelmoedigheid'' en ''Nedrigheid'', deze geven door hun zelfs haar voortreffelijkheid te kennen. Want wij zeggen dat den bezitter des zelfs sijne volmaaktheid en onvolmaaktheid na waarde kend.
+
| valign="top" width="60%" |[7] Dit dan aldus aangemerkt zynde, zo blykt dan daar uyt genoegzaam wat voor goet en kwaad ieder van deze passien in zich heeft. Want wat belangt de ''Edelmoedigheid'' en ''Nedrigheid'', deze geven door hun zelfs haar voortreffelykheid te kennen. Want wy zeggen dat den bezitter des zelfs syne volmaaktheid en onvolmaaktheid na waarde kend.
<br />Het welk het voornaamste is zo ons de ''reeden leerd'', waardoor wij tot onse volmaaktheid geraaken. Want wij te recht onse macht en volmaaktheid kennende, zo zien wij daardoor klaarlijk wat het is dat ons te doen staat om tot ons goet einde te geraaken. En wederom, als wij ons gebrek en onmacht kennen, zo zien wij wat ons te vermijden staat.  
+
<br />Het welk het voornaamste is zo ons de ''reeden leerd'', waardoor wy tot onse volmaaktheid geraaken. Want wy te recht onse macht en volmaaktheid kennende, zo zien wy daardoor klaarlyk wat het is dat ons te doen staat om tot ons goet einde te geraaken. En wederom, als wy ons gebrek en onmacht kennen, zo zien wy wat ons te vermyden staat.  
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><small>Namentlyk een kennisse van volmaatkheid en onvolmaaktheid.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><small>Namentlyk een kennisse van volmaatkheid en onvolmaaktheid.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[8] Wat ''de Verwaantheid en Strafbaare Nedrigheid'' angaat, de beschrijving des zelfs geeft ook te kennen dat zij <ontstaat> ontstaan uijt zekere waan. Want wij zeiden dat zij toegepast word aan sulk een, dewelke eenige volmaaktheid die [fol. 95] aan hem niet behoord, nochtans zig zelfs toeschrijft. En de strafbare Nedrigheid het reghte tegendeel.  
+
| valign="top" width="60%" |[8] Wat ''de Verwaantheid en Strafbaare Nedrigheid'' angaat, de beschryving des zelfs geeft ook te kennen dat zy <ontstaat> ontstaan uyt zekere waan. Want wy zeiden dat zy toegepast word aan sulk een, dewelke eenige volmaaktheid die [fol. 95] aan hem niet behoord, nochtans zig zelfs toeschryft. En de strafbare Nedrigheid het reghte tegendeel.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat in de Verwaantheid er strafbare nedrigheid.<br /><br /><br />Wat in de strafbare Nedrigheid.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat in de Verwaantheid er strafbare nedrigheid.<br /><br /><br />Wat in de strafbare Nedrigheid.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[9] Uijt dit gezeide dan blijkt dat zo goet en heijlzaam als daar is de Edelmoedigheid en ware nedrigheid, dat daar en tegen de verwaantheid en strafbare nedrigheid ook zo kwaad en verdervende is. Want geene en steld niet alleen den bezitter in een zeer goede stant, maar ook daar bij is zij de rechte trap door de welke wij opklimmen tot ons opperste heijl. Maar deze en belet ons niet alleen om tot onse volmaaktheid te geraaken, maar brengt ons ook geheel tot ons verderf. De Strafbare nedrigheid is't die ons belet te doen 't geene wij anders mosten doen om volmaakt te werden: gelijk wij dat zien inde Twijffelaars (Scepticis) die door dien zij loochenen dat de mensch eenige waarheid kan hebben, haar zelfs daar van door deze ontkenning beroven. De Verwaantheid is't die ons doet dingen ter hand neemen, die regelregt tegen ons verderf strekken gelijk men ziet in alle die die gewaant hebben en wanen, me<n>[t] God wonder wel te staan, en door de selve vuur en water braveren en so vast ellendig ter dood geraaken, geen gevaar ontziende alles getroost zijnde.  
+
| valign="top" width="60%" |[9] Uyt dit gezeide dan blykt dat zo goet en heylzaam als daar is de Edelmoedigheid en ware nedrigheid, dat daar en tegen de verwaantheid en strafbare nedrigheid ook zo kwaad en verdervende is. Want geene en steld niet alleen den bezitter in een zeer goede stant, maar ook daar by is zy de rechte trap door de welke wy opklimmen tot ons opperste heyl. Maar deze en belet ons niet alleen om tot onse volmaaktheid te geraaken, maar brengt ons ook geheel tot ons verderfol. De Strafbare nedrigheid is't die ons belet te doen 't geene wy anders mosten doen om volmaakt te werden: gelyk wy dat zien inde Twyffelaars (Scepticis) die door dien zy loochenen dat de mensch eenige waarheid kan hebben, haar zelfs daar van door deze ontkenning beroven. De Verwaantheid is't die ons doet dingen ter hand neemen, die regelregt tegen ons verderf strekken gelyk men ziet in alle die die gewaant hebben en wanen, me<n>[t] God wonder wel te staan, en door de selve vuur en water braveren en so vast ellendig ter dood geraaken, geen gevaar ontziende alles getroost zynde.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>De Edelmoedigheid en ware Nedrigheit is goet en heilzaam ; maar de verwaantheid en strafbare Nedrigheid kwaad en verdervende.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>De Edelmoedigheid en ware Nedrigheit is goet en heilzaam ; maar de verwaantheid en strafbare Nedrigheid kwaad en verdervende.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[10] [fol. 96] De Achting belangende en Verachting. Van deze is niet meer te zeggen als ons wel indachtig te maaken het geene wij hier te vooren van de Liefde gezeid hebben.  
+
| valign="top" width="60%" |[10] [fol. 96] De Achting belangende en Verachting. Van deze is niet meer te zeggen als ons wel indachtig te maaken het geene wy hier te vooren van de Liefde gezeid hebben.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat in de achting en in de verachting ziet pag. [fol.] 93.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat in de achting en in de verachting ziet pag. [fol.] 93.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 406 : Ligne 393 :
 
== Cap. IX – Van Hoope, Vreeze, etc. ==
 
== Cap. IX – Van Hoope, Vreeze, etc. ==
 
   
 
   
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/9,1 Van de Hope en Vreze, van de Verzekerdheid, Wanhoop en Wankelmoedigheid, van de Moed, Stoutheid, en Volghijver, van de Flaauwmoedigheid en Vervaertheid zullen wij nu aanvangen te spreeken en een voor een na onse gewoonte voorneemen. En dan welke van dese ons hinderlijk, welke ons vorderlijk konnen zijn, aanwijsen.  
+
| valign="top" width="60%" |[1] Van de Hope en Vreze, van de Verzekerdheid, Wanhoop en Wankelmoedigheid, van de Moed, Stoutheid, en Volghyver, van de Flaauwmoedigheid en Vervaertheid zullen wy nu aanvangen te spreeken en een voor een na onse gewoonte voorneemen. En dan welke van dese ons hinderlyk, welke ons vorderlyk konnen zyn, aanwysen.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ons 't gelove aanwyst in deze volgende tien. Die namelyk onstaan uyt de begrippen die wy van een saake hebben.</small>
Al het welke wij zeer licht zullen konnen doen, indien wij maar wel op merken op de begrippen, die wij konnen hebben van een zaake die toekomende is, het zij die goet het zij die kwaad is.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/9,2 De begrippen die wij ten opzigt van de saak zelve hebben, zijn of dat die zake van ons als gebeurlijk word aangemerkt, dat is of kan komen of niet kan komen; of dat ze noodzakelijk moet komen. Dit ten opzigt van de zaak zelve.  
+
| valign="top" width="60%"|Al het welke wy zeer licht zullen konnen doen, indien wy maar wel op merken op de begrippen, die wy konnen hebben van een zaake die toekomende is, het zy die goet het zy die kwaad is.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
Ten opzigt dan van die de zaak begrijpt is dit: of dat hij iets moet zijn om te bevorderen dat de zake komt, of om de zelve te beletten.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/9,3 Uijt deze begrippen dan komen hervoort alle deze tochten aldus. |f.97 Zo wij een zaake die toekomende is begrijpen goet te zijn en dat ze zoude konnen geschieden, daar uijt krijgt de ziele zo een gestalte die wij hope noemen. De welke niet anders is [als een zekere zlag van blijdschap, gemengt nochtans met eenige droefheid.  
+
| valign="top" width="60%" |[2] De begrippen die wy ten opzigt van de saake zelve hebben, zyn of dat die zake van ons als gebeurlyk word aangemerkt, dat is of kan komen of niet kan komen; of dat ze noodzakelyk moet komen. Dit ten opzigt van de zaak zelve.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small>Wat dese begrippen zyn in opzigt van de zake zelve.</small>
En wederom als wij de mogelijk komende Saake oordelen kwaad te zijn, daar uijt komt de gestalte in onse ziele, die wij vreze noemen.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
Dog als de zaake van ons begreepen word goet en daar bij noodzakelijk te zullen komen, daarvan dan komt in de ziele die gerustheid die wij noemen verzekerdheid, het welk een seekere blijdschap is, niet vermengt met droefheid, gelijk in de hope.  
+
| valign="top" width="60%" |Ten opzigt dan van die de zaak begrypt is dit: of dat hy iets moet zyn om te bevorderen dat de zake komt, of om de zelve te beletten.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ten opzigt van de gene, die ze begrypt.</small>
Dog indien wij de zaake begrijpen kwaad te zijn en noodzaakelijk te zullen komen, hier van daan komt in de ziele wanhoop, de welke niet anders is als een seekere slach van droefheid.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/9,4 Tot hier toe dan van de passien in dit kapittel vervat, gesprooken hebbende en de beschrijvinge derzelver gemaakt op een bevestigende wijze en alzo gezeid wat een ieder deszelfs is. Zoo konnen wij ook de zelve omkerende, beschrijven op een ontkennende wijse |f.98 namentlijk aldus: Wij hoopen dat het kwaad niet en zal komen, wij vreezen dat het <kwaad> goet niet en zal komen <wij vre... dat het kwaad niet en zal komen> wij zijn verzeekerd dat het kwaad niet zal komen, wij wanhoopen dat het goed niet en zal komen.  
+
| valign="top" width="60%" |[3] Uyt deze begrippen dan komen hervoort alle deze tochten aldus. [fol. 97] Zo wy een zaake die toekomende is begrypen goet te zyn en dat ze zoude konnen geschieden, daar uyt krygt de ziele zo een gestalte die wy hope noemen. De welke niet anders is <als> een zekere zlag van blydschap, gemengt nochtans met eenige droefheid.  
 
+
En wederom als wy de mogelyk komende Saake oordelen kwaad te zyn, daar uyt komt de gestalte in onse ziele, die wy vreze noemen. <br />Dog als de zaake van ons begreepen word goet en daar by noodzakelyk te zullen komen, daarvan dan komt in de ziele die gerustheid die wy noemen verzekerdheid, het welk een seekere blydschap is, niet vermengt met droefheid, gelyk in de Hope.<br />Dog indien wy de zaake begrypen kwaad te zyn en noodzaakelyk te zullen komen, hier van daan komt in de ziele wanhoop, de welke niet anders is als een seekere slach van droefheid.
2/9,5 Dit dan nu gezeid hebbende van de passien, voor zoveel die komen uijt de begrippen ten opzigt van de zaake selve.  
+
| valign="top" width="30%" |<small>Hoe nu alle dese passien uyt de begrippen voortkomen.<br />En 1. Hoe uyt de ''Hope''.<br />Wat de ''Hope'' is.<br /><br />2. Hoedanig de vreeze.<br />
 
+
3. Hoedanig de verzekertheid en wat die is.<br /><br />
Nu hebben wij te spreken van die de welke ontstaan uijt de begrippen ten opzigt van die de zaake begrijpt, te weten:  
+
4. Hoedanig de vanhoop is en wat die is.</small>
 
+
|}
Als men iet moet doen om de zake voort te brengen en wij daaraf geen besluijten maaken, zo krijgt de ziel een gestalte die wij wankelmoedigheid noemen: Maar als zij tot het voortbrengen van de zaake mannelijk besluijt en die voortbrengelijk is, als dan word het moed genoemd. En die zaake beswaarlijk om voort te brengen zijnde, zo word het kloekmoedigheid genoemd of dapperheid. Doch als iemand een zaake besluijt te doen, omdat het een ander (hem voorgedaan hebbende) wel gelukt is, soo noemt men het volgijver.  
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |[4] Tot hier toe dan van de passien in dit kapittel vervat, gesprooken hebbende en de beschryvinge derzelver gemaakt op een bevestigende wyze en alzo gezeid wat een ieder deszelfs is. Zoo konnen wy ook de zelve omkerende, beschryven op een ontkennende wyse |fol. 98 namentlyk aldus: Wy hoopen dat het kwaad niet en zal komen, wy vreezen dat het <kwaad> goet niet en zal komen <wy vre... dat het kwaad niet en zal komen> wy zyn verzeekerd dat het kwaad niet zal komen, wy wanhoopen dat het goed niet en zal komen.  
Als iemand weet wat besluijt hij moet maaken om een goede zaake te bevorderen en een kwade te beletten, |f.99 sulks nogtans niet en doet, dan zo noemt men het flaaumoedigheid. En de zelve heel groot zijnde, noemt het vervaartheid. Eijndelijk de belgzugt of <jalouzij Jalousia> Jalousie is een sorge die men heeft, om iets dat nu verkregen is, alleen te mogen genieten en behouden.  
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 
+
|}
2/9,6 Dewijl ons dan nu bekend zijn waaruijt deze togten komen te ontstaan, zo zal ons heel lichtelijk zijn te betogen, welke van die goet, welke kwaad zijn.  
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |2/9,5 Dit dan nu gezeid hebbende van de passien, voor zoveel die komen uyt de begrippen ten opzigt van de zaake selve.  
Wat dan de Hoope, Vreeze, Verzekerdheid, Wanhoop en Belgzugt aangaat, het is zeeker dat zij uijt een kwaade opinie ontstaan. Want gelijk wij nu alvooren bewezen hebben, alle dingen hebben haar noodzakelijke oorzaaken en moeten zodanig als zij geschieden, noodzakelijk geschieden. En alhoewel de 37Verzekerdheid en Wanhoop in die onverbrekelijke ordre en gevolg van oorzaaken (dewijle daar alles onverbrekelijk en onvrikbaar is) plaatse scheijnd te hebben, zo is't nogtans (de waarheid daarvan wel ingezien zijnde) verre daar van daan. Want verzekerdheid en wanhoop zijn nooijt, ten zij zij als vooren <(want van deze hebben zij haar zijn)> Hoop en Vrees (want van deze hebben zij haar zijn) geweest hebben. Als |f.100 bij exempel, als iemand het gene hij nog te verwagten heeft, goet <waant> waant te zijn, zo krijgt hij die gestalte in zijn ziele die wij Hoope noemen: en van dat gewaande goet verzekerd zijnde, zo krijgt de ziele die gerustheid die wij verzekerdheid noemen. Het gene wij dan nu van de verzekerdheid zeggen, het zelve moet ook van wanhoop gezeid worden. Dog volgens 't geen wij van de Liefde gesegt hebben, zoo en konnen ook deze in geen volmaakt mensch plaatze hebben: Dewijle zij dingen vooronderstellen die wij door haar veranderlijke aard (gelijk in de beschrijving van de Liefde is aangemerk[t]) welke zij onderworpen zijn, niet moeten aanhangen; Nog ook van de welke (als in de beschrijvinge van de haat getoond is) wij moeten afkerig zijn: Welke afhanginge en afkerigheid nogtans de mensch onderworpen is, die in deze passien staat, tot alle tijd.  
+
Nu hebben wy te spreken van die de welke ontstaan uyt de begrippen ten opzigt van die de zaake begrypt, te weten:  
 
+
Als men iet moet doen om de zake voort te brengen en wy daaraf geen besluyten maaken, zo krygt de ziel een gestalte die wy wankelmoedigheid noemen: Maar als zy tot het voortbrengen van de zaake mannelyk besluyt en die voortbrengelyk is, als dan word het moed genoemd. En die zaake beswaarlyk om voort te brengen zynde, zo word het kloekmoedigheid genoemd of dapperheid. Doch als iemand een zaake besluyt te doen, omdat het een ander (hem voorgedaan hebbende) wel gelukt is, soo noemt men het volgyver.  
2/9,7 Wat38 de Wankelmoedigheid, Flaaumoedigheid, en Vervaardheid belangen, door haar eigen [aardt en] natuur geven zij hare onvolmaaktheid te kennen: want alles wat zij t'onsen voordeel doen komt niet uijt de werkinge |f.101 van haar Natuur als negative, e.g. iemand die iets hoopt dat hij waant goet te zijn, 't welk nogtans niet goet is en nogtans door sijn wankelmoedigheid of flaaumoedigheid de moed die tot de uijtvoeringe vereischt komt te gebreeken, soo is't dat hij van dat kwaad 't welk hij waande goet te zijn, negative of bij geval bevrijd word.  
+
Als iemand weet wat besluyt hy moet maaken om een goede zaake te bevorderen en een kwade te beletten, |fol. 99 sulks nogtans niet en doet, dan zo noemt men het flaaumoedigheid. En de zelve heel groot zynde, noemt het vervaartheid. Eyndelyk de belgzugt of <jalouzy Jalousia> Jalousie is een sorge die men heeft, om iets dat nu verkregen is, alleen te mogen genieten en behouden.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |2/9,6 Dewyl ons dan nu bekend zyn waaruyt deze togten komen te ontstaan, zo zal ons heel lichtelyk zyn te betogen, welke van die goet, welke kwaad zyn.  
 +
Wat dan de Hoope, Vreeze, Verzekerdheid, Wanhoop en Belgzugt aangaat, het is zeeker dat zy uyt een kwaade opinie ontstaan. Want gelyk wy nu alvooren bewezen hebben, alle dingen hebben haar noodzakelyke oorzaaken en moeten zodanig als zy geschieden, noodzakelyk geschieden. En alhoewel de 37Verzekerdheid en Wanhoop in die onverbrekelyke ordre en gevolg van oorzaaken (dewyle daar alles onverbrekelyk en onvrikbaar is) plaatse scheynd te hebben, zo is't nogtans (de waarheid daarvan wel ingezien zynde) verre daar van daan. Want verzekerdheid en wanhoop zyn nooyt, ten zy zy als vooren <(want van deze hebben zy haar zyn)> Hoop en Vrees (want van deze hebben zy haar zyn) geweest hebben. Als |fol. 100 by exempel, als iemand het gene hy nog te verwagten heeft, goet <waant> waant te zyn, zo krygt hy die gestalte in zyn ziele die wy Hoope noemen: en van dat gewaande goet verzekerd zynde, zo krygt de ziele die gerustheid die wy verzekerdheid noemen. Het gene wy dan nu van de verzekerdheid zeggen, het zelve moet ook van wanhoop gezeid worden. Dog volgens 't geen wy van de Liefde gesegt hebben, zoo en konnen ook deze in geen volmaakt mensch plaatze hebben: Dewyle zy dingen vooronderstellen die wy door haar veranderlyke aard (gelyk in de beschryving van de Liefde is aangemerk[t]) welke zy onderworpen zyn, niet moeten aanhangen; Nog ook van de welke (als in de beschryvinge van de haat getoond is) wy moeten afkerig zyn: Welke afhanginge en afkerigheid nogtans de mensch onderworpen is, die in deze passien staat, tot alle tyd.  
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |2/9,7 Wat38 de Wankelmoedigheid, Flaaumoedigheid, en Vervaardheid belangen, door haar eigen [aardt en] natuur geven zy hare onvolmaaktheid te kennen: want alles wat zy t'onsen voordeel doen komt niet uyt de werkinge |fol. 101 van haar Natuur als negative, e.g. iemand die iets hoopt dat hy waant goet te zyn, 't welk nogtans niet goet is en nogtans door syn wankelmoedigheid of flaaumoedigheid de moed die tot de uytvoeringe vereischt komt te gebreeken, soo is't dat hy van dat kwaad 't welk hy waande goet te zyn, negative of by geval bevryd word.  
 
Deze dan en konnen ook geenzins in de mensch die door de ware reeden geleid word, plaats hebben.  
 
Deze dan en konnen ook geenzins in de mensch die door de ware reeden geleid word, plaats hebben.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/9,8 Eijndelijk belangende de Moed, Stoutheid, en Volgijver, van de zelve en is niet anders te zeggen als 't geene wij van de Liefde en Haat nu al gezeit hebben.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |2/9,8 Eyndelyk belangende de Moed, Stoutheid, en Volgyver, van de zelve en is niet anders te zeggen als 't geene wy van de Liefde en Haat nu al gezeit hebben.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. X – Van Knaging en Berow ==
 
== Cap. X – Van Knaging en Berow ==
Ligne 448 : Ligne 446 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Van de knaging en het berouw zullen wij voor tegen woordig doch kortelijk spreeken. Deze dan en zijn nooijt als door verrassing; want de knaging komt alleen hier uijt: dat wij iets doen van't welk wij dan twijffelen of het goet is of het kwaad is ende het berouw hier uijt, dat wij iets gedaan hebben dat kwaad is.
+
| valign="top" width="60%" |[1] Van de knaging en het berouw zullen wy voor tegen woordig doch kortelyk spreeken. Deze dan en zyn nooyt als door verrassing; want de knaging komt alleen hier uyt: dat wy iets doen van't welk wy dan twyffelen of het goet is of het kwaad is ende het berouw hier uyt, dat wy iets gedaan hebben dat kwaad is.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat het gelove ons zegt van de Knaging en 't Berouw. En waar uyt die ontstaan.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat het gelove ons zegt van de Knaging en 't Berouw. En waar uyt die ontstaan.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] En om dat veel menschen (die haar verstand wel gebruijken) somtijds (vermids haar die hebbelijkheid die vereischt werd om het verstand altijd wel te gebruijken ontbreekt) afdwaalen: zo zoude men misschien mogen denken, dat haar [fol. 102] deze Knaging en Berouw verder soude te rechte brengen en dan daaruijt besluijten, gelijk soo de geheele wereld doet, datze goet zijn. Doch zo wij de zelve te regt willen inzien, wij zullen bevinden dat ze niet alleen niet goet en zijn, <sup>39</sup>nemaar in het tegendeel datze schadelijk en dienvolgende dat ze kwaad zijn: Want het is openbaar, dat wij altijd meer door de Reeden en liefde tot de waarheid als door knaging en berouw te rechte komen. Schadelijk zijn zij dan en kwaad, want zij zijn een zeeker slag van droefheid de welke van ons nu te vooren bewezen is schadelijk te zijn en die wij derhalven daarom als kwaad moeten trachten van ons af te weren, gelijk wij dan dienvolgende ook dese als zodanig moeten schuwen en vlieden.
+
| valign="top" width="60%" |[2] En om dat veel menschen (die haar verstand wel gebruyken) somtyds (vermids haar die hebbelykheid die vereischt werd om het verstand altyd wel te gebruyken ontbreekt) afdwaalen: zo zoude men misschien mogen denken, dat haar [fol. 102] deze Knaging en Berouw verder soude te rechte brengen en dan daaruyt besluyten, gelyk soo de geheele wereld doet, datze goet zyn. Doch zo wy de zelve te regt willen inzien, wy zullen bevinden dat ze niet alleen niet goet en zyn, <sup>39</sup>nemaar in het tegendeel datze schadelyk en dienvolgende dat ze kwaad zyn: Want het is openbaar, dat wy altyd meer door de Reeden en liefde tot de waarheid als door knaging en berouw te rechte komen. Schadelyk zyn zy dan en kwaad, want zy zyn een zeeker slag van droefheid de welke van ons nu te vooren bewezen is schadelyk te zyn en die wy derhalven daarom als kwaad moeten trachten van ons af te weren, gelyk wy dan dienvolgende ook dese als zodanig moeten schuwen en vlieden.
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br /><br />Dat ze de mensch scheint eenig voordeel te konnen doen.<br />Doch wel ingezien zynde, zyn schadelyk, kwaad, en waarom.<br /><br /><br />Zyn een zeeker slag van droefheid.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br /><br />Dat ze de mensch scheint eenig voordeel te konnen doen.<br />Doch wel ingezien zynde, zyn schadelyk, kwaad, en waarom.<br /><br /><br />Zyn een zeeker slag van droefheid.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 459 : Ligne 457 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] De Bespotting en Boerterije steunen op een valsche waan en geven in de Bespotter en Boerter te kennen een onvolmaaktheid. Op een valsche waan is't dat zij steunen, omdat men meind dat den geenen die bespot word, de eerste oorzaak is van sijne werken en datze niet noodzaakelijk (gelijk de andere dingen in de Natuur) van God afhangen.
+
| valign="top" width="60%" |[1] De Bespotting en Boerterye steunen op een valsche waan en geven in de Bespotter en Boerter te kennen een onvolmaaktheid. Op een valsche waan is't dat zy steunen, omdat men meind dat den geenen die bespot word, de eerste oorzaak is van syne werken en datze niet noodzaakelyk (gelyk de andere dingen in de Natuur) van God afhangen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Bespottinge en Boerteren waarop 't gelove zegt dat die steunen ; namentlyk :<br />Op een valsche waan en welke die is ; en waar uyt die voortkomt.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Bespottinge en Boerteren waarop 't gelove zegt dat die steunen ; namentlyk :<br />Op een valsche waan en welke die is ; en waar uyt die voortkomt.
 
</small>
 
</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |In de Bespotter geven zij een onvolmaaktheid te kennen. Want of het geene zij bespotten is zodanig, dat het bespotte [fol. 103] lijk is, of het is niet zoodanig. Indien niet zodanig zo betonen zij een kwaden aard, bespottende het geene niet te bespotten is. Indien Ja zodanig, zo betonen zij daarmede in die geene die zij bespotten eenige onvolmaaktheid te kennen, de welke zij niet met bespottinge, maar veel eer met goede redenen gehouden zijn te verbeteren.  
+
| valign="top" width="60%" |In de Bespotter geven zy een onvolmaaktheid te kennen. Want of het geene zy bespotten is zodanig, dat het bespotte [fol. 103] lyk is, of het is niet zoodanig. Indien niet zodanig zo betonen zy een kwaden aard, bespottende het geene niet te bespotten is. Indien Ja zodanig, zo betonen zy daarmede in die geene die zy bespotten eenige onvolmaaktheid te kennen, de welke zy niet met bespottinge, maar veel eer met goede redenen gehouden zyn te verbeteren.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waarom zy in de Bespotter een onvolmaaktheid te kennen geven.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waarom zy in de Bespotter een onvolmaaktheid te kennen geven.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Het Lachgen heeft geen opzicht op een ander, maar alleen op die mensch, die eenig goet in zig zelfs bemerkt ; en omdat het is een seeker slach van de Blijdschap, zo valt ook niet anders van de zelve te zeggen als van de Blijdschap nu al gezeijd is. Ik spreek van sulk lachgen, veroorzaakt door zeekere Idea die hem daar toe anport en geenzins van sulk lachgen, veroorzaakt door beweeginge der geesten. Van het selve (dewijl het nog op goet, nog op kwaad <zijn> eenige opzicht heeft) hier te spreeken waar buijten ons oogmerk.  
+
| valign="top" width="60%" |[2] Het Lachgen heeft geen opzicht op een ander, maar alleen op die mensch, die eenig goet in zig zelfs bemerkt ; en omdat het is een seeker slach van de Blydschap, zo valt ook niet anders van de zelve te zeggen als van de Blydschap nu al gezeyd is. Ik spreek van sulk lachgen, veroorzaakt door zeekere Idea die hem daar toe anport en geenzins van sulk lachgen, veroorzaakt door beweeginge der geesten. Van het selve (dewyl het nog op goet, nog op kwaad <zyn> eenige opzicht heeft) hier te spreeken waar buyten ons oogmerk.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van het lachgen en wat opzigt het heeft, en wat het is.<br />
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van het lachgen en wat opzigt het heeft, en wat het is.<br />
 
Is een zeeker slag van Blydschap. Siet pag. 91 [cap. VII].<br />Doch niet van 't Lachen uyt beweging der geesten. </small>
 
Is een zeeker slag van Blydschap. Siet pag. 91 [cap. VII].<br />Doch niet van 't Lachen uyt beweging der geesten. </small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] Van de Nijd, Gramschap, Euvelneeming en zal hier niet anders te zeggen zijn als ons eens te erinneren 't geene wij al voorens van de haat gezeijt hebben.
+
| valign="top" width="60%" |[3] Van de Nyd, Gramschap, Euvelneeming en zal hier niet anders te zeggen zyn als ons eens te erinneren 't geene wy al voorens van de haat gezeyt hebben.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Nyt, Gramschap en Euvelneming siet pag. 86 [cap. VI]. </small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Van de Nyt, Gramschap en Euvelneming siet pag. 86 [cap. VI]. </small>
 
|}
 
|}
Ligne 479 : Ligne 477 :
 
== Cap. XII – Van Eere, Beschaamtheid en Onbeschaamtheid ==
 
== Cap. XII – Van Eere, Beschaamtheid en Onbeschaamtheid ==
 
   
 
   
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/12,1 |f.104 Van de Eere, Beschaamtheid, en onbeschaamtheid zullen wij nu mede kortelijk spreeken. De eerste is een seeker slach van Blijdschap die een ieder in zig zelfs gevoeld wanneer hij gewaar word, dat zijn doen bij andere geagt en geprezen word zonder opzigt van eenig ander voordeel of profijt dat zij beoogen.  
+
| valign="top" width="60%" |fol. 104 Van de Eere, Beschaamtheid, en onbeschaamtheid zullen wy nu mede kortelyk spreeken. De eerste is een seeker slach van Blydschap die een ieder in zig zelfs gevoeld wanneer hy gewaar word, dat zyn doen by andere geagt en geprezen word zonder opzigt van eenig ander voordeel of profyt dat zy beoogen.  
 
+
Beschaamtheid is zeekere droevheid die in jemand ontstaat als hy komt te zien, dat zyn doen by andere veracht word zonder opzigt van eenig ander nadeel of schaade dat zy beoogen.  
Beschaamtheid is zeekere droevheid die in jemand ontstaat als hij komt te zien, dat zijn doen bij andere veracht word zonder opzigt van eenig ander nadeel of schaade dat zij beoogen.  
+
De onbeschaamtheid is niet anders als een ontbeering of uytschudding van schaamte, niet door de Reeden; maar of door onkunde van schaamte gelyk in de kinderen, wilde menschen etc. of doordien men in groote versmaadheden geweest zynde, nu overal zonder omzien heen stapt.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
De onbeschaamtheid is niet anders als een ontbeering of uijtschudding van schaamte, niet door de Reeden; maar of door onkunde van schaamte gelijk in de kinderen, wilde menschen etc. of doordien men in groote versmaadheden geweest zijnde, nu overal zonder omzien heen stapt. 2/12,2 Kennende nu dan deze togten, zo kennen wij ook meteen de ijdelheid en onvolmaaktheid die zij in haar hebben. Want de Eere en Schaamte en zijn niet alleen niet vorderlijk volgens het geene wij in hare beschrijvinge hebben aangemerkt, maar ook (voor zo veel zij op eigen |f.105 liefde en op een waan van dat de mensch een eerste oorzaak is van zijn werk en dienvolgende lof en laster verdiend, geboud zijn) zo zijn zij schadelijk en verwerpelijk. 2/12,3 Dog ik wil niet zeggen, dat men zo bij de menschen moet leven, als men buijten haar daar Eer en Schaamte geen plaats heeft, leeven zoude. Ne maar in tegendeel staa ik toe dat ons die niet alleen vrijstaan te gebruijken, als wij die tot nut van de menschen en om haar te verbeteren aanwenden, maar ook hetzelve mogen doen met verkortinge van onse (anderzins volkomen en geoorlofde) eigen vrijheid. Als bij Exempel zo iemand zig kostelijk kleed om daardoor geacht te zijn, deze zoekt een Eere die uijt de liefde sijns zelfs hervoorkomt zonder enige opzigt op sijn even mensch te hebben; maar zo iemand sijn wijsheid (daar door hij aan sijn eeven naasten konde vorderlijk zijn) ziet verachten en met de voet treden, omdat hij een slecht kleed an heeft, deze doet wel dat hij (uijt beweging om haar te helpen) zich met een kleed daar aan zij haar niet en stooten, verziet, wordende also om sijn even mensch te winnen, sijn even mensch gelijk.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/12,4 Wat voorder de onbeschaamtheid belangt deze die toont zich zelvs aan ons zodanig, dat wij om haare mismaaktheid te zien, alleen maar haare beschrijving van noden hebben en't zal ons genoeg zijn.  
+
| valign="top" width="60%" |2 Kennende nu dan deze togten, zo kennen wy ook meteen de ydelheid en onvolmaaktheid die zy in haar hebben. Want de Eere en Schaamte en zyn niet alleen niet vorderlyk volgens het geene wy in hare beschryvinge hebben aangemerkt, maar ook (voor zo veel zy op eigen |fol. 105 liefde en op een waan van dat de mensch een eerste oorzaak is van zyn werk en dienvolgende lof en laster verdiend, geboud zyn) zo zyn zy schadelyk en verwerpelyk.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |3 Dog ik wil niet zeggen, dat men zo by de menschen moet leven, als men buyten haar daar Eer en Schaamte geen plaats heeft, leeven zoude. Ne maar in tegendeel staa ik toe dat ons die niet alleen vrystaan te gebruyken, als wy die tot nut van de menschen en om haar te verbeteren aanwenden, maar ook hetzelve mogen doen met verkortinge van onse (anderzins volkomen en geoorlofde) eigen vryheid. Als by Exempel zo iemand zig kostelyk kleed om daardoor geacht te zyn, deze zoekt een Eere die uyt de liefde syns zelfs hervoorkomt zonder enige opzigt op syn even mensch te hebben; maar zo iemand syn wysheid (daar door hy aan syn eeven naasten konde vorderlyk zyn) ziet verachten en met de voet treden, omdat hy een slecht kleed an heeft, deze doet wel dat hy (uyt beweging om haar te helpen) zich met een kleed daar aan zy haar niet en stooten, verziet, wordende also om syn even mensch te winnen, syn even mensch gelyk.  
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |4 Wat voorder de onbeschaamtheid belangt deze die toont zich zelvs aan ons zodanig, dat wy om haare mismaaktheid te zien, alleen maar haare beschryving van noden hebben en't zal ons genoeg zyn.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. XIII – Van Gunste, Dankbaarheid en Ondankbaarheid ==
 
== Cap. XIII – Van Gunste, Dankbaarheid en Ondankbaarheid ==
Ligne 493 : Ligne 500 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 106] Zo volgt nu van de ''Gunste'', ''Dankbaarheid'' en ''Ondankbaarheid''. Wat de twee eerste aangaan, zij zijn die nijginge die de ziele heeft van sijn evennaasten eenig goet te gunnen en te doen: Te gunnen zeg ik, als aan hem die eenig goet gedaan heeft, weder goed gedaan wordt; Te doen zeg ik, als wij zelve eenig goet verkregen of ontfangen hebben.
+
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 106] Zo volgt nu van de ''Gunste'', ''Dankbaarheid'' en ''Ondankbaarheid''. Wat de twee eerste aangaan, zy zyn die nyginge die de ziele heeft van syn evennaasten eenig goet te gunnen en te doen: Te gunnen zeg ik, als aan hem die eenig goet gedaan heeft, weder goed gedaan wordt; Te doen zeg ik, als wy zelve eenig goet verkregen of ontfangen hebben.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Ik weet wel dat meest alle menschen oordeelen deze tochten goet te zijn, doch niet tegenstaande dat, zo derf ik zeggen datze in een volmaakt mensch geen plaatse konnen hebben. Want een volmaakt mensch woord maar alleen door de noodzakelijkheid zonder eenige andere oorzaak bewogen om sijn even mensch te helpen en daarom vind hij zig om te helpen aan den aldergodlooste zo veel te meer verpligt als hij ziet, zoo veel te grooter ellende en noodt in hem te wezen.
+
| valign="top" width="60%" |[2] Ik weet wel dat meest alle menschen oordeelen deze tochten goet te zyn, doch niet tegenstaande dat, zo derf ik zeggen datze in een volmaakt mensch geen plaatse konnen hebben. Want een volmaakt mensch woord maar alleen door de noodzakelykheid zonder eenige andere oorzaak bewogen om syn even mensch te helpen en daarom vind hy zig om te helpen aan den aldergodlooste zo veel te meer verpligt als hy ziet, zoo veel te grooter ellende en noodt in hem te wezen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Niet tegenstaande dit zo konnen zy in geen volmaakt mensch plaats hebben, en de reden waarom.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Niet tegenstaande dit zo konnen zy in geen volmaakt mensch plaats hebben, en de reden waarom.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] De ''Ondankbaarheid'' is een verachtinge van de Dankbaarheid, gelijk de ''Onbeschaamtheid'' van de ''Schaamte'' en dat alleen zonder eenig opzicht van reeden, maar alleen voortkomende door of gierigheid of een al te groote liefde tot zich zelfs; en daarom dan en kan die in geen volmaakt mensch plaats hebben.
+
| valign="top" width="60%" |[3] De ''Ondankbaarheid'' is een verachtinge van de Dankbaarheid, gelyk de ''Onbeschaamtheid'' van de ''Schaamte'' en dat alleen zonder eenig opzicht van reeden, maar alleen voortkomende door of gierigheid of een al te groote liefde tot zich zelfs; en daarom dan en kan die in geen volmaakt mensch plaats hebben.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ondankbaarheid is.<br /><br />Uyt haar oorzaak ziet men dat in geen volmaakt mensch kan plaats hebben.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ondankbaarheid is.<br /><br />Uyt haar oorzaak ziet men dat in geen volmaakt mensch kan plaats hebben.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 507 : Ligne 514 :
 
== Cap. XIV – Van het Beklagh <En van't Goet en Kwaad in de Passien> ==
 
== Cap. XIV – Van het Beklagh <En van't Goet en Kwaad in de Passien> ==
  
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |1 |fol. 107 Het Beklagh dan zal zyn het laatste, waar van wy inde verhandelinge der passien zullen spreken en met het welk wy zullen eyndigen. Beklag dan is zeeker slag van droevheid uyt overweginge van eenig goet dat wy verlooren hebben ontstaande en dat zodanig datter geen hoope is het zelve zo weder te hebben. Zy geevt ons haar onvolmaaktheid also te kennen, dat wy haar maar beschouwende de zelve terstond kwaad keuren. Want wy nu alvooren hebben bewezen, dat het kwaad is zig zelve te verbinden en vast te maaken aan dingen die ons lichtelyk of ooyt konnen komen te gebreeken en die wy niet en konnen hebben als wy willen. En dewyl het een zeeker slach is van droefheid, zo hebben wy die te schuwen, gelyk wy sulx voor dezen van de droefheid handelende, hebben aangemerkt.  
2/14,1 |f.107 Het Beklagh dan zal zijn het laatste, waar van wij inde verhandelinge der passien zullen spreken en met het welk wij zullen eijndigen. Beklag dan is zeeker slag van droevheid uijt overweginge van eenig goet dat wij verlooren hebben ontstaande en dat zodanig datter geen hoope is het zelve zo weder te hebben. Zij geevt ons haar onvolmaaktheid also te kennen, dat wij haar maar beschouwende de zelve terstond kwaad keuren. Want wij nu alvooren hebben bewezen, dat het kwaad is zig zelve te verbinden en vast te maaken aan dingen die ons lichtelijk of ooijt konnen komen te gebreeken en die wij niet en konnen hebben als wij willen. En dewijl het een zeeker slach is van droefheid, zo hebben wij die te schuwen, gelijk wij sulx voor dezen van de droefheid handelende, hebben aangemerkt.  
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 
+
|}
2/14,2 Soo meen ik dan nu genoegzaam aangewezen en betoogt te hebben, dat alleenlijk het *Waare Geloov of de reeden dat geene is, het welk ons tot de kennisse van't goede en kwaade brengt. En zo wanneer wij zullen betoonen, dat de eerste en voornaamste oorzaak aller deser tochten is de Kennisse, zo zal klaarlijk blijken, dat wij ons verstand en Reeden wel gebruijkende, nooijt in een van deze die van ons te verwerpen zijn, zullen konnen komen te vallen. |f.108 Ik zeg ons Verstand, want ik niet en meijne, dat de reeden alleen maghtig is ons van alle deze te bevrijden: gelijk wij dan zulks hier na op sijn plaatze ook zullen bewijsen.  
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |2 Soo meen ik dan nu genoegzaam aangewezen en betoogt te hebben, dat alleenlyk het *Waare Geloov of de reeden dat geene is, het welk ons tot de kennisse van't goede en kwaade brengt. En zo wanneer wy zullen betoonen, dat de eerste en voornaamste oorzaak aller deser tochten is de Kennisse, zo zal klaarlyk blyken, dat wy ons verstand en Reeden wel gebruykende, nooyt in een van deze die van ons te verwerpen zyn, zullen konnen komen te vallen. |fol. 108 Ik zeg ons Verstand, want ik niet en meyne, dat de reeden alleen maghtig is ons van alle deze te bevryden: gelyk wy dan zulks hier na op syn plaatze ook zullen bewysen.  
2/14,3 Doch als een voortreffelijke zaake hebben wij nopende de passien hier aan te merken, hoe dat wij zien en bevinden dat alle die passien welke goet zijn, van zoodanig een aard en natuur zijn, dat wij zonder de zelve niet en konnen zijn noch bestaan en gelijk als wezentlijk tot ons behoren: Als daar is Liefde, Begeerte, en alles wat aande liefde eigen is. Maar geheel anders is't geleegen met die de welke kwaad en van ons te verwerpen zijn; aangezien wij zonder de selve niet alleen zeer wel konnen zijn, maar ook dan eerst reght zijn die wij behooren te zijn, als wij ons van de zelve hebben vrij gemaakt.  
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 
+
|}
2/14,4 Om dan noch meer klaarheid in alle deze te geven diend aangemerkt, dat het fundament van alle goet en kwaad is de Lievde vallende op seker voorwerp: want zo wanneer men niet en bemind het voorwerp het welk alleen waardig is bemind te worden, namenlijk God gelijk wij alvoorens gezeid hebben, maar die dingen die |f.109 door eigen aart en natuur vergankelijk zijn, zo volgt daarop dan noodzakelijk (dewijl het voorwerp zo veel toevallen, ja de vernietinge zelve onderworpen is) de haat, droefheid, enz. na veranderinge van het geliefde voorwerp. Haat, als iemand hem het beminde ontneemt. Droefheid, als hij het komt te verliezen. Eere, als hij op Liefde sijns zelfs steunt. Gunste ende Dankbaarheid, als hij zijn even mensch niet en bemind om Godt. Doch in tegendeel van alle deze zo 47wanneer de mensch God komt te beminnen, die altijd onveranderlijk is en blijvt, zo is't hem onmogelijk in deze poel van Passien te vervalien. En daar om zo stellen wij voor een vaste en onvrikbare regul, 48dat God is de eerste en eenige oorzaak van al ons goet en een vrijmaaker van al ons kwaad.  
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |3 Doch als een voortreffelyke zaake hebben wy nopende de passien hier aan te merken, hoe dat wy zien en bevinden dat alle die passien welke goet zyn, van zoodanig een aard en natuur zyn, dat wy zonder de zelve niet en konnen zyn noch bestaan en gelyk als wezentlyk tot ons behoren: Als daar is Liefde, Begeerte, en alles wat aande liefde eigen is. Maar geheel anders is't geleegen met die de welke kwaad en van ons te verwerpen zyn; aangezien wy zonder de selve niet alleen zeer wel konnen zyn, maar ook dan eerst reght zyn die wy behooren te zyn, als wy ons van de zelve hebben vry gemaakt.  
2/14,5 Zoo49 komt mede in aanmerkinge, dat alleen de Liefde, enz. onbepaald zijn: namentlijk hoe die meer en meer toeneemt, hoe die ook alsdan voortreffelijker word: Aangezien die is vallende op een voorwerp dat oneijndig is; waarom ze dan alle tijd kan toeneemen, het welk in geene andere zaake als alleen in deze en kan plaatze <hebben> grijpen. En dit zal ons misschien hier na een |f.110 stoffe zijn waaruijt wij de onsterffelijkheid van de ziel zullen bewijzen <of> en hoe off op wat wijze die zijn kan.[33]
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |4 Om dan noch meer klaarheid in alle deze te geven diend aangemerkt, dat het fundament van alle goet en kwaad is de Lievde vallende op seker voorwerp: want zo wanneer men niet en bemind het voorwerp het welk alleen waardig is bemind te worden, namenlyk God gelyk wy alvoorens gezeid hebben, maar die dingen die |fol. 109 door eigen aart en natuur vergankelyk zyn, zo volgt daarop dan noodzakelyk (dewyl het voorwerp zo veel toevallen, ja de vernietinge zelve onderworpen is) de haat, droefheid, enz. na veranderinge van het geliefde voorwerp. Haat, als iemand hem het beminde ontneemt. Droefheid, als hy het komt te verliezen. Eere, als hy op Liefde syns zelfs steunt. Gunste ende Dankbaarheid, als hy zyn even mensch niet en bemind om Godt. Doch in tegendeel van alle deze zo 47wanneer de mensch God komt te beminnen, die altyd onveranderlyk is en blyvt, zo is't hem onmogelyk in deze poel van Passien te vervalien. En daar om zo stellen wy voor een vaste en onvrikbare regul, 48dat God is de eerste en eenige oorzaak van al ons goet en een vrymaaker van al ons kwaad.  
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |5 Zoo49 komt mede in aanmerkinge, dat alleen de Liefde, enz. onbepaald zyn: namentlyk hoe die meer en meer toeneemt, hoe die ook alsdan voortreffelyker word: Aangezien die is vallende op een voorwerp dat oneyndig is; waarom ze dan alle tyd kan toeneemen, het welk in geene andere zaake als alleen in deze en kan plaatze <hebben> grypen. En dit zal ons misschien hier na een |fol. 110 stoffe zyn waaruyt wy de onsterffelykheid van de ziel zullen bewyzen <of> en hoe off op wat wyze die zyn kan.[33]
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. XV – Van 't Ware en Valsche ==
 
== Cap. XV – Van 't Ware en Valsche ==
Ligne 523 : Ligne 539 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Nu dan laat ons eens zien van het Waare en Valsche, het welk ons de vierde en laatste uijtwerkinge van dit waare gelov aanwijst. Om dit dan te doen, zo zullen wij eerst de beschrijvinge van Waarheid en Valsheid stellen: ''Waarheid'' dan is een bevest<in>[igin]ge (of ontkenninge) die men doet van eenige zaak, overeenkomende met de zelve zaak; en ''Valsheid'' een Bevestin<ge>ging (of ontkenninge) van de zaake, die niet met de zaake zelve overeenkomt.
+
| valign="top" width="60%" |[1] Nu dan laat ons eens zien van het Waare en Valsche, het welk ons de vierde en laatste uytwerkinge van dit waare gelov aanwyst. Om dit dan te doen, zo zullen wy eerst de beschryvinge van Waarheid en Valsheid stellen: ''Waarheid'' dan is een bevest<in>[igin]ge (of ontkenninge) die men doet van eenige zaak, overeenkomende met de zelve zaak; en ''Valsheid'' een Bevestin<ge>ging (of ontkenninge) van de zaake, die niet met de zaake zelve overeenkomt.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] <sup>50</sup>Doch dit zo zijnde, zal het schijnen datter geen onderscheid is tusschen de valsche en ware Idea, ofte dewijle dit of dat te <denken> ontkennen ware wijze van denken zijn en geen ander onderscheid hebben als dat de eene met de zaak overeenkomt en de ander niet, datze dan ook niet dadelijk, <sup>51</sup>maar alleen door reeden verschillen en als dit dan dus zoude zijn, kondemen met recht [fol. 111] vraagen, <sup>52</sup>wat voordeel doch d'eene met zijn waarheid en <de andere met> wat schade doch d'ander <met> door zijn valsheid heeft? En <sup>53</sup>hoe de eene weten zal, dat zijn bevatting of ''Idea'' meer met de zaak overeenkomt als de ander. Eeijndelijk van waar het komt dat de eene doold en de ander niet ?
+
| valign="top" width="60%" |[2] <sup>50</sup>Doch dit zo zynde, zal het schynen datter geen onderscheid is tusschen de valsche en ware Idea, ofte dewyle dit of dat te <denken> ontkennen ware wyze van denken zyn en geen ander onderscheid hebben als dat de eene met de zaak overeenkomt en de ander niet, datze dan ook niet dadelyk, <sup>51</sup>maar alleen door reeden verschillen en als dit dan dus zoude zyn, kondemen met recht [fol. 111] vraagen, <sup>52</sup>wat voordeel doch d'eene met zyn waarheid en <de andere met> wat schade doch d'ander <met> door zyn valsheid heeft? En <sup>53</sup>hoe de eene weten zal, dat zyn bevatting of ''Idea'' meer met de zaak overeenkomt als de ander. Eeyndelyk van waar het komt dat de eene doold en de ander niet ?
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat uyt de beschryving van ''Waarheid'' en ''Valsheid'' scheynt te volgen, datter geen onderscheid is tusschen ware en valsche ''Ideen''.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat uyt de beschryving van ''Waarheid'' en ''Valsheid'' scheynt te volgen, datter geen onderscheid is tusschen ware en valsche ''Ideen''.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] Waar op vooreerst tot antwoord diend, dat de alder klaarste dingen en zig zelfs en ook de valsheijd te kennen geven in zulker voegen, dat het een groote dwaasheid zoude zijn te vraagen hoe men van haar bewust zoude wezen: Want dewijle zij gezeid worden de alderklaarste te zijn, zo en kanner immers geen andere klaarheid wezen door de welke zij zouden konnen verklaart werden, zodat dan volgt, dat de waarheid en zig zelfs en ook de valsheid openbaard. Want de waarheid word door de waarheid, dat is door zig zelfs klaar, gelijk ook de valsheid door de zelve klaar is: maar nooijt woord de valsheid door zig zelfs geopenbaard of aangewezen. Zoo dan iemand die de waarheid heeft [fol. 112] en kan niet twijffelen dat hij ze heeft. Dog iemand die in ''valsheid'' of in doling steekt, die kan wel waanen dat hij in waarheid staat; gelijk als iemant die droomt, wel denken kan dat hij waakt, maar nooijt kan iemand die nu waakt, denken dat hij droomt.
+
| valign="top" width="60%" |[3] Waar op vooreerst tot antwoord diend, dat de alder klaarste dingen en zig zelfs en ook de valsheyd te kennen geven in zulker voegen, dat het een groote dwaasheid zoude zyn te vraagen hoe men van haar bewust zoude wezen: Want dewyle zy gezeid worden de alderklaarste te zyn, zo en kanner immers geen andere klaarheid wezen door de welke zy zouden konnen verklaart werden, zodat dan volgt, dat de waarheid en zig zelfs en ook de valsheid openbaard. Want de waarheid word door de waarheid, dat is door zig zelfs klaar, gelyk ook de valsheid door de zelve klaar is: maar nooyt woord de valsheid door zig zelfs geopenbaard of aangewezen. Zoo dan iemand die de waarheid heeft [fol. 112] en kan niet twyffelen dat hy ze heeft. Dog iemand die in ''valsheid'' of in doling steekt, die kan wel waanen dat hy in waarheid staat; gelyk als iemant die droomt, wel denken kan dat hy waakt, maar nooyt kan iemand die nu waakt, denken dat hy droomt.
<br />Met dit gezeid dan word ook eenigzins verklaard het geene wij gezeid hebben, van dat God de waarheid of dat ''de waarheid God zelve is''.
+
<br />Met dit gezeid dan word ook eenigzins verklaard het geene wy gezeid hebben, van dat God de waarheid of dat ''de waarheid God zelve is''.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Op welke schyn word geantwoord.<br /><br />Dat het zotheid is te vragen hoe men weet dat men weet.<br /><br /><br />De waarheid openbaart zig zelfs en ook de valscheid.<br />Maar de valsheid, geen valsheid.<br /><br />Onderschyt tusschen een die in ''Waarheid'' en een die in ''Valsheid'' staat en met een voorbeeld verklaard.<br /><br />En ook eenigzins van dat God de waarheid, of dat de waarheid God zelve is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Op welke schyn word geantwoord.<br /><br />Dat het zotheid is te vragen hoe men weet dat men weet.<br /><br /><br />De waarheid openbaart zig zelfs en ook de valscheid.<br />Maar de valsheid, geen valsheid.<br /><br />Onderschyt tusschen een die in ''Waarheid'' en een die in ''Valsheid'' staat en met een voorbeeld verklaard.<br /><br />En ook eenigzins van dat God de waarheid, of dat de waarheid God zelve is.</small>
 
|}  
 
|}  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] Nu de oorzaak, waarom de eene van sijne waarheid meer bewust is als de ander, is omdat de Idea van bevestiging (of ontkenning) met de natuur van de zaak geheel overeenkomt en dienvolgende meer wezentheid heeft.
+
| valign="top" width="60%" |[4] Nu de oorzaak, waarom de eene van syne waarheid meer bewust is als de ander, is omdat de Idea van bevestiging (of ontkenning) met de natuur van de zaak geheel overeenkomt en dienvolgende meer wezentheid heeft.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waat door het komt dat van twee, die waarheid hebben, de eene meer van syn waarheid bewust is als de ander.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waat door het komt dat van twee, die waarheid hebben, de eene meer van syn waarheid bewust is als de ander.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] * Om dit beter te begrijpen diend aangemerkt dat het ''Verstaan'' (schoon het woord anders luijd) is een suijvere of pure ''Lijding'' ; dat is dat onse ziel in dier voegen veranderd word, datze andere wijze van denken krijgt, die zij te vooren niet en hadde: Als nu iemand door dien het geheele voorwerp in hem gevrogt heeft, diergelijke gestalte of wijzen van denken krijgt, zoo is het klaar, dat [fol. 113] die een geheel ander gevoel van de gestalte of hoedanigheid van het voorwerp bekomt als een ander die zo veel oorzaaken niet gehad heeft en zo tot zulks of te bevestigen of te ontkennen door een ander lichter werking (als door wijnige of minder toevoeginge in't zelve gewaar wordende) bewogen <heeft> wordt.
+
| valign="top" width="60%" |[5] * Om dit beter te begrypen diend aangemerkt dat het ''Verstaan'' (schoon het woord anders luyd) is een suyvere of pure ''Lyding'' ; dat is dat onse ziel in dier voegen veranderd word, datze andere wyze van denken krygt, die zy te vooren niet en hadde: Als nu iemand door dien het geheele voorwerp in hem gevrogt heeft, diergelyke gestalte of wyzen van denken krygt, zoo is het klaar, dat [fol. 113] die een geheel ander gevoel van de gestalte of hoedanigheid van het voorwerp bekomt als een ander die zo veel oorzaaken niet gehad heeft en zo tot zulks of te bevestigen of te ontkennen door een ander lichter werking (als door wynige of minder toevoeginge in't zelve gewaar wordende) bewogen <heeft> wordt.
 
| valign="top" width="30%" |<small>* Wat aangemerkt diend om dit beter te begrypen.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>* Wat aangemerkt diend om dit beter te begrypen.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[6] Hier uijt ziet men dan de volmaaktheid van een die in ''Waarheid'' staat, gesteld tegen een die in de zelve niet en staat. Dewijl dan de eene lichtelijk, de ander niet lichtelijk verandert, zo volgt daaruijt dan dat de eene meer bestandigheid en wezentheid heeft als de ander: En zo ook om dat die wijzen van denken, welke met de zaak overeenkomen, meer oorzaaken gehad hebben, zo hebben zij ook in haar meer bestandigheid en wezentheid: En dewijl zij geheel met de zaak overeenkomen, zo is't onmogelijk dat zij in eenige tijd van de zaak anders konnen aangedaan worden of eenige veranderinge lijden, dewijl wij nu al voorens gezien hebben, dat de wezentheid van een zaak onveranderlijk is. Al het welke in de valsheid geen plaats heeft.
+
| valign="top" width="60%" |[6] Hier uyt ziet men dan de volmaaktheid van een die in ''Waarheid'' staat, gesteld tegen een die in de zelve niet en staat. Dewyl dan de eene lichtelyk, de ander niet lichtelyk verandert, zo volgt daaruyt dan dat de eene meer bestandigheid en wezentheid heeft als de ander: En zo ook om dat die wyzen van denken, welke met de zaak overeenkomen, meer oorzaaken gehad hebben, zo hebben zy ook in haar meer bestandigheid en wezentheid: En dewyl zy geheel met de zaak overeenkomen, zo is't onmogelyk dat zy in eenige tyd van de zaak anders konnen aangedaan worden of eenige veranderinge lyden, dewyl wy nu al voorens gezien hebben, dat de wezentheid van een zaak onveranderlyk is. Al het welke in de valsheid geen plaats heeft.
<br />En met dit gezeide zal al het vorige gevraagde genoegzaam beantwoord zijn.
+
<br />En met dit gezeide zal al het vorige gevraagde genoegzaam beantwoord zyn.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar uyt dan de volmaaktheid van een die in waarheid staat, boven een die daar niet in staat, gezien werd.<br /><br /><br />Want hy is bestanding om dat hy van de zaak nooyt anders aangedaan kan worden.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar uyt dan de volmaaktheid van een die in waarheid staat, boven een die daar niet in staat, gezien werd.<br /><br /><br />Want hy is bestanding om dat hy van de zaak nooyt anders aangedaan kan worden.</small>
 
|}  
 
|}  
Ligne 554 : Ligne 570 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 114] Wetende dan nu wat ''Goet'' en ''Kwaad'', ''waarheid'' en ''valsheid'' is en ook waar in de ''welstand'' van een ''volmaakt mensch'' bestaat, zal 't nu tijd zijn om tot onderzoek onzes zelfs te komen 54en eens bezien of wij tot zo een welstand vrijwillig of genoodzaakt komen?  
+
| valign="top" width="60%" |[1] [fol. 114] Wetende dan nu wat ''Goet'' en ''Kwaad'', ''waarheid'' en ''valsheid'' is en ook waar in de ''welstand'' van een ''volmaakt mensch'' bestaat, zal 't nu tyd zyn om tot onderzoek onzes zelfs te komen 54en eens bezien of wy tot zo een welstand vrywillig of genoodzaakt komen?  
<br />Hier toe is van nooden eens te onderzoeken wat bij die gene die de ''Wille'' stellen, de ''Wille'' is en waar in die van de ''Begeerte'' onderscheiden word.
+
<br />Hier toe is van nooden eens te onderzoeken wat by die gene die de ''Wille'' stellen, de ''Wille'' is en waar in die van de ''Begeerte'' onderscheiden word.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ons 't ware geloof geleert heeft volgens de derde uytwerking, en ook de vierde.<br /><br /><br />Of wy tot hen geen zy ons geleert heeft vrywilling of genoodzaakt komen ? en om dit te onderzoeken wat ons daar toe nodig is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ons 't ware geloof geleert heeft volgens de derde uytwerking, en ook de vierde.<br /><br /><br />Of wy tot hen geen zy ons geleert heeft vrywilling of genoodzaakt komen ? en om dit te onderzoeken wat ons daar toe nodig is.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] De ''Begeerte'' hebben wij gezeid die nijginge te zijn die de Ziele heeft tot iets 't geen zij als goet keurt; zo dat dan daaruijt volgt, dat eer onse begeerte zich uijterlijk tot iets uijtstrekt, in ons alvoorens een besluijt is gegaan van dat zulk iet goet is, welke bevestiging dan of algemeen genomen de magt van bevestigen en ontkennen, de <ref>De ''Wille'' dan genomen voor de Bevestiging of het Besluijt, die verschilt hier in van het Waare Geloove datze zig uijtstrekt ook tot het geen niet waarlijk goet is en dat daarom: Omdat het overtuijg niet zodanig is, dat het klaar gezien wort niet anders te konnen zijn; gelijk dit alles in het ware geloof zodanig is en moet zijn, de wijle uijt het zelve niet als de goede begeerte voortkomen. Maar van de ''Waan'' verschilt zij ook hier in dat zij wel t'eeniger tijd zoude konnen onfeijlbaar en zeeker zijn; dat in de Waan die van gisse en meijne bestaat, geen plaats heeft.
+
| valign="top" width="60%" |[2] De ''Begeerte'' hebben wy gezeid die nyginge te zyn die de Ziele heeft tot iets 't geen zy als goet keurt; zo dat dan daaruyt volgt, dat eer onse begeerte zich uyterlyk tot iets uytstrekt, in ons alvoorens een besluyt is gegaan van dat zulk iet goet is, welke bevestiging dan of algemeen genomen de magt van bevestigen en ontkennen, de <ref>De ''Wille'' dan genomen voor de Bevestiging of het Besluyt, die verschilt hier in van het Waare Geloove datze zig uytstrekt ook tot het geen niet waarlyk goet is en dat daarom: Omdat het overtuyg niet zodanig is, dat het klaar gezien wort niet anders te konnen zyn; gelyk dit alles in het ware geloof zodanig is en moet zyn, de wyle uyt het zelve niet als de goede begeerte voortkomen. Maar van de ''Waan'' verschilt zy ook hier in dat zy wel t'eeniger tyd zoude konnen onfeylbaar en zeeker zyn; dat in de Waan die van gisse en meyne bestaat, geen plaats heeft.
<br />Alzoo dat men die een gelove zoude konnen noemen in aanzien zij zoo zeker zoude gaan en waan in aanzien zij de dooling onderwurpen is.</ref> ''Wille'' genoemt word.
+
<br />Alzoo dat men die een gelove zoude konnen noemen in aanzien zy zoo zeker zoude gaan en waan in aanzien zy de dooling onderwurpen is.</ref> ''Wille'' genoemt word.
 
| valign="top" width="30%" |
 
| valign="top" width="30%" |
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] [fol. 115] Zoo komt het nu dan daarop aan, of deze ''Bevestiging'' van ons vrijwillig of genoodzaakt geschied, dat is, of wij iets van een zaak bevestigen of ontkennen zonder dat <sup>55</sup>eenige uijtwendige oorzaak ons tot zulks dwingt. Doch bij ons is al bewezen, dat een zaak niet door zig zelfs wordende verklaart of welkers ''Wezentlijkheid'' niet aan sijn ''Wezentheid'' is behorende, noodwendig een uijtterlijke oorzaak moet hebben: en dat een oorzaak die iets zal voortbrengen, zulks noodzaakelijk moet voortbrengen: Zo dan ook moet volgen dat dit of dat bezonderlijk te willen, dit of dat van een zaak bezonderlijk te bevestigen of te ontkennen, dat zulks zeg ik, dan ook door <ref>'T is zeeker dat het Bijzonder willen moet hebben een uijterlijke oorzaak door de welke datze zij. Want aangezien tot het wezen des zelfs de wezentlijkheid niet en behoord, zoo moet ze noodzakelijk zijn door de wezentlijkheid van iets anders.</ref> eenige uijtwendige oorzaak moet voortkomen: gelijk ook de beschrijving die wij van de oorzaak gegeven hebben is, dat ze niet vrij kan zijn.  
+
| valign="top" width="60%" |[3] [fol. 115] Zoo komt het nu dan daarop aan, of deze ''Bevestiging'' van ons vrywillig of genoodzaakt geschied, dat is, of wy iets van een zaak bevestigen of ontkennen zonder dat <sup>55</sup>eenige uytwendige oorzaak ons tot zulks dwingt. Doch by ons is al bewezen, dat een zaak niet door zig zelfs wordende verklaart of welkers ''Wezentlykheid'' niet aan syn ''Wezentheid'' is behorende, noodwendig een uytterlyke oorzaak moet hebben: en dat een oorzaak die iets zal voortbrengen, zulks noodzaakelyk moet voortbrengen: Zo dan ook moet volgen dat dit of dat bezonderlyk te willen, dit of dat van een zaak bezonderlyk te bevestigen of te ontkennen, dat zulks zeg ik, dan ook door <ref>'T is zeeker dat het Byzonder willen moet hebben een uyterlyke oorzaak door de welke datze zy. Want aangezien tot het wezen des zelfs de wezentlykheid niet en behoord, zoo moet ze noodzakelyk zyn door de wezentlykheid van iets anders.</ref> eenige uytwendige oorzaak moet voortkomen: gelyk ook de beschryving die wy van de oorzaak gegeven hebben is, dat ze niet vry kan zyn.  
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><small>Dat de orzaak niet vry is, ziet pag. [fol.] 42-43.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><br /><small>Dat de orzaak niet vry is, ziet pag. [fol.] 42-43.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] Dit zal mogelijk eenige niet voldoen, die gewent zijn haar verstand meer bezig te houden op de ''Entia rationis'' als op de Bijzondere dingen die waarlijk in de Natuur zijn: En zodoende aanmerken zij het ''Ens Rationis'' niet als zodanig maar als een ''ens reale''. Want omdat de mensch nu deze dan die ''Will'' heeft, zo maakt hij in sijn ziele een algemene wijze, die hij wille noemt, gelijk hij ook zo uijt deze man <die man> en die man een Idea maakt van Mensch: en [fol. 116] om dat hij de ''dadelijke wezens'' niet genoeg van de ''wezens van reden'' en onderscheid, zo gebeurt het dat hij de wezens van ''Reden'' aanmerkt als dingen die waarlijk in de Natuur zijn en zo zig zelfs als een oorzaak stelt van eenige dingen, gelijk in de verhandeling van de zaak waaraf wij spreeken niet weinig en gebeurt. Want als men iemand vraagt, [fol. 117] waarom de mensch dit of dat wil; men antwoordt, <ref>Nota. Te zeggen: de Idea van de uijtwerkende oorzaak des zelfs en is geen Idea, maar de Wille zelve in de mensch en het ''Verstand'' is een oorzaak zonder welke de Wil niet en kan; ''Ergo'' de ''Will'' onbepaalt genomen en ook het ''Verstand'' geen wezens van ''Reden'' maar dadelijke wezens. Dog mij aangaande wanneer ik die aandagtig wil bevatten, zo schijnen zij algemeene en ik kan haar niet dadelijks toe eigenen: Dog 't zij zo, nogtans moet men toe staan dat ''de Willing'' een ''modificatie'' is van de ''Wil'' en de ''Ideen een wijzing'' van't ''Verstand''; ''ergo'' zo zijn dan nootzakelijk het Verstand en de Wil verscheidene en dadelijke onderscheidene ''zelfstandigheden''. Want de zelfstandigheid word gemodificeert en niet de wijze zelve. Zoo de ziel gezeid word deze twee zelfstandigheden te bestuuren, zo isser dan een derde zelfstandigheid: Al te maal dingen zo verward dat het onmogelijk is een klaar en onderscheiden begrip daar af te hebben. Want dewijl de Idea niet en is in de Wille, maar in 't Verstandt en volgens dezen zet regul dat de wijze van de eene zelfstandigheid niet en kan overgaan in de ander zelfstandigheid, zoo en kan hieraf in de wil geen liefde ontstaan: Want het wikkeld zich in tegenstrijdigheid ''dat men iets zoude willen welker zaaks idea niet is in de willende mogentheid''. Segt gij dat de wil van wegen de vereeniginge die zij heeft met het verstand, ook gewaar word 't zelve 't geen het verstand verstaat en daarom dan ook bemindt: Maar dewijl gewaarworden ook is een begrip en een verwarde Idea, zoo is't dan ook een wijze van verstaan; dogh |f.117 volgens het voorige en kan dit in de wil niet zijn, schoon er al zodanige vereeniging van ziel en lichaam was. Want neemt dat het lichaam met de ziel vereenigt was na de gemeene stelling der Philosophen, nochtans zo en gevoelt het lichaam nooijt, nog de ziel wordt niet uijtgebreijd. Want dan soude een ''Chimera'' waar in wij twee zelfstandigheden begrijpen, een konnen worden, dat is valsch. Als men zegt dat de ''Ziel'' en 't ''Verstand'' en de ''Wil'' bestuurd, dat is niet te begrijpen, want zo doende scheijnt men te ontkennen dat de wil vrij is, dat tegen hun is. Om dan hier te eijndigen, zo en lust mij niet alles bij te brengen, dat ik heb tegen de [stelling van] een geschapen eijndige selfstandigheid. Maar alleen zal ik toonen kortelijk, dat de ''Vrijheid'' van de ''Wil'' geensins past op zo een geduurige scheppinge: namentlijk, dat in God vereijscht word [e]en zelve werk om in 't wezen te behouden als om te scheppen en dat anders zins de zaake niet een ogenblick soude konnen bestaan: Als dit zo is, zo en kan haar genes dings toegeeijgent worden. Maar men moet zeggen, dat God [fol. 118] die geschapen heeft gelijkse is: Want aangezien ze geen kragt heeft om zig te behouden terwijl ze is, veel min dan zal zij door zig zelfs iets konnen voortbrengen. Als men dan zoude zeggen, dat de ziel de willing van zig zelfs voorbrengt, zo vraage ik, uijt wat kracht? Niet uijt die welke geweest is, want die is niet meer; ook niet uijt die welke zij nu heeft, want zij heeft er heel geen door welke zij de minste ogenblik zoude konnen bestaan of duuren dewijl ze geduurig geschapen word: Soo dan dewijl 'er geen zaake is, die eenige kracht heeft om zig te behouden of om iets voort te brengen, zo rest niet anders als te besluijten, dat God dan alleen is en moet zijn de uijwerkende oorzaak aller dingen en datt alle Willingen van hem bepaald worden.</ref> om dat zij een wil hebben. Doch aangezien de Wil gelijk wij gezeid hebben, maar een Idea is van dit of dat te willen en daarom maar een ''wijze van denken'' : een ''ens rationis'' en geen ''ens reale'', zo en kan dan van haar niets veroorzaakt worden. ''Nam ex nihilo nihil fit''. En zo meen ik ook als wij getoond hebben, dat de wille geen zaak is in de Natuur, maar alleen een verzieringe, men niet en behoeft te vraagen of ''de wil vrij of niet vrij is''.
+
| valign="top" width="60%" |[4] Dit zal mogelyk eenige niet voldoen, die gewent zyn haar verstand meer bezig te houden op de ''Entia rationis'' als op de Byzondere dingen die waarlyk in de Natuur zyn: En zodoende aanmerken zy het ''Ens Rationis'' niet als zodanig maar als een ''ens reale''. Want omdat de mensch nu deze dan die ''Will'' heeft, zo maakt hy in syn ziele een algemene wyze, die hy wille noemt, gelyk hy ook zo uyt deze man <die man> en die man een Idea maakt van Mensch: en [fol. 116] om dat hy de ''dadelyke wezens'' niet genoeg van de ''wezens van reden'' en onderscheid, zo gebeurt het dat hy de wezens van ''Reden'' aanmerkt als dingen die waarlyk in de Natuur zyn en zo zig zelfs als een oorzaak stelt van eenige dingen, gelyk in de verhandeling van de zaak waaraf wy spreeken niet weinig en gebeurt. Want als men iemand vraagt, [fol. 117] waarom de mensch dit of dat wil; men antwoordt, <ref>Nota. Te zeggen: de Idea van de uytwerkende oorzaak des zelfs en is geen Idea, maar de Wille zelve in de mensch en het ''Verstand'' is een oorzaak zonder welke de Wil niet en kan; ''Ergo'' de ''Will'' onbepaalt genomen en ook het ''Verstand'' geen wezens van ''Reden'' maar dadelyke wezens. Dog my aangaande wanneer ik die aandagtig wil bevatten, zo schynen zy algemeene en ik kan haar niet dadelyks toe eigenen: Dog 't zy zo, nogtans moet men toe staan dat ''de Willing'' een ''modificatie'' is van de ''Wil'' en de ''Ideen een wyzing'' van't ''Verstand''; ''ergo'' zo zyn dan nootzakelyk het Verstand en de Wil verscheidene en dadelyke onderscheidene ''zelfstandigheden''. Want de zelfstandigheid word gemodificeert en niet de wyze zelve. Zoo de ziel gezeid word deze twee zelfstandigheden te bestuuren, zo isser dan een derde zelfstandigheid: Al te maal dingen zo verward dat het onmogelyk is een klaar en onderscheiden begrip daar af te hebben. Want dewyl de Idea niet en is in de Wille, maar in 't Verstandt en volgens dezen zet regul dat de wyze van de eene zelfstandigheid niet en kan overgaan in de ander zelfstandigheid, zoo en kan hieraf in de wil geen liefde ontstaan: Want het wikkeld zich in tegenstrydigheid ''dat men iets zoude willen welker zaaks idea niet is in de willende mogentheid''. Segt gy dat de wil van wegen de vereeniginge die zy heeft met het verstand, ook gewaar word 't zelve 't geen het verstand verstaat en daarom dan ook bemindt: Maar dewyl gewaarworden ook is een begrip en een verwarde Idea, zoo is't dan ook een wyze van verstaan; dogh |fol. 117 volgens het voorige en kan dit in de wil niet zyn, schoon er al zodanige vereeniging van ziel en lichaam was. Want neemt dat het lichaam met de ziel vereenigt was na de gemeene stelling der Philosophen, nochtans zo en gevoelt het lichaam nooyt, nog de ziel wordt niet uytgebreyd. Want dan soude een ''Chimera'' waar in wy twee zelfstandigheden begrypen, een konnen worden, dat is valsch. Als men zegt dat de ''Ziel'' en 't ''Verstand'' en de ''Wil'' bestuurd, dat is niet te begrypen, want zo doende scheynt men te ontkennen dat de wil vry is, dat tegen hun is. Om dan hier te eyndigen, zo en lust my niet alles by te brengen, dat ik heb tegen de [stelling van] een geschapen eyndige selfstandigheid. Maar alleen zal ik toonen kortelyk, dat de ''Vryheid'' van de ''Wil'' geensins past op zo een geduurige scheppinge: namentlyk, dat in God vereyscht word [e]en zelve werk om in 't wezen te behouden als om te scheppen en dat anders zins de zaake niet een ogenblick soude konnen bestaan: Als dit zo is, zo en kan haar genes dings toegeeygent worden. Maar men moet zeggen, dat God [fol. 118] die geschapen heeft gelykse is: Want aangezien ze geen kragt heeft om zig te behouden terwyl ze is, veel min dan zal zy door zig zelfs iets konnen voortbrengen. Als men dan zoude zeggen, dat de ziel de willing van zig zelfs voorbrengt, zo vraage ik, uyt wat kracht? Niet uyt die welke geweest is, want die is niet meer; ook niet uyt die welke zy nu heeft, want zy heeft er heel geen door welke zy de minste ogenblik zoude konnen bestaan of duuren dewyl ze geduurig geschapen word: Soo dan dewyl 'er geen zaake is, die eenige kracht heeft om zig te behouden of om iets voort te brengen, zo rest niet anders als te besluyten, dat God dan alleen is en moet zyn de uywerkende oorzaak aller dingen en datt alle Willingen van hem bepaald worden.</ref> om dat zy een wil hebben. Doch aangezien de Wil gelyk wy gezeid hebben, maar een Idea is van dit of dat te willen en daarom maar een ''wyze van denken'' : een ''ens rationis'' en geen ''ens reale'', zo en kan dan van haar niets veroorzaakt worden. ''Nam ex nihilo nihil fit''. En zo meen ik ook als wy getoond hebben, dat de wille geen zaak is in de Natuur, maar alleen een verzieringe, men niet en behoeft te vraagen of ''de wil vry of niet vry is''.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waardoor het komt dat men meent dat de Wil iets wezentlyks zy.<br /><br /><br /><br /><br />'T welk in deze zaake zeer dikwils gebeurt.<br /><br /><br /><br /><br />Daar zy nogtans maar een.<br />''Idea'' is van dit of dat te willen, en geen zaake in de Natuur.<br /><br /><br />Warom het dan te vergeefs is te vraagen of ze vry is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waardoor het komt dat men meent dat de Wil iets wezentlyks zy.<br /><br /><br /><br /><br />'T welk in deze zaake zeer dikwils gebeurt.<br /><br /><br /><br /><br />Daar zy nogtans maar een.<br />''Idea'' is van dit of dat te willen, en geen zaake in de Natuur.<br /><br /><br />Warom het dan te vergeefs is te vraagen of ze vry is.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] Ik en spreeke dit niet van de algemene wille, die wij getoond hebben een wijze van denken te zijn; maar van bezonder dit of dat te willen, welk willen eenige in het bevestigen of ontkennen gesteld hebben. [fol. 118] Aan een ijder dan, die maar let op 't geene van ons al gezeid is, zal dit klaar blijkelijk zijn. Want wij hebben gezeid, dat het verstaan een pure Lijdinge is, dat is een gewaarwordinge in de ziel van de wezentheid en wezentlijkheid der zaaken; alzo dat wij het nooijt en zijn, die van de zaak iet bevestigen of ontkennen, *maar de zaak selfs is het, die iets van zigh in ons bevestigt of ontkent.
+
| valign="top" width="60%" |[5] Ik en spreeke dit niet van de algemene wille, die wy getoond hebben een wyze van denken te zyn; maar van bezonder dit of dat te willen, welk willen eenige in het bevestigen of ontkennen gesteld hebben. [fol. 118] Aan een yder dan, die maar let op 't geene van ons al gezeid is, zal dit klaar blykelyk zyn. Want wy hebben gezeid, dat het verstaan een pure Lydinge is, dat is een gewaarwordinge in de ziel van de wezentheid en wezentlykheid der zaaken; alzo dat wy het nooyt en zyn, die van de zaak iet bevestigen of ontkennen, *maar de zaak selfs is het, die iets van zigh in ons bevestigt of ontkent.
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />Voor die gene die maar lett op de beschryvinge die wy van 't verstand gedaan hebben pag. [fol.] 112.<br /><br />*Want de zaak zelfs, en niet wy, bevestig of ontkend in ons van haar zelve.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />Voor die gene die maar lett op de beschryvinge die wy van 't verstand gedaan hebben pag. [fol.] 112.<br /><br />*Want de zaak zelfs, en niet wy, bevestig of ontkend in ons van haar zelve.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[6] Dit en zullen eenige mogelijk niet toestaan, om dat <sup>56</sup>haar toescheijnt wel iets anders van de zaak te konnen bevestigen of ontkennen als haar van de zaake bewust is. *Doch dit komt maar, omdat zij geen begrip hebben van het concept 't welk de ziele heeft van de zaak zonder of buijten de woorden. Wel is waar (als'r reeden zijn, die ons daartoe bewegen) dat wij aan andere door woorden of andere werktuigen van de zaak anders te kennen [fol. 119] geven als er ons van bewust is; maar echter en zullen wij nooijt, noch door woorden, noch door eenige andere werktuijgen zo veel te weeg brengen, dat wij van de zaaken anders zouden gevoelen als wij er af gevoelen. Dats onmogelijk en klaar aan alle die welke ten eenen maale buijten gebruijk van woorden of andere beduijdtekenen alleen op haar verstand acht neemen.
+
| valign="top" width="60%" |[6] Dit en zullen eenige mogelyk niet toestaan, om dat <sup>56</sup>haar toescheynt wel iets anders van de zaak te konnen bevestigen of ontkennen als haar van de zaake bewust is. *Doch dit komt maar, omdat zy geen begrip hebben van het concept 't welk de ziele heeft van de zaak zonder of buyten de woorden. Wel is waar (als'r reeden zyn, die ons daartoe bewegen) dat wy aan andere door woorden of andere werktuigen van de zaak anders te kennen [fol. 119] geven als er ons van bewust is; maar echter en zullen wy nooyt, noch door woorden, noch door eenige andere werktuygen zo veel te weeg brengen, dat wy van de zaaken anders zouden gevoelen als wy er af gevoelen. Dats onmogelyk en klaar aan alle die welke ten eenen maale buyten gebruyk van woorden of andere beduydtekenen alleen op haar verstand acht neemen.
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />*Waar uyt het komt dat dit niet waar scheyndt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />*Waar uyt het komt dat dit niet waar scheyndt.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[7] <sup>57</sup>Doch hier tegen zouden misschien eenige konnen zeggen: Indien niet wij maar alleen de zaake het is, die van zig in ons bevestigt en ontkent, zo en kan'er dan noch bevestigt nog ontkend worden als 't geene met de zaak overeenkomt. En dienvolgende isser geen valschheid. Want de valsheid hebben wij gezeid te zijn iets van een zaake te bevestigen (of te ontkennen), dat met de zaak niet overeenkomt, dat is dat de zaake niet van zig zelfs dat bevestig of ontkend.
+
| valign="top" width="60%" |[7] <sup>57</sup>Doch hier tegen zouden misschien eenige konnen zeggen: Indien niet wy maar alleen de zaake het is, die van zig in ons bevestigt en ontkent, zo en kan'er dan noch bevestigt nog ontkend worden als 't geene met de zaak overeenkomt. En dienvolgende isser geen valschheid. Want de valsheid hebben wy gezeid te zyn iets van een zaake te bevestigen (of te ontkennen), dat met de zaak niet overeenkomt, dat is dat de zaake niet van zig zelfs dat bevestig of ontkend.
<br />Doch ik meene, als wij maar wel acht hebben op 't geene wij nu al van de ''Waarheid'' en ''Valsheid'' gezeit hebben, wij dan met een deze tegenwerpinge genoegzaam beantwoord zullen zien: Want wij hebben gezeid, dat ''het voorwerp de oorzaak is van 't geene waar af iets bevestigt of ontkent word, het zij dan waar of vals: te weten, omdat wij iets van 't voorwerp komende gewaar te worden, wij ons inbeelden dat het voorwerp (schoon wij zeer weinig van het selve gewaar worden) zulks nochtans van zig zelfs in't geheel bevestigt of ontkent''. Hebbende dit meest plaats in zwakke ziele, die door [fol. 120] een ligte werkinge van het voorwerp in haar een wijze of Idea ontfangen zeer lichtelijk en buijten dit en is in haar geen bevestigen of ontkennen meer.
+
<br />Doch ik meene, als wy maar wel acht hebben op 't geene wy nu al van de ''Waarheid'' en ''Valsheid'' gezeit hebben, wy dan met een deze tegenwerpinge genoegzaam beantwoord zullen zien: Want wy hebben gezeid, dat ''het voorwerp de oorzaak is van 't geene waar af iets bevestigt of ontkent word, het zy dan waar of vals: te weten, omdat wy iets van 't voorwerp komende gewaar te worden, wy ons inbeelden dat het voorwerp (schoon wy zeer weinig van het selve gewaar worden) zulks nochtans van zig zelfs in't geheel bevestigt of ontkent''. Hebbende dit meest plaats in zwakke ziele, die door [fol. 120] een ligte werkinge van het voorwerp in haar een wyze of Idea ontfangen zeer lichtelyk en buyten dit en is in haar geen bevestigen of ontkennen meer.
 
| valign="top" width="30%" |<small>'T geen hier tegen zoude konnen geseyt worden.<br /><br />Datter dan geen valschheid is.<br /><br /><br /><br /><br />Word beantwoord zo niet te zyn, uyt het geen van de waarheid en valsheid te vooren gezeid is pag. [fol.] 110-111.<br /><br />Waar in de valsheid van iets bestaat.<br /><br /><br />Wie die meest onderwurpen is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>'T geen hier tegen zoude konnen geseyt worden.<br /><br />Datter dan geen valschheid is.<br /><br /><br /><br /><br />Word beantwoord zo niet te zyn, uyt het geen van de waarheid en valsheid te vooren gezeid is pag. [fol.] 110-111.<br /><br />Waar in de valsheid van iets bestaat.<br /><br /><br />Wie die meest onderwurpen is.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[8] <sup>58</sup>Eijndelijk zoudemen ons ook nog konnen tegenwerpen datter veel dingen zijn, die wij willen en niet willen, als daar is iets van een zaak te bevestigen of niet te bevestigen, de waarheid te spreeken en niet te spreeken en zo voort. Doch dit komt voort om dat de begeerte niet genoeg van de Wille en word onderscheiden. Want de ''Wil'' bij die, die de ''Wille'' stellen, is alleen dat werk van het verstand daardoor wij van een zaak iets bevestigen of ontkennen zonder opzicht van goet of kwaad. Doch de ''Begeerte'' is een gestalte in de ziele om iets te verkrijgen of te doen ten opzigt van goet of kwaad, dat daar in beschout word; Also dat de ''Begeerte'' ook na de bevesting of ontkenning die wij van de zaake gedaan hebbe, nog blijft, te weeten na dat wij ondervonden of bevestigt hebben een dink goet te wezen, 't welk volgens haar zeggen de ''wil'' is en de ''Begeerte'' die neijginge die men eerst <om> daarna om dat te bevorderen bekomt, also dat ook na haar eigen zeggen, de Wille wel zonder de ''Begeerte'', maar de ''Begeerte'' niet zonder de Wille die al voorgegaan moet zijn, wezen kan.
+
| valign="top" width="60%" |[8] <sup>58</sup>Eyndelyk zoudemen ons ook nog konnen tegenwerpen datter veel dingen zyn, die wy willen en niet willen, als daar is iets van een zaak te bevestigen of niet te bevestigen, de waarheid te spreeken en niet te spreeken en zo voort. Doch dit komt voort om dat de begeerte niet genoeg van de Wille en word onderscheiden. Want de ''Wil'' by die, die de ''Wille'' stellen, is alleen dat werk van het verstand daardoor wy van een zaak iets bevestigen of ontkennen zonder opzicht van goet of kwaad. Doch de ''Begeerte'' is een gestalte in de ziele om iets te verkrygen of te doen ten opzigt van goet of kwaad, dat daar in beschout word; Also dat de ''Begeerte'' ook na de bevesting of ontkenning die wy van de zaake gedaan hebbe, nog blyft, te weeten na dat wy ondervonden of bevestigt hebben een dink goet te wezen, 't welk volgens haar zeggen de ''wil'' is en de ''Begeerte'' die neyginge die men eerst <om> daarna om dat te bevorderen bekomt, also dat ook na haar eigen zeggen, de Wille wel zonder de ''Begeerte'', maar de ''Begeerte'' niet zonder de Wille die al voorgegaan moet zyn, wezen kan.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat men hier nog al tegen kan in brengen.<br /><br /><br /><br />En word beantwoord en getoond waar uyt het voortkomt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat men hier nog al tegen kan in brengen.<br /><br /><br /><br />En word beantwoord en getoond waar uyt het voortkomt.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[9] Alle de werkinge dan, waar af wij hier boven gezeit hebben (aangezien zij gedaan worden door reden onder schijn van goet of belet worden door reeden onder schijn van kwaad) konnen alleenlijk [fol. 121] onder die neiginge die men Begeerte noemt en geenzins als heel oneijgentlijk onder de benaming van Wille begreepen worden.
+
| valign="top" width="60%" |[9] Alle de werkinge dan, waar af wy hier boven gezeit hebben (aangezien zy gedaan worden door reden onder schyn van goet of belet worden door reeden onder schyn van kwaad) konnen alleenlyk [fol. 121] onder die neiginge die men Begeerte noemt en geenzins als heel oneygentlyk onder de benaming van Wille begreepen worden.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Alzoo dat alle werkingen waar van boven gezeit is, alleen onder de ''Begeerte'' en niet als heel oneygen onder de ''Wille'' behore.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Alzoo dat alle werkingen waar van boven gezeit is, alleen onder de ''Begeerte'' en niet als heel oneygen onder de ''Wille'' behore.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 597 : Ligne 613 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Dewijl het dan nu kennelijk is, dat wij tot bevestigen of ontkennen geene wille en hebben, laat ons dan nu eens zien het rechte en ware onderscheid tusschen de ''Wille'' en ''Begeerte'' of wat eigentlijk die ''Wille'' mag zijn, die bij de ''Latinen'' genoemt wordt ''voluntas''.  
+
| valign="top" width="60%" |[1] Dewyl het dan nu kennelyk is, dat wy tot bevestigen of ontkennen geene wille en hebben, laat ons dan nu eens zien het rechte en ware onderscheid tusschen de ''Wille'' en ''Begeerte'' of wat eigentlyk die ''Wille'' mag zyn, die by de ''Latinen'' genoemt wordt ''voluntas''.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ons 't gelove van het onderscheid tusschen ''Wil'' en ''Begeerte'' geeft. Volgens de vierde uytwerkinge.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ons 't gelove van het onderscheid tusschen ''Wil'' en ''Begeerte'' geeft. Volgens de vierde uytwerkinge.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Na Aristotelis Beschrijving scheijnt ''Begeerte'' een geslacht te zijn, onder zig twee gedaanten bevattende. Wa[n]t hij zeit de Wille te zijn die lust of trek, die men heeft onder schijn van goet, waar uijt het mij toe schijnt, dat hij de ''Begeerte'' (of ''cupiditas'') alle de neiginge, hetzij tot goet, hetzij tot kwaad, meent te zijn: Doch als de neiginge alleen tot het goede is of dat de mensch die zulke neiginge heeft, de zelve onder schijn van goet heeft, zo noemt hij die ''voluntas'' of goede ''wille'' ; maar zoo zij kwaad is, dat is, als wij in een ander een neiginge zien tot iets dat kwaad is, dat noemt hij ''voluptas'' of kwade ''wille''. Zo dat de neiginge van de ziel niet iets is om te bevestigen oft'ontkennen, maar alleen een neiginge om iets te bekomen onder scheijn van goet en te vlieden onder scheijn van kwaad.
+
| valign="top" width="60%" |[2] Na Aristotelis Beschryving scheynt ''Begeerte'' een geslacht te zyn, onder zig twee gedaanten bevattende. Wa[n]t hy zeit de Wille te zyn die lust of trek, die men heeft onder schyn van goet, waar uyt het my toe schynt, dat hy de ''Begeerte'' (of ''cupiditas'') alle de neiginge, hetzy tot goet, hetzy tot kwaad, meent te zyn: Doch als de neiginge alleen tot het goede is of dat de mensch die zulke neiginge heeft, de zelve onder schyn van goet heeft, zo noemt hy die ''voluntas'' of goede ''wille'' ; maar zoo zy kwaad is, dat is, als wy in een ander een neiginge zien tot iets dat kwaad is, dat noemt hy ''voluptas'' of kwade ''wille''. Zo dat de neiginge van de ziel niet iets is om te bevestigen oft'ontkennen, maar alleen een neiginge om iets te bekomen onder scheyn van goet en te vlieden onder scheyn van kwaad.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat by ''Aristotelem voluntas''.<br /><br /><br />Wat by hem ''cupiditas''.<br /><br /><br /><br />En wat by hem ''voluptas''.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat by ''Aristotelem voluntas''.<br /><br /><br />Wat by hem ''cupiditas''.<br /><br /><br /><br />En wat by hem ''voluptas''.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] [fol. 122] Zoo is dan nu overig te <sup>59</sup>onderzoeken of deze Begeerte vrij of niet vrij is. Behalven dan dat wij alreeds gezeid hebben, dat ''de Begeerte van het begrip der zaaken afhangt en dat het verstaan een uijtterlijke oorzaak moet hebben en behalven ook 't geene wij van de wille gezeid hebben'', zo is dan nog overig te betoonen dat de Begeerte niet vrij is.
+
| valign="top" width="60%" |[3] [fol. 122] Zoo is dan nu overig te <sup>59</sup>onderzoeken of deze Begeerte vry of niet vry is. Behalven dan dat wy alreeds gezeid hebben, dat ''de Begeerte van het begrip der zaaken afhangt en dat het verstaan een uytterlyke oorzaak moet hebben en behalven ook 't geene wy van de wille gezeid hebben'', zo is dan nog overig te betoonen dat de Begeerte niet vry is.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat de ''Begeerte'' niet vry is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Dat de ''Begeerte'' niet vry is.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[4] Veele menschen schoon zij wel zien, dat de kennisse die de mensch van verscheide zaaken heeft, een middel is waar door sijn lust of trek van het eene tot het ander overgaat, zoo en aanmerken zij nogtans niet, wat het mag zijn, dat de lust zoo van het eene tot het ander komt te trekken.  
+
| valign="top" width="60%" |[4] Veele menschen schoon zy wel zien, dat de kennisse die de mensch van verscheide zaaken heeft, een middel is waar door syn lust of trek van het eene tot het ander overgaat, zoo en aanmerken zy nogtans niet, wat het mag zyn, dat de lust zoo van het eene tot het ander komt te trekken.  
<br />Maar wij dan om te betonen dat deze neiginge bij ons niet vrijwillig is, zoo zullen wij (om ons eens leevendig voor oogen te stellen wat het zij van het eene tot het ander over te gaan, en getrokke te worden) ons verbeelden een kind dat voor de eerste maal tot het gewaar worden van zeeker ding komt. ''Ex.g.'' Ik houde het een Belletie voor het welke in sijn ooren een aangenaam geluijd maakende, daar door lust tot hetzelve krijgt: Ziet nu eens of het wel soude konnen laaten deze lust off begeerte te krijgen? Zo gij jaa zegt: Hoe, vraag ik, door wat oorzaak? Immers niet door iets dat het beter kend, want dit is het all dat het kend: Niet ook om dat het kwaad bij hem is, want hij kend niets anders. En die aangenaamheid is het alderbeste, dat hem ooijt is voorgekomen. Doch het zal misschien een vrijheid hebben om die lust die het heeft, van hem te doen, waar uijt dan volgen zoude [fol. 123] dat deze lust in ons zonder onse vrijheid wel zoude konnen beginnen, maar dat wij eevenwel in ons een vrijheid zouden hebben om die van ons te doen. <Wij> Doch deze vrijheid kan geen proef houden. Want wat zoude het doch zijn, dat de lust zoude komen te vernietigen? De lust zelve? Neen zeeker. Want niets en isser dat door sijn eigen natuur sijn zelfs verderf zoekt. Wat mag het dan eijndelijk zijn, dat hem van de lust zoude konnen afbrengen? Niet anders voor waar als dat hij door de schik en loop van de Natuur aangedaan word van iets dat hem aangenaamer is als het eerste.
+
<br />Maar wy dan om te betonen dat deze neiginge by ons niet vrywillig is, zoo zullen wy (om ons eens leevendig voor oogen te stellen wat het zy van het eene tot het ander over te gaan, en getrokke te worden) ons verbeelden een kind dat voor de eerste maal tot het gewaar worden van zeeker ding komt. ''Ex.g.'' Ik houde het een Belletie voor het welke in syn ooren een aangenaam geluyd maakende, daar door lust tot hetzelve krygt: Ziet nu eens of het wel soude konnen laaten deze lust off begeerte te krygen? Zo gy jaa zegt: Hoe, vraag ik, door wat oorzaak? Immers niet door iets dat het beter kend, want dit is het all dat het kend: Niet ook om dat het kwaad by hem is, want hy kend niets anders. En die aangenaamheid is het alderbeste, dat hem ooyt is voorgekomen. Doch het zal misschien een vryheid hebben om die lust die het heeft, van hem te doen, waar uyt dan volgen zoude [fol. 123] dat deze lust in ons zonder onse vryheid wel zoude konnen beginnen, maar dat wy eevenwel in ons een vryheid zouden hebben om die van ons te doen. <Wy> Doch deze vryheid kan geen proef houden. Want wat zoude het doch zyn, dat de lust zoude komen te vernietigen? De lust zelve? Neen zeeker. Want niets en isser dat door syn eigen natuur syn zelfs verderf zoekt. Wat mag het dan eyndelyk zyn, dat hem van de lust zoude konnen afbrengen? Niet anders voor waar als dat hy door de schik en loop van de Natuur aangedaan word van iets dat hem aangenaamer is als het eerste.
 
| valign="top" width="30%" |<small><br />War het mag zyn, dat de lust zoo van 't eene tot het ander beweegt over te gaan.<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br />Word in een voorbeeld aangewezen.<br />Dat de lust noodzakelyk is.<br /><br /><br /><br /><br />Teegenwerping.<br /><br /><br /><br />Beantwoord.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small><br />War het mag zyn, dat de lust zoo van 't eene tot het ander beweegt over te gaan.<br /><br /><br /><br /><br /><br /><br />Word in een voorbeeld aangewezen.<br />Dat de lust noodzakelyk is.<br /><br /><br /><br /><br />Teegenwerping.<br /><br /><br /><br />Beantwoord.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[5] En daarom gelijkwij in de verhandeling van de ''Wille'' gezeid hebben dat ''de wille in de menschen niet anders is als deze en die wil, alzoo is ook in hem niet anders als deze en die Begeerte die van dit en dat begrip veroorzaakt word, zijnde deze Begeerte niet iets dat dadelijk in de Natuur is, maar zij is alleen van dit of dat bezonder te begeren, afgenomen. De Begeerte dan niet waarlijk iets zijnde kan ook niet dadelijk veroorzaaken''.
+
| valign="top" width="60%" |[5] En daarom gelykwy in de verhandeling van de ''Wille'' gezeid hebben dat ''de wille in de menschen niet anders is als deze en die wil, alzoo is ook in hem niet anders als deze en die Begeerte die van dit en dat begrip veroorzaakt word, zynde deze Begeerte niet iets dat dadelyk in de Natuur is, maar zy is alleen van dit of dat bezonder te begeren, afgenomen. De Begeerte dan niet waarlyk iets zynde kan ook niet dadelyk veroorzaaken''.
<br />Zo dat als wij zeggen dat de Begeerte vrij is, zo is't eeven zo veel of wij zeijden, dat ''deze of geene Begeerte'' een oorzaak is van zich zelfs dat is dat eer dat zij was, heeft zij gemaakt dat ze zoude zijn: 't welk de *ongerijmtheid zelve is en niet zijn kan.
+
<br />Zo dat als wy zeggen dat de Begeerte vry is, zo is't eeven zo veel of wy zeyden, dat ''deze of geene Begeerte'' een oorzaak is van zich zelfs dat is dat eer dat zy was, heeft zy gemaakt dat ze zoude zyn: 't welk de *ongerymtheid zelve is en niet zyn kan.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar uyt het dan eyndelyk bestaat.<br />En de Begeerte en is niet anders als deze en die Begeerte. Gelyk van de wil pag. [fol.] 117.<br /><br /><br /><br /><br />Ongerymtheid, die te volgen staat, zo de Begeerte vry is.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar uyt het dan eyndelyk bestaat.<br />En de Begeerte en is niet anders als deze en die Begeerte. Gelyk van de wil pag. [fol.] 117.<br /><br /><br /><br /><br />Ongerymtheid, die te volgen staat, zo de Begeerte vry is.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 623 : Ligne 639 :
 
[fol.124]
 
[fol.124]
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Zoo zien wij dan nu, dat de mensch als zijnde ''een deel van geheel de Natuur'', van welke hij afhangt, van welke hij ook geregeert word, uijt sijn zelve niet iets kan doen tot zijn heil en welstand. Zo laat ons dan eens zien wat nuttigheeden uijt deze onse stellinge voor ons ten besten zijn. En dat te meer daarom omdat wij niet en twijffelen, of zij zullen eenige niet wijnig aanstotelijk schijnen.
+
| valign="top" width="60%" |[1] Zoo zien wy dan nu, dat de mensch als zynde ''een deel van geheel de Natuur'', van welke hy afhangt, van welke hy ook geregeert word, uyt syn zelve niet iets kan doen tot zyn heil en welstand. Zo laat ons dan eens zien wat nuttigheeden uyt deze onse stellinge voor ons ten besten zyn. En dat te meer daarom omdat wy niet en twyffelen, of zy zullen eenige niet wynig aanstotelyk schynen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat nuttigheden uyt deze stelling, van dat de mensch uyt hem zelfs tot syn heil niets niet kan doen, volgen ; namentlyk :</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat nuttigheden uyt deze stelling, van dat de mensch uyt hem zelfs tot syn heil niets niet kan doen, volgen ; namentlyk :</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Voor eerst volgt daar uijt, dat wij <sup>60</sup>waarlijk dienaars, ja slaven Gods zijn en dat het onse grootste volmaaktheid is zulks noodzakelijk te zijn. Want dog: op ons zelven aangemerkt zijnde en zoo niet van God afhangig, zeer wijnig is't of niet dat wij souden konnen verrigten en met recht daar uijt oorzaak neemen om ons zelfs te bedroeven. Voor al in tegenstellinge van't geene wij nu zien: Dat wij namelijk van dat geene 't welk het aldervolmaakste is, zoodanig afhangen dat wij mede als een deel van't geheel, dat is: van ''Hem'', zijn; en om zo te zeggen, meede het onse toe brengen tot uijtwerkingen van soo veel geschiktelijk geordineerde en volmaakte werken als daarvan afhangig zijn.  
+
| valign="top" width="60%" |[2] Voor eerst volgt daar uyt, dat wy <sup>60</sup>waarlyk dienaars, ja slaven Gods zyn en dat het onse grootste volmaaktheid is zulks noodzakelyk te zyn. Want dog: op ons zelven aangemerkt zynde en zoo niet van God afhangig, zeer wynig is't of niet dat wy souden konnen verrigten en met recht daar uyt oorzaak neemen om ons zelfs te bedroeven. Voor al in tegenstellinge van't geene wy nu zien: Dat wy namelyk van dat geene 't welk het aldervolmaakste is, zoodanig afhangen dat wy mede als een deel van't geheel, dat is: van ''Hem'', zyn; en om zo te zeggen, meede het onse toe brengen tot uytwerkingen van soo veel geschiktelyk geordineerde en volmaakte werken als daarvan afhangig zyn.  
| valign="top" width="30%" |<small>I. Dat wy slaven en dienaars Gods zyn.</small>
+
| valign="top" width="30%" |<small>1. Dat wy slaven en dienaars Gods zyn.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[3] Ten anderen zoo maakt ook deze kennisse, dat <sup>61</sup>wy na het verrigten van een voortreffelyke zaake ons daar over niet en verhovaardigen (welke verhovaardiginge een oorzaak is, dat wy meenende nu <af> al wat groots te zyn en als of wy niets verder behoefden, staan blyven; strydende regel regt tegen onse volmaaktheid, die daarin bestaat dat wy altyd verder en verder moeten [fol. 125] trachten te geraaken) maar dat wy daarentegen alles wat wy doen Gode toe eigenen, die daar is de eerste en alleene oorzaak van alles wat wy verrigten en komen uyt te werken.
 +
| valign="top" width="30%" |<small>2. Dat wy ons niet hebben te verhovaardigen, in 't geen wy doen, wat het ook is.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[4] <sup>62</sup>Ten derden <dat wy onse> behalven de ware liefde des naasten die deze kennisse in ons te weeg brengt, maakt zy ons zo gesteld dat wy hun nooyt nog haaten noch daarop vertorent zyn, maar geneegen worden haar te helpen en tot beter standt te brengen. Al het welke werkingen zyn van soodanige menschen, die een groote volmaaktheid of wezentheid hebben.
 +
| valign="top" width="30%" |<small>3. Dat wy onse naasten, liefhebben, en nooyt haten.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[5] <sup>63</sup>Ten vierden diend ook deze kennisse tot bevordering van't gemeen Best. Want door haar zal een rechter nooyt meer partye van de eene als van de ander konnen werden en genoodzaakt zynde om te straffen den eenen om te belonen den anderen, zal hy dat doen met inzigt om zo wel den eenen te helpen en te verbeteren als den anderen.
 +
| valign="top" width="30%" |<small>4. Is zy voordeelig aan 't gemeene best.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[6] <sup>64</sup>Ten vyfden: zo bevryd ons deze kennisse van de droefheid, van de wanhoop, van de nydigheid, van de schrik en andere kwade passien, de welke gelyk wy hier na zeggen zullen, de wezentlyke helle zelve zyn.
 +
| valign="top" width="30%" |<small>5. Wy worde daar door bevryd van veele kwade passien.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[7] <sup>65</sup>Ten zesden: eyndelyk zo brengt ons deze kennisse daartoe dat wy voor God niet en zullen vrezen gelyk andere voor de duyvel die zy verzierd hebben ten eynde hy haar geen kwaad zoude doen. Want hoe dog zouden wy God konnen vrezen die het opperste goet zelve is van de welke [fol. 126] alle dingen die eenige wezentheid hebben, zyn het geene zy zyn? En ook wy die in hem leven.
 +
| valign="top" width="30%" |<small>6. En van de vreze voor God, gelyk andere voor de duyvel.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[8] <sup>66</sup>Ook brengt ons deze kennisse daar toe dat wy alles aan God toe eigenen, hem alleen beminnen, omdat hy de heerlykste en alder volmaaktste is en ons zelven alsoo hem geheel opofferen: Want hierin bestaat eigentlyk en de waare godsdienst en ons eeuwig heil en gelukzaligheid. Want de eenigste volmaaktheid en het laatste einde van een slaaf en van een werktuig is ditt, dat ze haar opgeleiden dienst behoorlyk volvoeren. E.g. als een Timmerman in het maaken van eenig stuk werks zigh van synen Byl op het beste gediend vind, zoo is dien Byl daar door gekoomen tot syn eind en volmaaktheid: Dogh indien hy zoude willen denken, dezen Byl heeft my nu zoo wel gediend, daarom wil ik hem rusten laaten en geen dienst meer van hem neemen, even als dan zoude dien Byl afgeraaken van haar eynde en geen Byl meer zyn.
 +
| valign="top" width="30%" |<small>Ook aangepord om aan God alles toe te eygenen, en hem alleen te beminnen.<br />Het welk ons laatste eynde is, om 't welk wy zyn.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[9] Alzoo ook de mensch zoo lange hy een deel van de Natuur is, zoo moet hy de wetten van de Natuur volgen, het welk de godsdienst is. En zo lange hy zulks doet, is hy in zyn welstand. Doch indien God (om zo te spreeken) zoude willen, dat den mensch hem niet meer en soude dienen, 't waar even zo veel als hem van syn welstand beroven en te vernietigen, dewyle alles 't geene hy is daarin bestaat, dat hy God diene.
 +
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />En zonder 't welke wy niet en waren.</small>
 
|}
 
|}
2/18,3 Ten anderen zoo maakt ook deze kennisse, dat <sup>61</sup>wij na het verrigten van een voortreffelijke zaake ons daar over niet en verhovaardigen (welke verhovaardiginge een oorzaak is, dat wij meenende nu <af> al wat groots te zijn en als of wij niets verder behoefden, staan blijven; strijdende regel regt tegen onse volmaaktheid, die daarin bestaat dat wij altijd verder en verder |f.125 moeten trachten te geraaken) maar dat wij daarentegen alles wat wij doen Gode toe eigenen, die daar is de eerste en alleene oorzaak van alles wat wij verrigten en komen uijt te werken.
 
 
2/18,4 Ten 62derden <dat wij onse> behalven de ware liefde des naasten die deze kennisse in ons te weeg brengt, maakt zij ons zo gesteld dat wij hun nooijt nog haaten noch daarop vertorent zijn, maar geneegen worden haar te helpen en tot beter standt te brengen. Al het welke werkingen zijn van soodanige menschen, die een groote volmaaktheid of wezentheid hebben.
 
 
2/18,5 Ten 63vierden diend ook deze kennisse tot bevordering van't gemeen Best. Want door haar zal een rechter nooijt meer partije van de eene als van de ander konnen werden en genoodzaakt zijnde om te straffen den eenen om te belonen den anderen, zal hij dat doen met inzigt om zo wel den eenen te helpen en te verbeteren als den anderen.
 
 
2/18,6 Ten 64vijfden: zo bevrijd ons deze kennisse van de droefheid, van de wanhoop, van de nijdigheid, van de schrik en andere kwade passien, de welke gelijk wij hier na zeggen zullen, de wezentlijke helle zelve zijn.
 
 
2/18,7 Ten 65zesden: eijndelijk zo brengt ons deze kennisse daartoe dat wij voor God niet en zullen vrezen gelijk andere voor de duijvel die zij verzierd hebben ten eijnde hij haar geen kwaad zoude doen. Want hoe dog zouden wij God konnen vrezen die het opperste goet zelve is van de welke |f.126 alle dingen die eenige wezentheid hebben, zijn het geene zij zijn? En ook wij die in hem leven. 2/18,8 Ook 66brengt ons deze kennisse daar toe dat wij alles aan God toe eigenen, hem alleen beminnen, omdat hij de heerlijkste en alder volmaaktste is en ons zelven alsoo hem geheel opofferen: Want hierin bestaat eigentlijk en de waare godsdienst en ons eeuwig heil en gelukzaligheid. Want de eenigste volmaaktheid en het laatste einde van een slaaf en van een werktuig is ditt, dat ze haar opgeleiden dienst behoorlijk volvoeren. E.g. als een Timmerman in het maaken van eenig stuk werks zigh van sijnen Bijl op het beste gediend vind, zoo is dien Bijl daar door gekoomen tot sijn eind en volmaaktheid: Dogh indien hij zoude willen denken, dezen Bijl heeft mij nu zoo wel gediend, daarom wil ik hem rusten laaten en geen dienst meer van hem neemen, even als dan zoude dien Bijl afgeraaken van haar eijnde en geen Bijl meer zijn. 2/18,9 Alzoo ook de mensch zoo lange hij een deel van de Natuur is, zoo moet hij de wetten van de Natuur volgen, het welk de godsdienst is. En zo lange hij zulks doet, is hij in zijn welstand. Doch indien God (om zo te spreeken) zoude willen, dat den mensch hem niet meer en soude dienen, 't waar even zo veel als hem van sijn welstand beroven en te vernietigen, dewijle alles 't geene hij is daarin bestaat, dat hij God diene.
 
  
 
== Cap. XIX– Van onze gelukzaligheit etc. ==
 
== Cap. XIX– Van onze gelukzaligheit etc. ==
 
   
 
   
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |1 |fol. 127 De nuttigheeden van dit ware gelove gezien hebbende, zoo zullen wy nu vervolgens onse gedane beloften trachten te voldoen: Namentlyk te onderzoeken, of wy door de 67kennisse, die wy nu al reeds hebben (als van wat goet is, wat kwaad is, wat waarheid is en wat valsheid is en wat in't gemeen de nuttigheeden van alle deze zyn), of wy zeg ik, daar door tot onse welstand, namentlyk de Liefde Gods (die wy hebben aangemerkt onse hoogste gelukzaligheid te zyn) konnen geraaken? En ook, op wat wyze wy van die passien die wy kwaad hebben geoordeeld, vry konnen worden?
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |2 <ref>Seer ligtelyk konnen wy dat doen: Verstaat, als wy grondige kennisse hebben van goet en kwaad, waarheid en valsheid: want dan is 't onmogelyk dat onderworpen te zyn, uyt het welk de passien ontstaan: want het beste kennende en genietende, heeft het slegste op ons geen magt.</ref> Om <dat> dan van het laatste, namentlyk van het vry worden der passien eerst te spreeken, zo zeg ik indien wy onderstellen datze geen andere oorzaken en hebben als wy daar van hebben gesteld, dat als wy ons verstand maar wel gebruyken, gelyk wy (hebbende nu een maate van waarheid en valsheid) seer ligtelyk konnen doen, wy nooyt inde zelve zullen komen te vervallen.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |3 |fol. 128 Doch 68dat ze geen andere oorzaaken hebben is 't geene ons nu te betoonen staat: Tot het welke my dunkt vereischt te worden, dat wy ons geheel zo ten aanzien van 't lichaam als ten aanzien van den geest onderzoeken.
 +
En 69voor 1. te wyzen dat in de Natuur een lichaam is, door welkers gestalte en uytwerkinge wy aangedaan en alzoo 't zelve gewaar worden. En dit doen wy daarom: Omdat als wy de uytwerkingen van het lichaam en wat die komen te veroorzaaken komen te zien, wy dan ook de eerste en voornaamste oorzaak van alle deze tochten zullen vinden: en met een ook dat geene, door't welke alle deze tochten zullen konnen vernietigt worden. Waar uyt wy dan mede konnen zien of zulks door de Reeden mogelyk is te konnen doen. En dan zullen wy mede vervolgen te spreeken van onse Lievde tot God.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |4 Om dan nu te toonen datter een lichaam is inde Natuur, dat kan ons niet zwaar om te doen zyn, nu wy al weeten dat God en wat God is: De welke wy hebben beschreven te zyn een wezen van oneindelyke eigenschappen, waarvan ieder des zelvs oneindelyk en volmaakt is. En aangezien de uitgebreidheid een eigenschap is die wy oneyndelyk in haar geslagt betoond hebben te zyn, zoo moet dan noodzakelyk dit meede een eigenschap zyn van dat oneyndig wezen. En dewyl wy nu mede al bewezen hebben, dat dit oneyndig wezen is wezentlyk, zo volgt dan met eenen dat deze eigenschap ook wezentlyk is.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |5 |fol. 129 Daar en boven: aangezien wy ook getoond hebben datter buyten de Natuur die oneyndig is, geen wezen meer is off zyn kan, zoo is dan klaar blykelljk dat deze uytwerking van het lichaam, <waardoor wy> door het welke wy gewaar worden, van niets anders kan komen als van de uytgebreidheld zelve. En geenzins van iets anders dat eminenter (als eenige willen) die uytgebreidheid heeft: Want ditt (gelyk wy nu al vooren in het eerste Cap. bewezen hebben) en is niet.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |6 Soo staat dan nu aan te merken, dat al de uytwerkingen, die wy zien van de uytgebreydheid <als van noodzaakelyke> noodzaakelyk af te hangen, aan deze eigenschap moeten toegeygent worden: gelyk de Beweginge en Ruste. Want by aldien deze kragt en uytwerkinge niet in de Natuur en was, het soude onmogelyk zyn (schoon ook in de zelve veel andere eigenschappen mogten zyn), dat de zelve zouden konnen wezen. Want als iet weder iets zal voortbrengen, zoo moet dan in die iet wat wezen door het welke Hy meer als een ander dat iets kan voortbrengen. Hetzelve dan dat wy hier nu zeggen van de uytgebreidheld dat willen wy ook gezeid hebben van de denking en van alles watter is.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |7 Staat verder aan te merken, datter in ons niets niet en is of de mogelykheid is by ons om hetzelve bewust te zyn: Alsoo dat als wy ondervinden niets anders te zyn <als de> in ons als de uyt[130werkingen van de denkende zaak en die van de uytgebreidheid, wy dan ook met verzekeringe mogen zeggen, niet meer in ons te zyn.
  
2/19,1 |f.127 De nuttigheeden van dit ware gelove gezien hebbende, zoo zullen wij nu vervolgens onse gedane beloften trachten te voldoen: Namentlijk te onderzoeken, of wij door de 67kennisse, die wij nu al reeds hebben (als van wat goet is, wat kwaad is, wat waarheid is en wat valsheid is en wat in't gemeen de nuttigheeden van alle deze zijn), of wij zeg ik, daar door tot onse welstand, namentlijk de Liefde Gods (die wij hebben aangemerkt onse hoogste gelukzaligheid te zijn) konnen geraaken? En ook, op wat wijze wij van die passien die wij kwaad hebben geoordeeld, vrij konnen worden?
+
Om dan eens klaar de Werkingen van deze beyde te verstaan, zoo zullen wy een yder deszelfs, eerst op zig zelfs alleen en daar naa <by> beyde te zaamen, voorneemen; als mede de uytwerkinge zoo van de eene als van de ander.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |8 Zoo 70wanneer wy dan aanschouwen de uitgebreidheid alleen, zoo is't dat wy in de zelve niet anders gewaar worden als Beweeging en ruste, uyt de welke wy dan alle de uytwerkingen die daar af herkomen, vinden. En 71zoodanig zyn deze twe <ref>Twee Wysen : omdat de ruste geen Niet is.</ref> ''Wyzen'' in het lichaam, dat geen ander zaak en kan zyn die haar veranderen kan als alleen zy zelve, gelyk e.g. zoo wanneer een steen stille leyd, zoo is't onmogelyk dat die door de kracht van denken of iets anders zal konnen bewoogen worden, maar wel door de beweginge, als wanneer een ander steen grooter beweeginge hebbende als syne ruste, hem doet beweegen. Gelyk ook alzo de bewegende steen niet en zal komen te rusten, als door iets anders dat minder beweegt. Alzoo dat dan volgt dat geen wyze van denken in het lichaam of beweginge of ruste zal konnen brengen.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |9 Doch 72eeven wel volgens 't geene wy in ons gewaar worden, zoo kan het wel geschieden, dat een lichaam het welk, |fol. 131 nu syn beweginge hebbende na de eene zyde, nogtans na de andere zyde komt te wyken, gelyk als ik myn arm uyt strekke, daar door te wege breng, dat de geesten die alreeds haare beweeginge niet en hadden zoodanig, nu nochtans dezelve derwaarts hebben; niet altyd nochtans, maar na de gestalte der geesten zo hier na gezeid word.
  
2/19,2 <ref>Seer ligtelijk konnen wij dat doen: Verstaat, als wij grondige kennisse hebben van goet en kwaad, waarheid en valsheid: want dan is 't onmogelijk dat onderworpen te zijn, uijt het welk de passien ontstaan: want het beste kennende en genietende, heeft het slegste op ons geen magt.</ref> Om <dat> dan van het laatste, namentlijk van het vrij worden der passien eerst te spreeken, zo zeg ik indien wij onderstellen datze geen andere oorzaken en hebben als wij daar van hebben gesteld, dat als wij ons verstand maar wel gebruijken, gelijk wij (hebbende nu een maate van waarheid en valsheid) seer ligtelijk konnen doen, wij nooijt inde zelve zullen komen te vervallen.
+
De oorzaak hiervan is en kan geen andere zyn als om dat de ziel zynde een Idea van dit lichaam, met het zelve zoodaanig vereenigt is dat en zy en dit lichaam zoo gestelt te zaamen een geheel maaken.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/19,3 |f.128 Doch 68dat ze geen andere oorzaaken hebben is 't geene ons nu te betoonen staat: Tot het welke mij dunkt vereischt te worden, dat wij ons geheel zo ten aanzien van 't lichaam als ten aanzien van den geest onderzoeken.
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
En 69voor 1. te wijzen dat in de Natuur een lichaam is, door welkers gestalte en uijtwerkinge wij aangedaan en alzoo 't zelve gewaar worden. En dit doen wij daarom: Omdat als wij de uijtwerkingen van het lichaam en wat die komen te veroorzaaken komen te zien, wij dan ook de eerste en voornaamste oorzaak van alle deze tochten zullen vinden: en met een ook dat geene, door't welke alle deze tochten zullen konnen vernietigt worden. Waar uijt wij dan mede konnen zien of zulks door de Reeden mogelijk is te konnen doen. En dan zullen wij mede vervolgen te spreeken van onse Lievde tot God.
+
| valign="top" width="60%" |10 De 75voornaamste uytwerkinge van de andere eigenschap is een Begrip van zaaken zoodanig dat na dat zy die komt te bevatten, daar uyt hervoortkomt of Lievde of Haat &c. Deze uytwerkinge dan aangezien zy geene uytgebreidheid met zig brengt, zo en kanze ook aan de zelve niet toegepast worden zonder alleen aan de denkinge. Zodat alle de veranderinge die in deze wyze komen te ontstaan, <van> de oorzaak van de zelve en moet geenzins in de uytgebreidheid, maar alleen in de denkende zaake gezogt worden. Gelyk wy dit in de Liefde zo konnen zien, de welke of zullende vernietigt of zullende opgewekt worden, zo moet zulks veroorzaakt worden door het begrip zelve het welk gelyk wy nu al hebben gezeid, geschied of om|fol. 132dat het begrypt in het voorwerp iets kwaads te zyn of omdat het iets beters komt te kennen.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/19,4 Om dan nu te toonen datter een lichaam is inde Natuur, dat kan ons niet zwaar om te doen zijn, nu wij al weeten dat God en wat God is: De welke wij hebben beschreven te zijn een wezen van oneindelijke eigenschappen, waarvan ieder des zelvs oneindelijk en volmaakt is. En aangezien de uitgebreidheid een eigenschap is die wij oneijndelijk in haar geslagt betoond hebben te zijn, zoo moet dan noodzakelijk dit meede een eigenschap zijn van dat oneijndig wezen. En dewijl wij nu mede al bewezen hebben, dat dit oneijndig wezen is wezentlijk, zo volgt dan met eenen dat deze eigenschap ook wezentlijk is. 2/19,5 |f.129 Daar en boven: aangezien wij ook getoond hebben datter buijten de Natuur die oneijndig is, geen wezen meer is off zijn kan, zoo is dan klaar blijkelljk dat deze uijtwerking van het lichaam, <waardoor wij> door het welke wij gewaar worden, van niets anders kan komen als van de uijtgebreidheld zelve. En geenzins van iets anders dat eminenter (als eenige willen) die uijtgebreidheid heeft: Want ditt (gelijk wij nu al vooren in het eerste Cap. bewezen hebben) en is niet.
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/19,6 Soo staat dan nu aan te merken, dat al de uijtwerkingen, die wij zien van de uijtgebreijdheid <als van noodzaakelijke> noodzaakelijk af te hangen, aan deze eigenschap moeten toegeijgent worden: gelijk de Beweginge en Ruste. Want bij aldien deze kragt en uijtwerkinge niet in de Natuur en was, het soude onmogelijk zijn (schoon ook in de zelve veel andere eigenschappen mogten zijn), dat de zelve zouden konnen wezen. Want als iet weder iets zal voortbrengen, zoo moet dan in die iet wat wezen door het welke Hij meer als een ander dat iets kan voortbrengen. Hetzelve dan dat wij hier nu zeggen van de uijtgebreidheld dat willen wij ook gezeid hebben van de denking en van alles watter is.
+
| valign="top" width="60%" |11 Zo wanneer nu dan deze eigenschappen de eene in de andere komt te werken, zo ontstaat daar uyt Lydinge de eene van de ander, namelyk door de bepalinge van beweeginge die wy alsoo werwaart wy willen, vermogen hebben te doen gaan. De werkingen dan waardoor de eene van de ander komt te lyden, die is aldus: te weete de ziele en het lichaam gelyk nu al gezeid is, konnen wel maaken dat de geesten die anderzins na de eene, nu nochtans na de ander zyde haar bewegen: En omdat ook deze geesten door oorzaak van het lichaam beweegt en alsoo bepaald konnen worden, zoo kan het dikwyls gebeuren dat zy door oorzaak van het lichaam haare beweeginge na de eene plaats hebbende en weederom door de oorzaak van de ziele na een ander plaats, alzo in ons te weeg brengen en veroorzaken die zoodanige benaauwtheden, als wy te mets in ons gewaar worden wanneer wy de reeden daar af als wy die hebben, niet en weten. Want anderzins gewoonlyk zyn ons de redenen wel bekend.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/19,7 Staat verder aan te merken, datter in ons niets niet en is of de mogelijkheid is bij ons om hetzelve bewust te zijn: Alsoo dat als wij ondervinden niets anders te zijn <als de> in ons als de uijt[130werkingen van de denkende zaak en die van de uijtgebreidheid, wij dan ook met verzekeringe mogen zeggen, niet meer in ons te zijn.
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
Om dan eens klaar de Werkingen van deze beijde te verstaan, zoo zullen wij een ijder deszelfs, eerst op zig zelfs alleen en daar naa <bij> beijde te zaamen, voorneemen; als mede de uijtwerkinge zoo van de eene als van de ander.
+
| valign="top" width="60%" |12 74Voorder zoo kan ook de ziele wel belet worden in de macht die zy heeft om de geesten te beweegen of omdat de beweginge vande geesten veel zyn ver|fol. 133minderd of omdat ze veel zyn vermeerderd. Verminderd zoo wanneer wy veel hebbende geloopen, veroorzaken dat de geesten door't zelve Loopen aan het lichaam zoo veel meer als gewoone beweginge gevende en de zelve missende, noodzaakelyk zo veel verzwakt zyn: Zoo kan dit ook geschieden door het nuttigen van al te weinig voedzel. Vermeerderd; zoo wanneer wy te veel wyn of andere sterken drank drinkende, daar door of vroolyk of dronken wordende, maaken dat de ziel geen magt heeft het lichaam <het lighaam> te bestieren.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/19,8 Zoo 70wanneer wij dan aanschouwen de uitgebreidheid alleen, zoo is't dat wij in de zelve niet anders gewaar worden als Beweeging en ruste, uijt de welke wij dan alle de uijtwerkingen die daar af herkomen, vinden. En 71zoodanig zijn deze twe <ref>Twee Wysen : omdat de ruste geen Niet is.</ref> ''Wijzen'' in het lichaam, dat geen ander zaak en kan zijn die haar veranderen kan als alleen zij zelve, gelijk e.g. zoo wanneer een steen stille leijd, zoo is't onmogelijk dat die door de kracht van denken of iets anders zal konnen bewoogen worden, maar wel door de beweginge, als wanneer een ander steen grooter beweeginge hebbende als sijne ruste, hem doet beweegen. Gelijk ook alzo de bewegende steen niet en zal komen te rusten, als door iets anders dat minder beweegt. Alzoo dat dan volgt dat geen wijze van denken in het lichaam of beweginge of ruste zal konnen brengen.
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/19,9 Doch 72eeven wel volgens 't geene wij in ons gewaar worden, zoo kan het wel geschieden, dat een lichaam het welk, |f.131 nu sijn beweginge hebbende na de eene zijde, nogtans na de andere zijde komt te wijken, gelijk als ik mijn arm uijt strekke, daar door te wege breng, dat de geesten die alreeds haare beweeginge niet en hadden zoodanig, nu nochtans dezelve derwaarts hebben; niet altijd nochtans, maar na de gestalte der geesten zo hier na gezeid word.
+
| valign="top" width="60%" |13 Zoo veel dan nu gezeid vande werkinge die de ziele heeft in het lichaam: Laat ons nu eens zien van de werkinge die het lichaam heeft in de ziele. 76De voornaamste van deze stellen wy te zyn datze haar zelfs aan de ziel doet gewaar woorden en daar door ook aan andere lichaamen. Het welk door niets anders word veroorsaakt als door Beweginge en Ruste te zaame: Want in het lichaam en zyn geen andere dingen als deze door de welke het zoude konnen werken; zo dat alles dan wat buyten deze gewaarwordinge meer aan de ziele geschied, en kan niet door het lichaam veroorzaakt worden.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
De oorzaak hiervan is en kan geen andere zijn als om dat de ziel zijnde een Idea van dit lichaam, met het zelve zoodaanig vereenigt is dat en zij en dit lichaam zoo gestelt te zaamen een geheel maaken.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/19,10 De 75voornaamste uijtwerkinge van de andere eigenschap is een Begrip van zaaken zoodanig dat na dat zij die komt te bevatten, daar uijt hervoortkomt of Lievde of Haat &c. Deze uijtwerkinge dan aangezien zij geene uijtgebreidheid met zig brengt, zo en kanze ook aan de zelve niet toegepast worden zonder alleen aan de denkinge. Zodat alle de veranderinge die in deze wijze komen te ontstaan, <van> de oorzaak van de zelve en moet geenzins in de uijtgebreidheid, maar alleen in de denkende zaake gezogt worden. Gelijk wij dit in de Liefde zo konnen zien, de welke of zullende vernietigt of zullende opgewekt worden, zo moet zulks veroorzaakt worden door het begrip zelve het welk gelijk wij nu al hebben gezeid, geschied of om|f.132dat het begrijpt in het voorwerp iets kwaads te zijn of omdat het iets beters komt te kennen. 2/19,11 Zo wanneer nu dan deze eigenschappen de eene in de andere komt te werken, zo ontstaat daar uijt Lijdinge de eene van de ander, namelijk door de bepalinge van beweeginge die wij alsoo werwaart wij willen, vermogen hebben te doen gaan. De werkingen dan waardoor de eene van de ander komt te lijden, die is aldus: te weete de ziele en het lichaam gelijk nu al gezeid is, konnen wel maaken dat de geesten die anderzins na de eene, nu nochtans na de ander zijde haar bewegen: En omdat ook deze geesten door oorzaak van het lichaam beweegt en alsoo bepaald konnen worden, zoo kan het dikwijls gebeuren dat zij door oorzaak van het lichaam haare beweeginge na de eene plaats hebbende en weederom door de oorzaak van de ziele na een ander plaats, alzo in ons te weeg brengen en veroorzaken die zoodanige benaauwtheden, als wij te mets in ons gewaar worden wanneer wij de reeden daar af als wij die hebben, niet en weten. Want anderzins gewoonlijk zijn ons de redenen wel bekend.  
+
| valign="top" width="60%" |14 En omdat <de ziele> het eerste het welke de ziele komt te kennen |fol. 134 het lichaam is, daar uyt komt hervoort dat de ziele het zoo bemind en daar meede vereenigt word <etc.>. Doch aangezien wy nu al te vooren gezeid hebben dat de oorzaak van de Liefde, Haat en Droefheid niet en moet gezogt worden in het lichaam maar alleen in de ziele. Want alle werkingen van het lichaam moeten hervoortkomen uyt beweeginge en ruste. En dewyle wy klaar en onderscheiden zien dat de eene Liefde te niet gaat door 't begrip dat wy bekoomen van iets anders dat beter is: Zo volgt daaruyt klaarlyk, Indien wy eens God komen te kennen ten minsten met een zoo klaar een kennisse als daar wy ons lichaam mede kennen, dat wy als dan ook nauwer met hem als met ons lichaam moeten vereenigt worden en als van het lichaam ontslagen zyn. Ik zeg naauwer, want wy hebben nu al te vooren bewezen dat wy zonder hem noch bestaan, noch verstaan konnen worden; en dit is daarom om dat wy hem niet door iets anders gelyk het zoo met alle andere dingen is, maar alleen door hem zelfs kennen en moeten kennen, gelyk wy dat mede nu alvoorens gezeyd hebben. Jaa ook beter als ons zelfs kennen wy hem, dewyl wy zonder hem ons zelfs geenzins |fol. 135 en konnen kennen.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/19,12 74Voorder zoo kan ook de ziele wel belet worden in de macht die zij heeft om de geesten te beweegen of omdat de beweginge vande geesten veel zijn ver|f.133minderd of omdat ze veel zijn vermeerderd. Verminderd zoo wanneer wij veel hebbende geloopen, veroorzaken dat de geesten door't zelve Loopen aan het lichaam zoo veel meer als gewoone beweginge gevende en de zelve missende, noodzaakelijk zo veel verzwakt zijn: Zoo kan dit ook geschieden door het nuttigen van al te weinig voedzel. Vermeerderd; zoo wanneer wij te veel wijn of andere sterken drank drinkende, daar door of vroolijk of dronken wordende, maaken dat de ziel geen magt heeft het lichaam <het lighaam> te bestieren.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/19,13 Zoo veel dan nu gezeid vande werkinge die de ziele heeft in het lichaam: Laat ons nu eens zien van de werkinge die het lichaam heeft in de ziele. 76De voornaamste van deze stellen wij te zijn datze haar zelfs aan de ziel doet gewaar woorden en daar door ook aan andere lichaamen. Het welk door niets anders word veroorsaakt als door Beweginge en Ruste te zaame: Want in het lichaam en zijn geen andere dingen als deze door de welke het zoude konnen werken; zo dat alles dan wat buijten deze gewaarwordinge meer aan de ziele geschied, en kan niet door het lichaam veroorzaakt worden. 2/19,14 En omdat <de ziele> het eerste het welke de ziele komt te kennen |f.134 het lichaam is, daar uijt komt hervoort dat de ziele het zoo bemind en daar meede vereenigt word <etc.>. Doch aangezien wij nu al te vooren gezeid hebben dat de oorzaak van de Liefde, Haat en Droefheid niet en moet gezogt worden in het lichaam maar alleen in de ziele. Want alle werkingen van het lichaam moeten hervoortkomen uijt beweeginge en ruste. En dewijle wij klaar en onderscheiden zien dat de eene Liefde te niet gaat door 't begrip dat wij bekoomen van iets anders dat beter is: Zo volgt daaruijt klaarlijk, Indien wij eens God komen te kennen ten minsten met een zoo klaar een kennisse als daar wij ons lichaam mede kennen, dat wij als dan ook nauwer met hem als met ons lichaam moeten vereenigt worden en als van het lichaam ontslagen zijn. Ik zeg naauwer, want wij hebben nu al te vooren bewezen dat wij zonder hem noch bestaan, noch verstaan konnen worden; en dit is daarom om dat wij hem niet door iets anders gelijk het zoo met alle andere dingen is, maar alleen door hem zelfs kennen en moeten kennen, gelijk wij dat mede nu alvoorens gezeijd hebben. Jaa ook beter als ons zelfs kennen wij hem, dewijl wij zonder hem ons zelfs geenzins |f.135 en konnen kennen.
+
| valign="top" width="60%" |15 Uyt het geene wy dan tot hier toe gezeid hebben is lichtelyk af te neemen, welke daar zyn de voornaame oorzaaken der Passien. Want, wat aangaat het Lichaam met zyn uytwerkingen, <namelyk> de Beweginge en Ruste, de zelve en konnen de ziel niet anders doen als hun zelfs als voorwerpen zynde, daar aan bekend maaken; en na de vertooningen zyn die zy aan dezelve voorhouden, <ref>Maar waar uyt komt ons dat, dat wy het eene goet, het ander kwaad te zyn kenne? Antw: aangezien het de voorwerpen zyn die ons haar zelven doen gewaar worden, zo woorden wy van de eene anders aangedaan [als van de andere] <als van de andere naar de proportie>. Die dan van de welke wy aldermaatigst (na de proportie der beweeginge en ruste waar af wy bestaan) bewogen worden, zyn ons alder aangenaamst en hoe zy daar verder en verder afwyken alder onaangenaamst. En hier uyt is alderley slag van gevoel dat wy in ons gewaar worden en dat veel tyds door de lichaamelyke voorwerpen werkende is [in] ons lichaam, die wy impulsus noemen, als dat men in droefheid iemand kan doen lachen, doen verheugen door kittelen, wyn drinken enz. 't Welk de ziel wel gewaar word doch niet en werkt: want die werkende, zyn de verheugingen waarlyk en van een ander slag: Want dan werkt geen lichaam in lichaam, maar de verstandelyke ziel gebruykt het lichaam als een werktuyg en gevolglyk, hoe de ziel hier meer in werkt hoe het gevoel volmaakter is.</ref> het zy of goet of kwaad, daar na word ook de ziele van haar aangedaan en dat niet voor zoo veel het een lichaam is (want dan waar het lichaam de voornaamste oorzaak van de passien), ne maar voor soo veel het een voorwerp is gelyk alle |fol. 136 andere dingen de welke ook de zelve uytwerkingen zouden doen, zoo ze zich zoodanig aan de ziel kwaamen te vertoonen.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/19,15 Uijt het geene wij dan tot hier toe gezeid hebben is lichtelijk af te neemen, welke daar zijn de voornaame oorzaaken der Passien. Want, wat aangaat het Lichaam met zijn uijtwerkingen, <namelijk> de Beweginge en Ruste, de zelve en konnen de ziel niet anders doen als hun zelfs als voorwerpen zijnde, daar aan bekend maaken; en na de vertooningen zijn die zij aan dezelve voorhouden, <ref>Maar waar uijt komt ons dat, dat wij het eene goet, het ander kwaad te zijn kenne? Antw: aangezien het de voorwerpen zijn die ons haar zelven doen gewaar worden, zo woorden wij van de eene anders aangedaan [als van de andere] <als van de andere naar de proportie>. Die dan van de welke wij aldermaatigst (na de proportie der beweeginge en ruste waar af wij bestaan) bewogen worden, zijn ons alder aangenaamst en hoe zij daar verder en verder afwijken alder onaangenaamst. En hier uijt is alderleij slag van gevoel dat wij in ons gewaar worden en dat veel tijds door de lichaamelijke voorwerpen werkende is [in] ons lichaam, die wij impulsus noemen, als dat men in droefheid iemand kan doen lachen, doen verheugen door kittelen, wijn drinken enz. 't Welk de ziel wel gewaar word doch niet en werkt: want die werkende, zijn de verheugingen waarlijk en van een ander slag: Want dan werkt geen lichaam in lichaam, maar de verstandelijke ziel gebruijkt het lichaam als een werktuijg en gevolglijk, hoe de ziel hier meer in werkt hoe het gevoel volmaakter is.</ref> het zij of goet of kwaad, daar na word ook de ziele van haar aangedaan en dat niet voor zoo veel het een lichaam is (want dan waar het lichaam de voornaamste oorzaak van de passien), ne maar voor soo veel het een voorwerp is gelijk alle |f.136 andere dingen de welke ook de zelve uijtwerkingen zouden doen, zoo ze zich zoodanig aan de ziel kwaamen te vertoonen.
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/19,16 (Doch hier meede en wil ik niet zeggen, dat de Lievde, Haat en Droevheid die uijt beschouwinge van onlighaamelijke dingen voortkomen, de zelve uijtwerkingen zouden doen als die welke uijt beschouwinge van lichaamelijke dingen ontstaan: Want deze zoo wij hier na noch zullen zeggen, zullen noch andere uijtwerkingen hebben gelijk de natuur van die zaak uijt des welks bevattinge de Lievde, Haat en Droefheid enz. in de ziele de onlighaamelijke dingen beschouwende, verwekt worden).
+
| valign="top" width="60%" |16 (Doch hier meede en wil ik niet zeggen, dat de Lievde, Haat en Droevheid die uyt beschouwinge van onlighaamelyke dingen voortkomen, de zelve uytwerkingen zouden doen als die welke uyt beschouwinge van lichaamelyke dingen ontstaan: Want deze zoo wy hier na noch zullen zeggen, zullen noch andere uytwerkingen hebben gelyk de natuur van die zaak uyt des welks bevattinge de Lievde, Haat en Droefheid enz. in de ziele de onlighaamelyke dingen beschouwende, verwekt worden).
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/19,17 Zoo dat dan om weder tot ons voorige te keren, bij aldien iets anders zig heerlijker aan de ziel kwam te vertoonen als wel het lichaam, het zeeker is het lichaam als dan geen vermogen zoude konnen hebben zoodaanige uijt werkingen te veroorzaaken als het nu wel doet: Waar uijt dan volgt niet dat het <ref>Het lichaam is niet noodig gesteld te worden alleen te zijn de voornaamste oorzaak van de passien, maar een yegelijke andere zelfstandigheid zoude zulks zoo ze voorkwam, konnen veroorzaaken en niet anders noch meer; want 't en zoude niet meer konnen in de natuur verschillen (uijt welke verscheidenheid van voorwerpen de veranderinge in de ziel ontstaat) als deze die van 't een uijt eijnde tot het ander verschille.</ref> lichaam alleen de voornaamste oorzaak is van de passien, maar ook alschoon in ons iets anders waar behalven het geene wij nu aangemerkt hebben dat de passien zoo wij meenen, |f.137 zouden konnen veroorzaaken, zoo en zoude zulks als 't al zoo waar, eevenwel niet meer noch anders in de ziel konnen werken als nu het lichaam wel doet. Want immers en zoude het niet anders konnen zijn als zulk een voorwerp, dat ten eene maal verscheide zoude zijn van de ziel en dienvolgende sich ook soodaanig vertoonen en niet anders, gelijk wij op zoodanig een wijze ook van het lichaam gesprooken hebben.
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/19,18 Alzoo dat wij met waarheid besluijten mogen, dat Lievde, Haat, Droevheid en andere passien in de ziele worden veroorzaakt anders en anders na de gedaante van kennisse die zij telkens van de zaake komt te hebben; En bij gevolg zoo zij ook het alder heerlijkste eens kan komen te kennen, het als dan onmogelijk zoude zijn dat eenige van deze Passien in haar de minste ontroeringe zouden konnen veroorzaaken.
+
| valign="top" width="60%" |17 Zoo dat dan om weder tot ons voorige te keren, by aldien iets anders zig heerlyker aan de ziel kwam te vertoonen als wel het lichaam, het zeeker is het lichaam als dan geen vermogen zoude konnen hebben zoodaanige uyt werkingen te veroorzaaken als het nu wel doet: Waar uyt dan volgt niet dat het <ref>Het lichaam is niet noodig gesteld te worden alleen te zyn de voornaamste oorzaak van de passien, maar een yegelyke andere zelfstandigheid zoude zulks zoo ze voorkwam, konnen veroorzaaken en niet anders noch meer; want 't en zoude niet meer konnen in de natuur verschillen (uyt welke verscheidenheid van voorwerpen de veranderinge in de ziel ontstaat) als deze die van 't een uyt eynde tot het ander verschille.</ref> lichaam alleen de voornaamste oorzaak is van de passien, maar ook alschoon in ons iets anders waar behalven het geene wy nu aangemerkt hebben dat de passien zoo wy meenen, |fol. 137 zouden konnen veroorzaaken, zoo en zoude zulks als 't al zoo waar, eevenwel niet meer noch anders in de ziel konnen werken als nu het lichaam wel doet. Want immers en zoude het niet anders konnen zyn als zulk een voorwerp, dat ten eene maal verscheide zoude zyn van de ziel en dienvolgende sich ook soodaanig vertoonen en niet anders, gelyk wy op zoodanig een wyze ook van het lichaam gesprooken hebben.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |18 Alzoo dat wy met waarheid besluyten mogen, dat Lievde, Haat, Droevheid en andere passien in de ziele worden veroorzaakt anders en anders na de gedaante van kennisse die zy telkens van de zaake komt te hebben; En by gevolg zoo zy ook het alder heerlykste eens kan komen te kennen, het als dan onmogelyk zoude zyn dat eenige van deze Passien in haar de minste ontroeringe zouden konnen veroorzaaken.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. XX – Bevestiginge van't vorige ==
 
== Cap. XX – Bevestiginge van't vorige ==
 
   
 
   
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/20,1 |f.138 Aangaande dan 't geene wij in het voorige Cap. gezeit hebben, zouden deze volgende swarigheden konnen tegengeworpen worden: 77Eerstelijk bij aldien de beweginge niet en is de oorzaak van de passien, hoe het dan kan zijn, <datze> dat men de droefheid nochtans door <geene middelij> middelen uijt drijvt gelijk door de wijn zulks meenigmaal word verrigt?
+
| valign="top" width="60%" |1 |fol. 138 Aangaande dan 't geene wy in het voorige Cap. gezeit hebben, zouden deze volgende swarigheden konnen tegengeworpen worden: 77Eerstelyk by aldien de beweginge niet en is de oorzaak van de passien, hoe het dan kan zyn, <datze> dat men de droefheid nochtans door <geene middely> middelen uyt dryvt gelyk door de wyn zulks meenigmaal word verrigt?
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/20,2 Waar op diend dat onderscheid gemaakt moet worden, * tusschen de gewaarwordinge van de ziele als zij eerst het lichaam gewaar word en tusschen het oordeel <als> het welk zij aanstonts daarop komt te maaken van dat het haar goet of kwaad is.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
De ziel dan als nu <medel> mediate gezeid is, gesteld zijnde, hebben wij al te vooren aangewezen dat magt heeft de geesten te bewegen werwaart zij wil: Maar dat eevenwel nochtans deze macht haar kan benomen worden, zo wanneer door andere oorzaaken van 't algemeen lichaam deze haar zo gematigde gestalte benomen of veranderd word en zulks in haar gewaarwordende ontstaat'er droevheid en dat na de verandering is, die |f.139 de geesten als dan ontfangen. <ref>De droevheid in den mensch word veroorzaakt uijt een waan begrip van dat hem iets kwaads overkomt, namelijk van 't verlies van eenig goet. Als dit dus bevat is, brengt dit begrip te wege, dat de geesten zig omtrent het hart voegen en het zelve met behulp van andere deelen prangen en sluijten, recht tegendeelig als in de blijdschap geschied. Deze pranging word de ziel weder gewaar en is pijnlijk. Nu wat is 't dat de Medicijnen of wijn te weege brengt? Dit namelijk, dat zij door haar werking deze geesten van 't hart afdrijven en weder ruijmte maaken, het welk de ziele gewaar wordende verkwikking krijgt bestaande daar in, dat het waanbegrip van kwaad, door de andere proportie van beweging en stilte die de wijn veroorzaakt, gediverteert en op wat anders valt, daar 't verstand meer genoegen in vind. Maar dit en kan geen immediate werkinge zijn van de wijn op de ziel, maar alleen van de wijn op de geesten.</ref> Welke droevheid veroorzaakt word uijt de lievde en vereeniginge dieze heeft met het lichaam.
+
| valign="top" width="60%" |2 Waar op diend dat onderscheid gemaakt moet worden, * tusschen de gewaarwordinge van de ziele als zy eerst het lichaam gewaar word en tusschen het oordeel <als> het welk zy aanstonts daarop komt te maaken van dat het haar goet of kwaad is.  
 
+
De ziel dan als nu <medel> mediate gezeid is, gesteld zynde, hebben wy al te vooren aangewezen dat magt heeft de geesten te bewegen werwaart zy wil: Maar dat eevenwel nochtans deze macht haar kan benomen worden, zo wanneer door andere oorzaaken van 't algemeen lichaam deze haar zo gematigde gestalte benomen of veranderd word en zulks in haar gewaarwordende ontstaat'er droevheid en dat na de verandering is, die |fol. 139 de geesten als dan ontfangen. <ref>De droevheid in den mensch word veroorzaakt uyt een waan begrip van dat hem iets kwaads overkomt, namelyk van 't verlies van eenig goet. Als dit dus bevat is, brengt dit begrip te wege, dat de geesten zig omtrent het hart voegen en het zelve met behulp van andere deelen prangen en sluyten, recht tegendeelig als in de blydschap geschied. Deze pranging word de ziel weder gewaar en is pynlyk. Nu wat is 't dat de Medicynen of wyn te weege brengt? Dit namelyk, dat zy door haar werking deze geesten van 't hart afdryven en weder ruymte maaken, het welk de ziele gewaar wordende verkwikking krygt bestaande daar in, dat het waanbegrip van kwaad, door de andere proportie van beweging en stilte die de wyn veroorzaakt, gediverteert en op wat anders valt, daar 't verstand meer genoegen in vind. Maar dit en kan geen immediate werkinge zyn van de wyn op de ziel, maar alleen van de wyn op de geesten.</ref> Welke droevheid veroorzaakt word uyt de lievde en vereeniginge dieze heeft met het lichaam.
En dat dit zodanig is kan lichtelijk daar uijt afgenomen worden, <and> om dat deze droevheid op een van deze twee wijzen kan worde geholpen: of door herstellinge van de geeste in haar eerste gestalte, dat is hem van die pijnlijkheid te bevrijden, of door goede redenen overtuijgt te worden om van dit lichaam geen werk te maaken. Het eerste is en tijdelijk en staat weder te komen doch het tweede is eeuwig, bestandig, en onveranderlijk.  
+
En dat dit zodanig is kan lichtelyk daar uyt afgenomen worden, <and> om dat deze droevheid op een van deze twee wyzen kan worde geholpen: of door herstellinge van de geeste in haar eerste gestalte, dat is hem van die pynlykheid te bevryden, of door goede redenen overtuygt te worden om van dit lichaam geen werk te maaken. Het eerste is en tydelyk en staat weder te komen doch het tweede is eeuwig, bestandig, en onveranderlyk.  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/20,3 |f.140 De 78twede tegenwerpinge kan deze zijn: Aangezien wij zien dat de ziele alhoewel geen gemeenschap hebbende met het lichaam, <ref>''Hier is dan geen swarigheid hoe deze eene wijs die oneindig verschild van de ander, in de ander werkt: Want 't is als een deel van 't geheel, dewijl nooijt de ziel zonder 't lichaam noch het lichaam zonder de ziel geweest is. Dit vervolgen wij aldus :''  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
1. Daar is een volmaakt wezen pag ... 2. Daar konnen geen twee zelfstandigheden zijn pag ... 3. Geen zelfstandigheid kan beginnen pag ... 4. Ieder is in sijn geslacht oneijndig pag ... 5. Daar moet ook een eijgenschap zijn van denken pag ... 6. Daar is geen zaak in de Natuur of daar is een Idea van in de denkende zaak voortkomende uijt haar wezen en wezentlijkheid t'zaamen pag ... 7. Nu vervolgens : 8. Aangezien dat het wezen zonder wezentlijkheid begreepen wordt onder de beteekeningen der zaaken, zo en kan de Idea van't wezen dan niet aangemerkt worden als iets bijzonders: Maar dan kan zulks eerst geschieden, zo wanneer de wezentlijkheid t'zamen met het Wezen daar is en dat om datter dan een voorwerp is, dat te vooren niet en was. Ex. gr. als de heele muur wit is, zo iss'er geen dit of dat in, etc. |f.141 9. Deze Idea dan alleen buijten alle andere Ideas aangemerkt, kan niet meer zijn als maar een Idea van zo een zaak en niet dat zij een Idea heeft van zo een zaak: Daarbij dat zo een Idea zo aangemerkt om datze maar een deel is, zo kan zij van haar zelfs en haar voorwerp geen alder klaarst en onderscheidenst begrijp hebben, doch dit kan de denkende zaak alleen, die alleen geheel de Natuur is, want een deel buijten zijn geheel aangemerkt, kan niet enz. 10. Tusschen de Idea en 't voorwerp moet noodzaakelijk een vereening zijn dewijl de een zonder de ander niet en kan bestaan, want daar is geen zaak welkers Idea niet en is in de denkende zaak en geen Idea kan zijn of de zaak moet ook wezen. Voorder het voorwerp kan niet verandert worden of de Idea word ook verandert et vice versâ, zo dat hier geen derde van noden is, die de vereeniging van ziel en lichaam zoude veroorzaaken. Doch staat aan te merken dat wij hier spreeken van zulke Idea's die |f.142 noodzakelijk ontstaan uijt de wezentlijkheijd der dingen met het wezen zamen in God, maar niet van die Idea's welke de dingen nu wezentlijk ons vertoonen, uijtwerken in ons. Tusschen welke een groot onderscheid is: Want de Idea's in God en ontstaan niet gelijk in ons, uijt een of meer van de zinnen die daarom ook niet als onvolmaaktelijk van haar meest altijd aangedaan worden, maar uijt de wezentlijkheid en 't wezen na al wat ze zijn. Nochtans is mijn Idea de uwe niet, die een en de zelve zaak in ons uijtwerkt.</ref> nogtans kan te weeg brengen, dat de ge[e]sten die haar na de eene zijde zouden bewegen, haar nochtans nu na de ander zijde bewegen; waarom <dan> zij dan ook niet zouden konnen maaken, dat een lichaam het welk geheel stil is en rust, zig zoude beginnen te bewegen? |f.141 Alsmede waarom ze dan ook niet alle andere lichamen, die alreeds al beweginge hebben, niet werwaart zij wil soude konnen bewegen?  
+
| valign="top" width="60%" |3 |fol. 140 De 78twede tegenwerpinge kan deze zyn: Aangezien wy zien dat de ziele alhoewel geen gemeenschap hebbende met het lichaam, <ref>''Hier is dan geen swarigheid hoe deze eene wys die oneindig verschild van de ander, in de ander werkt: Want 't is als een deel van 't geheel, dewyl nooyt de ziel zonder 't lichaam noch het lichaam zonder de ziel geweest is. Dit vervolgen wy aldus :''  
 
+
1. Daar is een volmaakt wezen pag ... 2. Daar konnen geen twee zelfstandigheden zyn pag ... 3. Geen zelfstandigheid kan beginnen pag ... 4. Ieder is in syn geslacht oneyndig pag ... 5. Daar moet ook een eygenschap zyn van denken pag ... 6. Daar is geen zaak in de Natuur of daar is een Idea van in de denkende zaak voortkomende uyt haar wezen en wezentlykheid t'zaamen pag ... 7. Nu vervolgens : 8. Aangezien dat het wezen zonder wezentlykheid begreepen wordt onder de beteekeningen der zaaken, zo en kan de Idea van't wezen dan niet aangemerkt worden als iets byzonders: Maar dan kan zulks eerst geschieden, zo wanneer de wezentlykheid t'zamen met het Wezen daar is en dat om datter dan een voorwerp is, dat te vooren niet en was. Ex. gr. als de heele muur wit is, zo iss'er geen dit of dat in, etc. |fol. 141 9. Deze Idea dan alleen buyten alle andere Ideas aangemerkt, kan niet meer zyn als maar een Idea van zo een zaak en niet dat zy een Idea heeft van zo een zaak: Daarby dat zo een Idea zo aangemerkt om datze maar een deel is, zo kan zy van haar zelfs en haar voorwerp geen alder klaarst en onderscheidenst begryp hebben, doch dit kan de denkende zaak alleen, die alleen geheel de Natuur is, want een deel buyten zyn geheel aangemerkt, kan niet enz. 10. Tusschen de Idea en 't voorwerp moet noodzaakelyk een vereening zyn dewyl de een zonder de ander niet en kan bestaan, want daar is geen zaak welkers Idea niet en is in de denkende zaak en geen Idea kan zyn of de zaak moet ook wezen. Voorder het voorwerp kan niet verandert worden of de Idea word ook verandert et vice versâ, zo dat hier geen derde van noden is, die de vereeniging van ziel en lichaam zoude veroorzaaken. Doch staat aan te merken dat wy hier spreeken van zulke Idea's die |fol. 142 noodzakelyk ontstaan uyt de wezentlykheyd der dingen met het wezen zamen in God, maar niet van die Idea's welke de dingen nu wezentlyk ons vertoonen, uytwerken in ons. Tusschen welke een groot onderscheid is: Want de Idea's in God en ontstaan niet gelyk in ons, uyt een of meer van de zinnen die daarom ook niet als onvolmaaktelyk van haar meest altyd aangedaan worden, maar uyt de wezentlykheid en 't wezen na al wat ze zyn. Nochtans is myn Idea de uwe niet, die een en de zelve zaak in ons uytwerkt.</ref> nogtans kan te weeg brengen, dat de ge[e]sten die haar na de eene zyde zouden bewegen, haar nochtans nu na de ander zyde bewegen; waarom <dan> zy dan ook niet zouden konnen maaken, dat een lichaam het welk geheel stil is en rust, zig zoude beginnen te bewegen? |fol. 141 Alsmede waarom ze dan ook niet alle andere lichamen, die alreeds al beweginge hebben, niet werwaart zy wil soude konnen bewegen?  
Figure 9. KB 75G15 f.140 KB 75G15 f.140  
+
Figure 9. KB 75G15 fol. 140 KB 75G15 fol. 140  
 
+
| valign="top" width="30%" |<small></small>
2/20,4 Doch ons eens erinnerende het geene wij van de denkende zake nu al voren gezeid hebben, zo zal dat ons deze swarigheid heel licht weg konnen nemen. Namelijk doen zeiden wij dat schoon de Natuur verscheide eigenschappen heeft, het evenwel maar een eenig Wezen is, van de welke alle deze eigenschappen gezeid worden. Daar benevens |f.142 hebben wij mede gezeid dat de denkende zaak ook maar een eenige in de natuur was, <ref>'T is klaar dat in de mensch aangezien hij begonnen heeft, geen ander eigenschap te vinden is als die al vooren in de Natuur was. |f.143 En nademaal hij bestaat van zodanig een lichaam van 't welk noodzakelijk een Idea moet zijn in de denkende zaak en die Idea noodzaakelijk vereenigt moet zijn met het lichaam, zo stellen wij onbeschroomt dat sijn ziel niet anders is als deze Idea van dit zijn lichaam in de denkende zaak. En om dat dit lichaam een beweginge heeft en stilte, die geproportioneert is en ordinaar gealtereert word door de uijtterlijke voorwerpen, en om datter geen alteratie in 't voorwerp kan geschieden zonder dat ook datelijk in de Idea het zelve geschied, hier uijt komt hervoort dat de menschen gevoelen (''idea reflexiva''). Doch ik zeg: omdat zij een proportie van beweging en stilte heeft, om datter geen werkinge kan geschieden in het lichaam zonder dat deze twe concurreren.</ref> de welke in oneijndelijke Ideen is uijtgedrukt, na de oneijndelijke dingen die in de Natuur zijn: Want indien 't lichaam een zodanige wijze ontfangt als ex:gr. het lichaam van Petrus en weder een ander als het lichaam is van Paulus, daar van daan komt het datter in de denkende zaak zijn twee verscheide Ideen: te weete Een Idea van 't lichaam van Petrus de welke de ziele maakt van Petrus en een ander van Paulus de welke de ziele maakt van Paulus. Zo dan de denkende zaak kan wel bewegen het lichaam van Petrus door de Idea van 't lichaam van Petrus, maar niet door de Idea van het lichaam van Paulus: Alsoo dat de ziele van Paulus sijn eige lichaam wel kan beweegen, maar geen zins het lichaam van een ander als van Petrus. |f.143 En hierom dan zo en kan ze ook geen steen die rust off stil leijt, beweegen; want de steen maakt wederom een ander Idea in de ziel. En hierom dan is't niet min klaar dat het onmogelijk is, dat een lichaam het welke geheel rust en stil is, zoude konnen bewogen worden door eenige manier van denken om reden als boven.  
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/20,5 |f.144 De derde 79tegenwerpinge kan deze zijn: Wij schijnen klaarlijk te konnen zien dat wij nochtans in het lichaam eenige stilte konnen veroorzaaken. Want nadat wij onse geesten een langen tijd bewoogen hebben, zo ondervinden wij moede te zijn, het welke immers niet anders is als een stilte in de geeste, door ons te wege gebracht. 2/20,6 Doch wij antwoorden dat wel waar is dat de ziel een oorzaake is van deze stilte, doch niet als indirecte: Want zij en brengt de stilte in de beweginge niet onmiddelijk, maar alleen door andere lichaamen de welke zij dede bewegen, die dan noodzakelijk zo veel stilte hebben moeten ontbeeren als zij aan de geesten hadden mede gedeeld. Zo dat dan alomme blijkt dat in de natuur een en dezelve slagh van beweginge is.
+
| valign="top" width="60%" |4 Doch ons eens erinnerende het geene wy van de denkende zake nu al voren gezeid hebben, zo zal dat ons deze swarigheid heel licht weg konnen nemen. Namelyk doen zeiden wy dat schoon de Natuur verscheide eigenschappen heeft, het evenwel maar een eenig Wezen is, van de welke alle deze eigenschappen gezeid worden. Daar benevens |fol. 142 hebben wy mede gezeid dat de denkende zaak ook maar een eenige in de natuur was, <ref>'T is klaar dat in de mensch aangezien hy begonnen heeft, geen ander eigenschap te vinden is als die al vooren in de Natuur was. |fol. 143 En nademaal hy bestaat van zodanig een lichaam van 't welk noodzakelyk een Idea moet zyn in de denkende zaak en die Idea noodzaakelyk vereenigt moet zyn met het lichaam, zo stellen wy onbeschroomt dat syn ziel niet anders is als deze Idea van dit zyn lichaam in de denkende zaak. En om dat dit lichaam een beweginge heeft en stilte, die geproportioneert is en ordinaar gealtereert word door de uytterlyke voorwerpen, en om datter geen alteratie in 't voorwerp kan geschieden zonder dat ook datelyk in de Idea het zelve geschied, hier uyt komt hervoort dat de menschen gevoelen (''idea reflexiva''). Doch ik zeg: omdat zy een proportie van beweging en stilte heeft, om datter geen werkinge kan geschieden in het lichaam zonder dat deze twe concurreren.</ref> de welke in oneyndelyke Ideen is uytgedrukt, na de oneyndelyke dingen die in de Natuur zyn: Want indien 't lichaam een zodanige wyze ontfangt als ex:gr. het lichaam van Petrus en weder een ander als het lichaam is van Paulus, daar van daan komt het datter in de denkende zaak zyn twee verscheide Ideen: te weete Een Idea van 't lichaam van Petrus de welke de ziele maakt van Petrus en een ander van Paulus de welke de ziele maakt van Paulus. Zo dan de denkende zaak kan wel bewegen het lichaam van Petrus door de Idea van 't lichaam van Petrus, maar niet door de Idea van het lichaam van Paulus: Alsoo dat de ziele van Paulus syn eige lichaam wel kan beweegen, maar geen zins het lichaam van een ander als van Petrus. |fol. 143 En hierom dan zo en kan ze ook geen steen die rust off stil leyt, beweegen; want de steen maakt wederom een ander Idea in de ziel. En hierom dan is't niet min klaar dat het onmogelyk is, dat een lichaam het welke geheel rust en stil is, zoude konnen bewogen worden door eenige manier van denken om reden als boven.  
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |5 |fol. 144 De derde 79tegenwerpinge kan deze zyn: Wy schynen klaarlyk te konnen zien dat wy nochtans in het lichaam eenige stilte konnen veroorzaaken. Want nadat wy onse geesten een langen tyd bewoogen hebben, zo ondervinden wy moede te zyn, het welke immers niet anders is als een stilte in de geeste, door ons te wege gebracht. 2/20,6 Doch wy antwoorden dat wel waar is dat de ziel een oorzaake is van deze stilte, doch niet als indirecte: Want zy en brengt de stilte in de beweginge niet onmiddelyk, maar alleen door andere lichaamen de welke zy dede bewegen, die dan noodzakelyk zo veel stilte hebben moeten ontbeeren als zy aan de geesten hadden mede gedeeld. Zo dat dan alomme blykt dat in de natuur een en dezelve slagh van beweginge is.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. XXI – Van de Reede ==
 
== Cap. XXI – Van de Reede ==
 
   
 
   
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Zo zal ons dan tegenwoordig te onderzoeken staan waar door het komt dat wij somtijds <sup>80</sup>alschoon wij zien een zaake goet of kwaad te zijn, nochtans geen magt in ons bevinden om of de goede te doen of de kwade te laaten en somtijds nochtans wel.
+
| valign="top" width="60%" |[1] Zo zal ons dan tegenwoordig te onderzoeken staan waar door het komt dat wy somtyds <sup>80</sup>alschoon wy zien een zaake goet of kwaad te zyn, nochtans geen magt in ons bevinden om of de goede te doen of de kwade te laaten en somtyds nochtans wel.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar door het komt dat wy gezien hebben de zaake goet somtyds magt hebben, die uyt te werken, en somtyds weder niet, als ook om het kwaad te laaten.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Waar door het komt dat wy gezien hebben de zaake goet somtyds magt hebben, die uyt te werken, en somtyds weder niet, als ook om het kwaad te laaten.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[2] Dit konnen wij lichtelijk bevroeden wanneer wij acht neemen op de [fol. 145] oorzaaken die wij van de ''opinien'' gegeven hebben, die wij zeiden te zijn de oorzaken van alle toghten. Wij zeiden dan, deze zijn ''of door hooren zeggen of door ondervinding''. En dewijle dan all het geen dat wij in ons bevinden meer magt op ons heeft als het geen dat ons ''van buijten aankomt'', so volgt wel datt de reeden oorzaak kan zijn van vernietinge van die <ref>En het zal't zelve zijn of wij hier 't woord ''opinie'' of ''passie'' gebruijken. En zo is 't klaar waarom wij die, die door ondervinding in ons zijn, niet en konnen door de Reeden overwinnen: Want deze en zijn in ons niet anders als een genieting of <oneijndelijke> onmiddelijke ''vereeniginge'' van iets 't geen wij voor goet oordelen. En de reden schoon zij ons dat beter is aanwijst, zij doet ons niet genieten. Nu dat geene dat wij genieten in ons, en kan niet overwonnen worden door dat geene 't welke wij niet en genieten en buijten ons is, gelijk zulks is 't geen ons de ''Reeden'' aanwijst. Maar zal deze overwonnen worden, zo moeter iets zulks zijn dat magtiger is: Hoedanig zal wezen een genietinge of onmiddelijke vereeniginge van 't geen beter gekend en genoten word als dit eerste: en dit daar zijnde is de overwinninge altijd noodzakelijk, off ook wel door genietinge van een kwaad dat grooter gekend word als 't genoote goet en onmiddelijk daarop volgt. Doch dat dit kwaad zo niet altijd noodzaakelijk volgt, leert ons de ervaringe, want etc: siet pag. 80, 127.</ref> ''opinien'' die wij alleen van hooren seggen hebben: En dat omdat ons de reeden niet van buijten aangekomen is. [fol. 146] Maar geenzins van die die wij door ondervindinge hebben:
+
| valign="top" width="60%" |[2] Dit konnen wy lichtelyk bevroeden wanneer wy acht neemen op de [fol. 145] oorzaaken die wy van de ''opinien'' gegeven hebben, die wy zeiden te zyn de oorzaken van alle toghten. Wy zeiden dan, deze zyn ''of door hooren zeggen of door ondervinding''. En dewyle dan all het geen dat wy in ons bevinden meer magt op ons heeft als het geen dat ons ''van buyten aankomt'', so volgt wel datt de reeden oorzaak kan zyn van vernietinge van die <ref>En het zal't zelve zyn of wy hier 't woord ''opinie'' of ''passie'' gebruyken. En zo is 't klaar waarom wy die, die door ondervinding in ons zyn, niet en konnen door de Reeden overwinnen: Want deze en zyn in ons niet anders als een genieting of <oneyndelyke> onmiddelyke ''vereeniginge'' van iets 't geen wy voor goet oordelen. En de reden schoon zy ons dat beter is aanwyst, zy doet ons niet genieten. Nu dat geene dat wy genieten in ons, en kan niet overwonnen worden door dat geene 't welke wy niet en genieten en buyten ons is, gelyk zulks is 't geen ons de ''Reeden'' aanwyst. Maar zal deze overwonnen worden, zo moeter iets zulks zyn dat magtiger is: Hoedanig zal wezen een genietinge of onmiddelyke vereeniginge van 't geen beter gekend en genoten word als dit eerste: en dit daar zynde is de overwinninge altyd noodzakelyk, off ook wel door genietinge van een kwaad dat grooter gekend word als 't genoote goet en onmiddelyk daarop volgt. Doch dat dit kwaad zo niet altyd noodzaakelyk volgt, leert ons de ervaringe, want etc: siet pag. 80, 127.</ref> ''opinien'' die wy alleen van hooren seggen hebben: En dat omdat ons de reeden niet van buyten aangekomen is. [fol. 146] Maar geenzins van die die wy door ondervindinge hebben:
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ons om dit te verstaan nodig zy in acht te nemen.<br /><br />Door de reden konnen de opinien of de waan, die van horen zeggen komt, wel vernietigt werden. Een waarom. Doch geenzins kan de reden de waan, die door ondervinding is, weg neemen en de reeden waarom.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat ons om dit te verstaan nodig zy in acht te nemen.<br /><br />Door de reden konnen de opinien of de waan, die van horen zeggen komt, wel vernietigt werden. Een waarom. Doch geenzins kan de reden de waan, die door ondervinding is, weg neemen en de reeden waarom.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[3] Want de mogelijkheid die ons [de] zaake zelve geeft is altijd meerder als die wij bekomen uijt gevolge van een tweede zaak gelijk wij dit onderscheid zo aangemerkt hebben, spreekende van de redenering en van het klaar verstand, pag. [fol.] 64, en dat met de gelijkenisse van de regel van drien. Want meer mogelijkheid is in ons uijt het verstaan van de regul zelfs, als uijt het verstaan van de regul van proportie. En hier om is't dat wij nu al zo dikwijls hebben gezeid, dat de eene liefde door een ander die meerder is, te niet gedaan word, omdat wij daar onder geenzins wilden betrekken de begeerten die uijt de redenering voort komt.
+
| valign="top" width="60%" |[3] Want de mogelykheid die ons [de] zaake zelve geeft is altyd meerder als die wy bekomen uyt gevolge van een tweede zaak gelyk wy dit onderscheid zo aangemerkt hebben, spreekende van de redenering en van het klaar verstand, pag. [fol.] 64, en dat met de gelykenisse van de regel van drien. Want meer mogelykheid is in ons uyt het verstaan van de regul zelfs, als uyt het verstaan van de regul van proportie. En hier om is't dat wy nu al zo dikwyls hebben gezeid, dat de eene liefde door een ander die meerder is, te niet gedaan word, omdat wy daar onder geenzins wilden betrekken de begeerten die uyt de redenering voort komt.
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><small>En hier om is zo dikwyls gezeid, dat de eene liefde door de andere liefde word vernietigt ; daar door uytsluytende de begeerte, om datze niet, gelyk de liefde, uyt ware kennisse, maar uyt redenering herkomt.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<br /><br /><br /><small>En hier om is zo dikwyls gezeid, dat de eene liefde door de andere liefde word vernietigt ; daar door uytsluytende de begeerte, om datze niet, gelyk de liefde, uyt ware kennisse, maar uyt redenering herkomt.</small>
 
|}
 
|}
Ligne 721 : Ligne 803 :
 
== Cap. XXII – Van de waare Kennisse, Wedergeboorte, enz ==
 
== Cap. XXII – Van de waare Kennisse, Wedergeboorte, enz ==
 
   
 
   
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
2/22,1 |f.145bis Aangezien dan de <ref>Alle passien die tegen de goede reden strijdig zijn (als vooren is aangewezen) ontstaan uijt de Waan. Alles wat in de zelve goet of kwaad is, dat is ons aangewezen door het Ware Geloof, maar deze beijde nog geen van beijde is magtig ons daar af te bevrijden. Alleen dan de derde manier is 't, namelijk de Waare Kennis die ons hier van vrij maakt. En zonder de welke het onmogelijk is dat wij ooijt hier af vrij gemaakt konnen worden gelijk nu gevolglijk pag... zal aangeweezen worden. Zoude dit het niet wel zijn daar aandere onder andere benaaminge zo veel van zeggen en schrijven? Want wie en ziet niet hoe gevoeglijk wij onder de Waan de Zonde, onder het gelove de Wet die de Sonde aanwijst en onder de Waare kennisse de Genade die ons van de zonde vrij maakt, konnen verstaan?</ref> reeden geen magt heeft om ons tot onse welstand te brengen, zo blijft dan overig dat wij onderzoeken of wij door de vierde en 81leste manier van kennisse daar toe konnen geraaken? Wij hebben dan gezeid, dat deze manier van kennisse niet en is uijt gevolg van iets anders, maar door een onmiddelijke vertooninge aan het verstand van het voorwerp zelve: En zo dat voorwerp dan heerlijk is en goet, zo werd de ziele noodzaakelijk daar mede vereenigt, zo wij ook van ons lichaam gezeid hebben.
+
| valign="top" width="60%" |[1] [fol.145 bis] Aangezien dan de <ref>Alle passien die tegen de goede reden strydig zyn (als vooren is aangewezen) ontstaan uyt de ''Waan''. Alles wat in de zelve goet of kwaad is, dat is ons aangewezen door het ''Ware Geloof'', maar deze beyde nog geen van beyde is magtig ons daar af te bevryden. Alleen dan de derde manier is 't, namelyk de ''Waare Kennis'' die ons hier van vry maakt. En zonder de welke het onmogelyk is dat wy ooyt hier af vry gemaakt konnen worden gelyk nu gevolglyk pag. [145 bis] zal aangeweezen worden. Zoude dit het niet wel zyn daar aandere onder andere benaaminge zo veel van zeggen en schryven? Want wie en ziet niet hoe gevoeglyk wy onder de Waan de ''Zonde'', onder het gelove de ''Wet'' die de Sonde aanwyst en onder de ''Waare kennisse'' de ''Genade'' die ons van de zonde vry maakt, konnen verstaan?</ref> reeden geen magt heeft om ons tot onse welstand te brengen, zo blyft dan overig dat wy onderzoeken of wy door de vierde en 81leste manier van kennisse daar toe konnen geraaken? Wy hebben dan gezeid, dat deze manier van kennisse niet en is uyt gevolg van iets anders, maar door een onmiddelyke vertooninge aan het verstand van het voorwerp zelve: En zo dat voorwerp dan heerlyk is en goet, zo werd de ziele noodzaakelyk daar mede vereenigt, zo wy ook van ons lichaam gezeid hebben.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small>Nu word eerst aangevangen van de ware kennisse te spreeken en zoo wort. Is alleen overig, dat ons de ware kennisse tot heil en welstand brengt.<br /><br />Deze is niet uyt gevolg van wat anders.</small>
2/22,2 Hier uijt dan volgt onwederspreekelijk dat de kennisse die is, welke de liefde veroorzaakt. So dat als wij op deze manier God komen te kennen, wij dan noodzakelijk (want hij zich niet anders als de alderheerlijkste en aldergoetste en kan vertonen noch van ons gekent worden) met hem moeten vereenigen. In het welke alleen gelijk wij nu al gezeit hebben, onse zaligheid bestaat.
+
|}
 
+
{|cellspacing="30" valign="top"
Ik zeg niet dat wij hem zo hij is moeten kennen, maar het is ons genoeg dat wij hem om met hem vereenigt te zijn, eenigzins kennen. Want |f.146bis ook de kennisse die wij van't lichaam hebben, en is niet dat wij het kennen zo als is of volmaaktelijk. En nochtans wat een vereeniginge? Wat een liefde?
+
| valign="top" width="60%" |[2] Hier uyt dan volgt onwederspreekelyk ''dat de kennisse die is, welke de liefde veroorzaakt''. So dat als wy op deze manier God komen te kennen, wy dan noodzakelyk (want hy zich niet anders als de alderheerlykste en aldergoetste en kan vertonen noch van ons gekent worden) met hem moeten vereenigen. In het welke alleen gelyk wy nu al gezeit hebben, onse zaligheid bestaat.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small>En wat hier uyt volgt.<br />
2/22,3 Dat deze vierde kennisse die daar is de kennisse Gods, niet en is door gevolg van iets anders, maar onmiddelijk, blijkt uijt dat geene dat wij te vooren bewezen hebben hem te zijn de oorzaak van alle kennisse, die alleen door zich zelfs en door geen ander zaak bekend word: Daar benevens ook hier uijt, omdat wij door Natuur zodanig met hem vereenigt zijn, dat wij zonder hem nogh bestaan nog verstaan konnen worden.  
+
Dat die ware liefde uyt haat voort komt. En gevolglyk de vereeniging met God, door de liefde die uyt deze ware kennisse voort komt.</small>
 
+
|}
En hier om dan dewijl tusschen God en ons een zo naauwen vereeniginge is, zo blijkt dan dat wij hem niet als onmiddelijk en konnen verstaan.
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |Ik zeg niet dat wy hem zo hy is moeten kennen, maar het is ons genoeg dat wy hem om met hem vereenigt te zyn, eenigzins kennen. Want [fol. 146 bis] ook de kennisse die wy van 't lichaam hebben, en is niet dat wy het kennen zo als <her> is of volmaaktelyk. En nochtans wat een vereeniginge! Wat een liefde!
2/22,4 De vereeniginge dan die wij met hem door de Natuur en de liefde hebben, die zullen wij dan nu trachten te verklaaren.  
+
| valign="top" width="30%" |<small>Deze kennis en hoeft niet eevenmatig, en waarom.</small>
 
+
|}
Wij hebben alvooren gezeid, datter in de natuur niet en kan zijn van't welke niet een Idea zoude zijn in de ziele des zelven zaaks <ref>En hierdoor word met een verklaart het gene wij in het eerste deel hebben gezeid van dat het oneijndelijk verstand van alle eeuwigheid in de Natuur zijn moet en dat wij de Zone Gods noem<en>den. Want aangezien dat God van eeuwigheid geweest is, zo moet ook zijn Idea in de denkende zaak, dat is in zich zelfs zijn, welke Idea voorwerpelijk overeenkomt met hem zelfs; vide pag. [fol. 55].</ref>. En na dat de zaak of meer of min volmaakt is daar na is |f.147 ook min of meer volmaakt de vereeniginge en de uijtwerkinge van de Idea met die zaak of met God zelve.
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |[3] Dat deze vierde kennisse, die daar is de ''kennisse Gods'', niet en is door gevolg van iets anders, maar onmiddelyk, blykt uyt dat geene, dat wy te vooren bewezen hebben: hem te zyn de oorzaak van alle kennisse, ''die alleen door zich zelfs, en door geen ander zaak bekend word''; daar benevens ook hier uyt, ''omdat wy door Natuur zodanig met hem vereenigt zyn, dat wy zonder hem nogh bestaan nog verstaan konnen worden''. En hier om dan, dewyl tusschen God en ons een zo naauwen vereeniginge is, zo blykt dan dat wy hem ''niet als onmiddelyk en konnen verstaan''.
2/22,5 Want aangezien geheel de Natuur maar een eenige zelfstandigheid is en welkers wezen oneijndelijk is, zo worden dan alle dingen door de Natuur vereenigt en tot een vereenigt, namelijk God.  
+
| valign="top" width="30%" |<small>De 4<sup>e</sup>, namelyk in 't exempel in de regul van 3<sup>e</sup>, pag. 66.<br />Bewys van dat deze niet en is uyt gevolg van wat anders; ziet pag. <2-3><br />Vervolg van dit bewys.<br />Hier uyt blykt, dat wy hem niet als onmiddelyk en konnen verstaan.</small>
 
+
|}
En dewijl nu het lichaam het aldereerste is dat onse ziel gewaar word, om dat gelijk gezeid is, niet in de Natuur kan zijn welkers Idea niet en is in de denkende zaak, welke Idea de ziele is van dat dink, zo moet dat dink dan noodzaakelijk zijn de eerste oorzaak van de ''Idea'' <ref>Dat is onze ziel, zynde een Idea van't lichaam, heeft uyt het lichaam syn eerste wezen ; want ze is maar een reprezentatie van't lichaam, zo geheel als byzonder in de denkende zaak.</ref>  
+
{|cellspacing="30" valign="top"
 
+
| valign="top" width="60%" |[4] De vereeniginge dan die wy met hem door de Natuur en de liefde hebben, die zullen wy dan nu trachten te verklaaren.
|f.148 Doch omdat deze Idea geenzins kan ruste vinden in de kennisse van het lichaam zonder dat ze overgaat in de kennisse van dat geene zonder het welke het lichaam en Idea zelve noch bestaan noch verstaan konnen worden, zoo word zij ook dan met dat (na voorgaande kennisse) door liefde terstond vereenigt. 2/22,6 Deze vereeniginge word beter begrepen en afgenoomen wat die moet zijn, uijt de werkinge met het lichaam in de welke wij zien hoe dat door kennisse en tochten tot lichamelijke dingen in ons komen te ontstaan alle die uijtwerkingen die wij in ons lichaam door de beweeginge der geesten gedurig gewaar worden. En alzo ook onvergelijkelijk meerder en heerlijker (indien eens onse kennisse en liefde komt te vallen op dat geene zonder 't welk wij noch bestaan noch verstaan konnen worden en dat geen zins lichaamelijk is) zullen en moeten zijn de sodanige uijtwerkinge, uijt deze vereeniginge ontstaande, want deze noodzakelijk moeten mede gesteld zijn na de zaaken met de welke zij vereenigt word. 2/22,7 En 83wanneer wij dan deze uijtwerkingen gewaar worden, |f.149 als dan konnen wij met waarheid zeggen weder geboren te zijn. Want onse eerste geboorte was doen als wij vereenigde met het lichaam door welke sodanige uijtwerkingen en lopinge van geesten zijn ontstaan, maar deze onse andere of tweede geboorte zal dan zijn, zo wanneer wij geheel andere uijtwerkingen van liefde gestelt na de kennisse van dit onlichamelijk voorwerp, in ons gewaar worden.  
+
Wy hebben alvooren gezeid, datter in de natuur niet en kan zyn van't welke niet een Idea zoude zyn in de ziele des zelven zaaks <ref>En hier door word met een verklaart het gene wy in het eerste deel hebben gezeid, van dat het oneyndelyk verstand, van alle eeuwigheid in de Natuur zyn moet, en dat wy de ''Zone Gods'' noemden. Want aangezien dat God van eeuwigheid geweest is, zo moet ook zyn ''Idea'' in de denkende zaak, dat is in zich zelfs, <van eeuwigheid>  zyn; welke ''Idea'' voorwerpelyk overeen komt met hem zelfs; ''vide pag.'' <55>.</ref>. En na dat de zaak of meer of min volmaakt is daar na is [fol. 147] ook min of meer volmaakt de vereeniginge en de uytwerkinge van de Idea met die zaak of met God zelve.
 
+
| valign="top" width="30%" |<small><br /><br />
En zo veel van de eerste verschillende, als daar is het verschil van lichaamelijk en onlichaamelijk, geest en vleesch. En dit mag daarom te meer met recht en waarheid de Wedergeboorte werde genoemt, om dat uijt deze Liefde en Vereeniginge eerst komt te volgen een Eeuwige en onveranderlijke bestendigheid, zo wij zullen betonen.
+
Nader verklaringe van de vereeniginge met God. Hoe die is en waar in die bestaat.</small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%" |[5] Want aangezien geheel de Natuur maar een eenige zelfstandigheid is en welkers wezen oneyndelyk is, zo worden dan alle dingen door de Natuur vereenigt en tot een vereenigt, namelyk God.
 +
En dewyl nu het lichaam het aldereerste is dat onse ziel gewaar word, om dat gelyk gezeid is, niet in de Natuur kan zyn welkers Idea niet en is in de denkende zaak, welke Idea de ziele is van dat dink, zo moet dat dink dan noodzaakelyk zyn de eerste oorzaak van de ''Idea'' <ref>Dat is onze ziel, zynde een Idea van't lichaam, heeft uyt het lichaam syn eerste wezen ; want ze is maar een reprezentatie van't lichaam, zo geheel als byzonder in de denkende zaak.</ref>  
 +
fol. 148 Doch omdat deze Idea geenzins kan ruste vinden in de kennisse van het lichaam zonder dat ze overgaat in de kennisse van dat geene zonder het welke het lichaam en Idea zelve noch bestaan noch verstaan konnen worden, zoo word zy ook dan met dat (na voorgaande kennisse) door liefde terstond vereenigt. 2/22,6 Deze vereeniginge word beter begrepen en afgenoomen wat die moet zyn, uyt de werkinge met het lichaam in de welke wy zien hoe dat door kennisse en tochten tot lichamelyke dingen in ons komen te ontstaan alle die uytwerkingen die wy in ons lichaam door de beweeginge der geesten gedurig gewaar worden. En alzo ook onvergelykelyk meerder en heerlyker (indien eens onse kennisse en liefde komt te vallen op dat geene zonder 't welk wy noch bestaan noch verstaan konnen worden en dat geen zins lichaamelyk is) zullen en moeten zyn de sodanige uytwerkinge, uyt deze vereeniginge ontstaande, want deze noodzakelyk moeten mede gesteld zyn na de zaaken met de welke zy vereenigt word. 2/22,7 En 83wanneer wy dan deze uytwerkingen gewaar worden, |fol. 149 als dan konnen wy met waarheid zeggen weder geboren te zyn. Want onse eerste geboorte was doen als wy vereenigde met het lichaam door welke sodanige uytwerkingen en lopinge van geesten zyn ontstaan, maar deze onse andere of tweede geboorte zal dan zyn, zo wanneer wy geheel andere uytwerkingen van liefde gestelt na de kennisse van dit onlichamelyk voorwerp, in ons gewaar worden.  
 +
En zo veel van de eerste verschillende, als daar is het verschil van lichaamelyk en onlichaamelyk, geest en vleesch. En dit mag daarom te meer met recht en waarheid de Wedergeboorte werde genoemt, om dat uyt deze Liefde en Vereeniginge eerst komt te volgen een Eeuwige en onveranderlyke bestendigheid, zo wy zullen betonen.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. XXIII – Van des Ziels Onsterfelykheid ==
 
== Cap. XXIII – Van des Ziels Onsterfelykheid ==
Ligne 748 : Ligne 838 :
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |[1] Soo wanneer wij eens met aandagt aanmerken wat de ''Ziele'' is en waar uijt hare verandering en geduuringe ontstaan, zo zullen wij lichtelijk zien of zij sterfelijk of onsterfelijk zij.<br />[fol. 150] De ziele dan hebben wij gezeid te zijn ''een Idea'' die in de denkende zaake is, van de wezentlijkheid eenes zaaks <onts> die in de Natuur is ontstaande. Waar uijt dan volgt, dat na de duuringe en verandering van de zaake is, daar na dan ook de duringe en veranderinge van de ziele moet zijn: Daar bij hebben wij aangemerkt dat de ziele ''kan vereenigt worden'' of ''met het lichaam'' van het welke zij de Idea is, of ''met God'', zonder de welke zij noch bestaan noch verstaan kan worden.
+
| valign="top" width="60%" |[1] Soo wanneer wy eens met aandagt aanmerken wat de ''Ziele'' is en waar uyt hare verandering en geduuringe ontstaan, zo zullen wy lichtelyk zien of zy sterfelyk of onsterfelyk zy.<br />[fol. 150] De ziele dan hebben wy gezeid te zyn ''een Idea'' die in de denkende zaake is, van de wezentlykheid eenes zaaks <onts> die in de Natuur is ontstaande. Waar uyt dan volgt, dat na de duuringe en verandering van de zaake is, daar na dan ook de duringe en veranderinge van de ziele moet zyn: Daar by hebben wy aangemerkt dat de ziele ''kan vereenigt worden'' of ''met het lichaam'' van het welke zy de Idea is, of ''met God'', zonder de welke zy noch bestaan noch verstaan kan worden.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat het is daar uyt wy lichtelyk konnen zien de onsterfelykheid van de ziele.<br /><br />Beknopte beschryvinge van de ''Ziele'' en haar oorzaak. Wat daar uyt komt te volgen.<br /><br /><br />De Ziele kan vereenigen met het licham, en ook met God.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Wat het is daar uyt wy lichtelyk konnen zien de onsterfelykheid van de ziele.<br /><br />Beknopte beschryvinge van de ''Ziele'' en haar oorzaak. Wat daar uyt komt te volgen.<br /><br /><br />De Ziele kan vereenigen met het licham, en ook met God.</small>
 
|}
 
|}
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%"|[2] Waar uijt men dan lichtelijk kan zien (1.) dat bij aldien zij met het lichaam alleen vereenigt word en dat lichaam komt te vergaan, zij als dan ook moet vergaan: Want het lichaam zijnde het fondament van haar liefde ontberende, moet zij mede te niet gaan. Maar (ten 2e) bij aldien zij met een andere zaake die onveranderlijk is en blijft, vereenigt word, zo zal zij in het tegendeel ook onveranderlijk moeten blijven. Want waar door zoude het als dan mogelijk zijn dat ze zouw konnen [fol. 151] te niet gaan ? Niet door haar zelve want alzo wijnig als zij door haar zelve heeft konnen beginnen te zijn doen zij niet en was, alzo wijnig kan zij ook nu zij zo is, of veranderen of te niet gaan. Alzo dan dat dit geene, het welke alleen de oorzaak is van haare wezentheid ook moet zijn (als zij komt te niet te gaan) de oorzaak van hare niet wezentheid, om dat het zelver komt te veranderen en te vernietigen.
+
| valign="top" width="60%"|[2] Waar uyt men dan lichtelyk kan zien (1.) dat by aldien zy met het lichaam alleen vereenigt word en dat lichaam komt te vergaan, zy als dan ook moet vergaan: Want het lichaam zynde het fondament van haar liefde ontberende, moet zy mede te niet gaan. Maar (ten 2e) by aldien zy met een andere zaake die onveranderlyk is en blyft, vereenigt word, zo zal zy in het tegendeel ook onveranderlyk moeten blyven. Want waar door zoude het als dan mogelyk zyn dat ze zouw konnen [fol. 151] te niet gaan ? Niet door haar zelve want alzo wynig als zy door haar zelve heeft konnen beginnen te zyn doen zy niet en was, alzo wynig kan zy ook nu zy zo is, of veranderen of te niet gaan. Alzo dan dat dit geene, het welke alleen de oorzaak is van haare wezentheid ook moet zyn (als zy komt te niet te gaan) de oorzaak van hare niet wezentheid, om dat het zelver komt te veranderen en te vernietigen.
 
| valign="top" width="30%" |<small>Zo met het lichaam ?<br />Wat daar uyt dan volgt, namelyk dat ze vergankelyk is.<br />Soo met God, wat dan daar uyt volgt ; namelyk dat ze onvergankelyk is. En de noodzaakelykheid waarom het zo moet zyn.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Zo met het lichaam ?<br />Wat daar uyt dan volgt, namelyk dat ze vergankelyk is.<br />Soo met God, wat dan daar uyt volgt ; namelyk dat ze onvergankelyk is. En de noodzaakelykheid waarom het zo moet zyn.</small>
 
|}
 
|}
  
 
== Cap. XXIV – Van Gods Liefde tot de Mensch ==
 
== Cap. XXIV – Van Gods Liefde tot de Mensch ==
 
 
2/24,1 Tot hier toe dan achten wij genoegzaam getoond te hebben wat onse liefde tot God is ende de uijtwerkinge des zelfs, namelijk onse eeuwigdurentheid. 85So dat wij nu hier niet nodig achten iets te zeggen van andere dingen, als van de blijschap in God, gerustheid des gemoeds enz. aangezien men lichtelijk uijt het gezeide kan sien wat daar af is en te zeggen zoude zijn. |f.152 2/23,2 So zal dan nog overig zijn eens te zien (want tot noch toe hebben wij gesprooken van de liefde van ons tot God) offer ook een liefde van God tot ons, 86dat is of God ook de mensche lief heeft en dat wanneer zij hem lief hebben? Maar voor eerst wij hebben gezeid, dat aan God geene wijze van denken buijten die de welke in de schepzelen zijn en konnen toegepast worden: Alzo dat niet gezeid kan worden, dat God de menschen lieft; veel min dat hij haar soude lieven omdat sij hem lieven, haten omdat zij hem haten.
 
 
Want zo zoude men moeten onderstellen dat de menschen soodanig iets vrijwillig souden doen, dat zij niet souden afhangen van een eerste oorzaak het welk wij al te vooren bewezen hebben valsch te zijn. Daarenboven Zoude dit ook in God niet als een groote veranderlijkheid moeten veroorzaaken, die daar hij te vooren nog bemind noch gehaat hadde, nu zoude beginnen te beminnen en te haaten en daar toe veroorzaakt soude worden door iets dat buijten hem zoude zijn. Doch dit |f.153 is de ongerijmtheid zelve. 2/23,3 Doch als wij zeggen dat God de mensch niet en bemind, dat moet soo niet verstaan worden alsof hij de mensch (om zoo te zeggen) zo alleen liet heen loopen, maar om dat [de] mensch te zamen met alles watter is, soodanig in God zijn en God van deze alle zodanig bestaat dat aldaar geen eigenlijke liefde van hem tot iets anders kan plaats hebben, aangezien dat alles in een eenige zaake, die God zelve is, bestaat.
 
 
2/23,4 En hier uijt dan volgt mede, dat God de menschen geen wetten steld om wanneer zij die volbrengen te belonen. Off om klaarder te seggen dat Gods wetten niet en zijn van zo een natuur, dat ze zoude konnen worden overgetreden. Want de reguls van God in de natuur gesteld volgens welke alle dingen hervoort komen en duuren, indien wij die wetten willen noemen, die zijn sodanig dat zij nooijt en konnen overgetreden worden, als daar is dat het swakste voor het sterkste moet wijken, dat geen oorzaak meer kan voort brengen als zij in sich heeft, en diergelijke, die van soodanige |f.154 aard zijn dat ze nooijt en veranderen, nooijt beginnen, maar alles onder dezelve geschikt en geordent is. 2/23,5 En om kortelijk hier af iets te zeggen: 88alle wetten die niet en konnen overtreden werden, zijn goddelijke wetten, reeden, omdat alles watter geschied, niet en is tegen maar volgens sijn eigen besluijt. Alle wetten die overtreden konnen worden zijn menschelijke wetten. Reeden, omdat alles wat de menschen voor haare welstand besluijten, daar uijt niet en volgt zulks ook tot welstand van geheel de Natuur te zijn, maar in het tegendeel wel tot vernietiginge van veel andere dingen konnen zijn.
 
 
2/23,6 89Als de wetten van de Natuur machtiger zijn, worden de wetten van de menschen vernietigt. 90De goddelijke wetten zijn het laatste eijnde om het welke zij zijn en niet geonderordend; de menschelijke niet. Want niettegenstaande de menschen tot haar zelfs welstant wetten maaken en geen ander eijnde hebben als daar door haar eijgen welstand te bevorderen, zoo kan nogtans dit haar eijnde (als zijnde geonderordend onder andere eijnde de welke een ander die boven haar is, beoogt en haar als deelen van de Natuur zijnde zoodanig laat werken) ook dienen ten eijnde het met die eeuwige wetten |f.155 van God van eeuwigheid gesteld, te zamen loopt en zoo met alle andere alles helpt uijtwerken. ex. gr. Wanneer de Beijen alschoon zij geen ander eijnde beoogen met al dien arbeijd en geschikte ordre die zij onder een onderhouden, als voor de winter zekere voorraad te verzorgen, de mensch nogtans boven hen zijnde, heeft hen onderhoudende en gaade slaande, een geheel ander eijnde, namelijk voor hem den honigh te bekomen. Alzoo ook de mensch in aanzien hij een bezonder dink is, en heeft zijn oogmerk niet verder als zijne bepaalde wezentheid bereijken kan; doch in aanzien hij ook is een deel en werktuig van geheel de natuur, zo en kan dan dit eijnd des menschen het laatste eijnde van de natuur, dewijle zij oneijndelijk is en dit onder alle andere meede als een werktuijg van haar moet gebruijken. 2/23,7 Dus verre dan van de wet van God gesteld. 91Staat dan ook aan te merken dat de mensch in hem zelve ook tweederlei wet gewaar word. De mensch zeg ik, die zijn verstand wel gebruijkt en tot kennisse |f.156 van God komt. En deze worden veroorzaakt en door de gemeenschap die hij heeft met God en door de gemeenschap die hij heeft met de wijzen van de Natuur, 2/23,8 van welke de eene noodzakelijk is en de ander niet: Want belangende de wet die uijt de gemeenschap met God ontstaat, dewijle hij nooijt en kan laten, maar altijd noodzakelijk met hem vereenigt moet zijn, heeft hij dan en moet hij altijd de wetten volgens de welke hij voor en met God moet leeven, voor oogen hebben. Maar belangende de wet die uijt de gemeenschap <die> met de wijzen ontstaat: Aangezien hij zig zelfs van de menschen kan afzonderen, zoo en is deze zoo noodzakelijk niet.
 
 
2/23,9 Dewijle wij dan <een> zoodanig een gemeenschap tusschen God en de menschen stellen, zoo zoude men met recht <ko> mogen vraagen, hoe zich dan God aan de mensche kan bekend maaken en of zulks geschied off geschiede zoude konnen door gesprooken woorden off onmiddelijk zonder eenig ander dink te gebruijken door't welke hij het zoude doen?
 
 
2/23,10 Wij antwoorden, door woorden altijd niet want als |f.157 dan most de mensch alvooren geweten hebben de beteikenisse van die woorden eerze tot hem gesproken wierden, als bij exempel, Zoude God aan de Israeliten gezeid hebben Ik ben Jehova uwe God, zo mosten zij dan al te vooren geweten hebben zonder de woorden, dat hij God was, eer zij konden verzekerd zijn dat hij het was: Want die stemme, donder en blixem wisten zij als doen wel dat God niet was, alschoon de stemme zij dat hij God was. En het zelve dat wij hier van de woorden zeggen, willen wij mede gezeid hebben van alle uijterlijke tekenen.
 
 
En zo achten wij het dan onmogelijk dat God door middel van eenig uijtterlijk teeken zich zelve aan de menschen zoude konnen bekend maaken. 2/23,11 93En dat het door eenig ander ding als alleen door Gods wezentheid en het verstand des menschen soude geschieden, achten wij te zijn onnoodzakelijk: Want aangezien dat geene in ons 't welke God moet kennen, het Verstand is en dat <dat> dat zelve zoo onmiddelijk met hem vereenigt is, dat het noch bestaan noch |f.158 verstaan kan worden zonder hem, zoo blijkt daar uijt onwederspreekelijk dat geen dink altoos zoo naa het Verstand kan toegevoegt worden als eeven God zelve. 2/23,12 94Het is ook onmogelijk door iets anders God te konnen verstaan 1. omdat zoodanigen dink ons als dan meer zoude moeten bekend zijn als God zelfs, het welk opentlijk strijd tegen alles 't geen wij tot hier toe klaarlijk getoond hebben, namelijk dat God een oorzaak is en van onse kennisse en van alle wezentheid en dat alle bezondere dingen niet alleen zonder hem niet en konnen bestaan, maar ook zelfs niet verstaan worden; 2. dat wij nooijt door eenig ander dink welkers wezen noodzakelijk bepaald is schoon het ons al bekender was, tot de kennisse Gods konnen geraaken: Want hoe is 't mogelijk dat wij uijt een bepaalde een oneijndelijke en onbepaalde zaak souden konnen besluijten? 2/23,13 Want of wij alschoon eenige werkinge of werk in de Natuur bemerkte welkers oorzaak ons onbekend was, zoo is't nochtans |f.159 onmogelijk om voor ons daar uijt dan te besluijten dat'er om dit gevrochte voort te brengen, een oneijndelijke en onbepaalde zaak in de Natuur moet zijn. Want of'er om dit voort te brengen veel oorzaaken hebben te zamen geloopen dan of'er maar een eenige is geweest, hoe konnen wij dat weten? Wie zal ons dat zeggen? Zo dat wij dan eijndelijk besluijten, dat God, om zich zelfs aan de menschen bekend te maaken noch woorden, noch miraculen, noch eenig ander geschapen ding kan of behoeft te gebruijken, maar alleen zich zelve.
 
  
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|1 Tot hier toe dan achten wy genoegzaam getoond te hebben wat onse liefde tot God is ende de uytwerkinge des zelfs, namelyk onse eeuwigdurentheid. 85So dat wy nu hier niet nodig achten iets te zeggen van andere dingen, als van de blyschap in God, gerustheid des gemoeds enz. aangezien men lichtelyk uyt het gezeide kan sien wat daar af is en te zeggen zoude zyn.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|2 [fol. 152] So zal dan nog overig zyn eens te zien (want tot noch toe hebben wy gesprooken van de liefde van ons tot God) offer ook een liefde van God tot ons, 86dat is of God ook de mensche lief heeft en dat wanneer zy hem lief hebben? Maar voor eerst wy hebben gezeid, dat aan God geene wyze van denken buyten die de welke in de schepzelen zyn en konnen toegepast worden: Alzo dat niet gezeid kan worden, dat God de menschen lieft; veel min dat hy haar soude lieven omdat sy hem lieven, haten omdat zy hem haten.
 +
Want zo zoude men moeten onderstellen dat de menschen soodanig iets vrywillig souden doen, dat zy niet souden afhangen van een eerste oorzaak het welk wy al te vooren bewezen hebben valsch te zyn. Daarenboven Zoude dit ook in God niet als een groote veranderlykheid moeten veroorzaaken, die daar hy te vooren nog bemind noch gehaat hadde, nu zoude beginnen te beminnen en te haaten en daar toe veroorzaakt soude worden door iets dat buyten hem zoude zyn. Doch dit |fol. 153 is de ongerymtheid zelve.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|3 Doch als wy zeggen dat God de mensch niet en bemind, dat moet soo niet verstaan worden alsof hy de mensch (om zoo te zeggen) zo alleen liet heen loopen, maar om dat [de] mensch te zamen met alles watter is, soodanig in God zyn en God van deze alle zodanig bestaat dat aldaar geen eigenlyke liefde van hem tot iets anders kan plaats hebben, aangezien dat alles in een eenige zaake, die God zelve is, bestaat.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|4 En hier uyt dan volgt mede, dat God de menschen geen wetten steld om wanneer zy die volbrengen te belonen. Off om klaarder te seggen dat Gods wetten niet en zyn van zo een natuur, dat ze zoude konnen worden overgetreden. Want de reguls van God in de natuur gesteld volgens welke alle dingen hervoort komen en duuren, indien wy die wetten willen noemen, die zyn sodanig dat zy nooyt en konnen overgetreden worden, als daar is dat het swakste voor het sterkste moet wyken, dat geen oorzaak meer kan voort brengen als zy in sich heeft, en diergelyke, die van soodanige |fol. 154 aard zyn dat ze nooyt en veranderen, nooyt beginnen, maar alles onder dezelve geschikt en geordent is.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|5 En om kortelyk hier af iets te zeggen: 88alle wetten die niet en konnen overtreden werden, zyn goddelyke wetten, reeden, omdat alles watter geschied, niet en is tegen maar volgens syn eigen besluyt. Alle wetten die overtreden konnen worden zyn menschelyke wetten. Reeden, omdat alles wat de menschen voor haare welstand besluyten, daar uyt niet en volgt zulks ook tot welstand van geheel de Natuur te zyn, maar in het tegendeel wel tot vernietiginge van veel andere dingen konnen zyn.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|6 89Als de wetten van de Natuur machtiger zyn, worden de wetten van de menschen vernietigt. 90De goddelyke wetten zyn het laatste eynde om het welke zy zyn en niet geonderordend; de menschelyke niet. Want niettegenstaande de menschen tot haar zelfs welstant wetten maaken en geen ander eynde hebben als daar door haar eygen welstand te bevorderen, zoo kan nogtans dit haar eynde (als zynde geonderordend onder andere eynde de welke een ander die boven haar is, beoogt en haar als deelen van de Natuur zynde zoodanig laat werken) ook dienen ten eynde het met die eeuwige wetten |fol. 155 van God van eeuwigheid gesteld, te zamen loopt en zoo met alle andere alles helpt uytwerken. ex. gr. Wanneer de Beyen alschoon zy geen ander eynde beoogen met al dien arbeyd en geschikte ordre die zy onder een onderhouden, als voor de winter zekere voorraad te verzorgen, de mensch nogtans boven hen zynde, heeft hen onderhoudende en gaade slaande, een geheel ander eynde, namelyk voor hem den honigh te bekomen. Alzoo ook de mensch in aanzien hy een bezonder dink is, en heeft zyn oogmerk niet verder als zyne bepaalde wezentheid bereyken kan; doch in aanzien hy ook is een deel en werktuig van geheel de natuur, zo en kan dan dit eynd des menschen het laatste eynde van de natuur, dewyle zy oneyndelyk is en dit onder alle andere meede als een werktuyg van haar moet gebruyken.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|7 Dus verre dan van de wet van God gesteld. 91Staat dan ook aan te merken dat de mensch in hem zelve ook tweederlei wet gewaar word. De mensch zeg ik, die zyn verstand wel gebruykt en tot kennisse |fol. 156 van God komt. En deze worden veroorzaakt en door de gemeenschap die hy heeft met God en door de gemeenschap die hy heeft met de wyzen van de Natuur,
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|8 van welke de eene noodzakelyk is en de ander niet: Want belangende de wet die uyt de gemeenschap met God ontstaat, dewyle hy nooyt en kan laten, maar altyd noodzakelyk met hem vereenigt moet zyn, heeft hy dan en moet hy altyd de wetten volgens de welke hy voor en met God moet leeven, voor oogen hebben. Maar belangende de wet die uyt de gemeenschap <die> met de wyzen ontstaat: Aangezien hy zig zelfs van de menschen kan afzonderen, zoo en is deze zoo noodzakelyk niet.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|9 Dewyle wy dan <een> zoodanig een gemeenschap tusschen God en de menschen stellen, zoo zoude men met recht <ko> mogen vraagen, hoe zich dan God aan de mensche kan bekend maaken en of zulks geschied off geschiede zoude konnen door gesprooken woorden off onmiddelyk zonder eenig ander dink te gebruyken door't welke hy het zoude doen?
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|10 Wy antwoorden, door woorden altyd niet want als |fol. 157 dan most de mensch alvooren geweten hebben de beteikenisse van die woorden eerze tot hem gesproken wierden, als by exempel, Zoude God aan de Israeliten gezeid hebben Ik ben Jehova uwe God, zo mosten zy dan al te vooren geweten hebben zonder de woorden, dat hy God was, eer zy konden verzekerd zyn dat hy het was: Want die stemme, donder en blixem wisten zy als doen wel dat God niet was, alschoon de stemme zy dat hy God was. En het zelve dat wy hier van de woorden zeggen, willen wy mede gezeid hebben van alle uyterlyke tekenen.
 +
En zo achten wy het dan onmogelyk dat God door middel van eenig uytterlyk teeken zich zelve aan de menschen zoude konnen bekend maaken.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|11 93En dat het door eenig ander ding als alleen door Gods wezentheid en het verstand des menschen soude geschieden, achten wy te zyn onnoodzakelyk: Want aangezien dat geene in ons 't welke God moet kennen, het Verstand is en dat <dat> dat zelve zoo onmiddelyk met hem vereenigt is, dat het noch bestaan noch |fol. 158 verstaan kan worden zonder hem, zoo blykt daar uyt onwederspreekelyk dat geen dink altoos zoo naa het Verstand kan toegevoegt worden als eeven God zelve.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|12 94Het is ook onmogelyk door iets anders God te konnen verstaan 1. omdat zoodanigen dink ons als dan meer zoude moeten bekend zyn als God zelfs, het welk opentlyk stryd tegen alles 't geen wy tot hier toe klaarlyk getoond hebben, namelyk dat God een oorzaak is en van onse kennisse en van alle wezentheid en dat alle bezondere dingen niet alleen zonder hem niet en konnen bestaan, maar ook zelfs niet verstaan worden; 2. dat wy nooyt door eenig ander dink welkers wezen noodzakelyk bepaald is schoon het ons al bekender was, tot de kennisse Gods konnen geraaken: Want hoe is 't mogelyk dat wy uyt een bepaalde een oneyndelyke en onbepaalde zaak souden konnen besluyten?
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|13 Want of wy alschoon eenige werkinge of werk in de Natuur bemerkte welkers oorzaak ons onbekend was, zoo is't nochtans |fol. 159 onmogelyk om voor ons daar uyt dan te besluyten dat'er om dit gevrochte voort te brengen, een oneyndelyke en onbepaalde zaak in de Natuur moet zyn. Want of'er om dit voort te brengen veel oorzaaken hebben te zamen geloopen dan of'er maar een eenige is geweest, hoe konnen wy dat weten? Wie zal ons dat zeggen? Zo dat wy dan eyndelyk besluyten, dat God, om zich zelfs aan de menschen bekend te maaken noch woorden, noch miraculen, noch eenig ander geschapen ding kan of behoeft te gebruyken, maar alleen zich zelve.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. XXV – Van de Duyvelen ==
 
== Cap. XXV – Van de Duyvelen ==
 
 
2/24,1 |f.160 95Van de Duijvelen off die zijn of niet zijn, zullen wij nu kortelijk iets zeggen en dat aldus: Indien de Duijvel een dink is, dat t'eenemaal tegen God is en van God niet niets heeft, zo komt hij net overeen met de Niet, daar wij nu al te vooren van gesprooken hebben.
 
 
2/23,2 Stellen wij hem met eenige te zijn eenig denkend dink dat al heel geen goet noch wil noch doet en zich zo tenemaal tegen God kant, zeker zo is hij wel ellendig, en zoo de gebeeden mochten helpen, zo was voor hem te bidden tot bekeringe.
 
 
2/23,3 Doch laat ons eens zien off ook zo een ellendig dink wel een eenig oogenblik zoude konnen bestaan. En zo doende zullen wij terstond ondervinden van neen, want uijt de volmaaktheid van de zaak ontstaat alle de duuring van de zaak en hoeze meer wezentheid en goddelijkheid in haar hebben hoeze bestandiger zijn: De Duijvel dan geen de minste volmaaktheid in zig hebbende, hoe zoude hij doch denk ik, konnen bestaan? |f.161 Doet hier bij dat de bestandigheid off duuring in de wijse van de denkende zaake maar en ontstaat alleen door vereeniginge die zoodanige wijze uijt de liefde veroorzaakt, met God heeft. Het rechte teegendeel van deze vereeniginge in de Duijvelen gesteld zijnde, zo en konnen zij onmogelijk niet bestaan.
 
 
2/23,4 Doch dewijl'er heel geen noodzakelijkheid en is om Duijvelen te moeten stellen, waar toe dan die gesteld? 96Want wij hebben niet gelijk andere, om de oorzaake van Haat, Nijd, Toornigheid en dier gelijke Passien te vinden, van noden Duijvelen te stellen, dewijle wij die zonder zodanige verzieringe genoegzaam gevonden hebben.
 
  
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|1 |fol. 160 95Van de Duyvelen off die zyn of niet zyn, zullen wy nu kortelyk iets zeggen en dat aldus: Indien de Duyvel een dink is, dat t'eenemaal tegen God is en van God niet niets heeft, zo komt hy net overeen met de Niet, daar wy nu al te vooren van gesprooken hebben.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|2 Stellen wy hem met eenige te zyn eenig denkend dink dat al heel geen goet noch wil noch doet en zich zo tenemaal tegen God kant, zeker zo is hy wel ellendig, en zoo de gebeeden mochten helpen, zo was voor hem te bidden tot bekeringe.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|3 Doch laat ons eens zien off ook zo een ellendig dink wel een eenig oogenblik zoude konnen bestaan. En zo doende zullen wy terstond ondervinden van neen, want uyt de volmaaktheid van de zaak ontstaat alle de duuring van de zaak en hoeze meer wezentheid en goddelykheid in haar hebben hoeze bestandiger zyn: De Duyvel dan geen de minste volmaaktheid in zig hebbende, hoe zoude hy doch denk ik, konnen bestaan? |fol. 161 Doet hier by dat de bestandigheid off duuring in de wyse van de denkende zaake maar en ontstaat alleen door vereeniginge die zoodanige wyze uyt de liefde veroorzaakt, met God heeft. Het rechte teegendeel van deze vereeniginge in de Duyvelen gesteld zynde, zo en konnen zy onmogelyk niet bestaan.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|4 Doch dewyl'er heel geen noodzakelykheid en is om Duyvelen te moeten stellen, waar toe dan die gesteld? 96Want wy hebben niet gelyk andere, om de oorzaake van Haat, Nyd, Toornigheid en dier gelyke Passien te vinden, van noden Duyvelen te stellen, dewyle wy die zonder zodanige verzieringe genoegzaam gevonden hebben.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Cap. XXVI – Van de waare Vryheid, etc. ==
 
== Cap. XXVI – Van de waare Vryheid, etc. ==
 
 
2/24,1 |f.162 Met de stellinge van't voorgaande hebben wij niet alleen willen te kennen geven, dat'er geen Duijvelen zijn, 97Jaa maar ook dat de oorzaaken of om beter te zeggen 't geen wij zonden noemen die ons verhinderen om tot onse volmaaktheit te geraaken, in ons zelve zijn.
 
 
2/24,2 Ook hebben wij nu al in't voorgaande getoond zoo door de reden als mede door de vierde manier van kennisse, hoe en op wat wijze wij tot onse geluk<zaling>zaligheid moeten geraaken. En hoe de passien vernietigt moeten werden. Niet alzoo als gemeenlijk gezegt word, dat namelijk dezelve alvooren moeten bedwongen worden, eer wij tot kennisse en gevolglijk de liefde van God konnen geraaken. Dats eeven zo veel als of men wilde dat iemand <>zijn onweten> die onweetende is, eerst sijn onweetenheid soude moeten verlaten, al eer hij tot kennisse zoude konnen komen. Maar alzoo dat alleen de kennisse oorzaak is van de vernietiginge der |f.163 zelver, gelijk dat over al uijt het geene wij gezegt hebben blijkt. Desgelijks is ook uijt het voorige klaar af te neemen hoe dat zonder Deught off (om beter te zeggen) zonder het bestuur des verstands alles ten verderve stort zonder eenige ruste te konnen genieten en wij als buijten ons element leven.
 
 
2/24,3 Alzoo dat alschoon ook voor het verstand uijt kragt van kennisse en goddelijke liefde niet en kwam te volgen een eeuwige ruste gelijk wij getoond hebben, maar alleen een tijdelijke, zo is't onze plicht ook zelfs deze te zoeke aangezien die ook zodanig is datmen die genietende, voor geen andere zaaken van de wereld zoude willen verwisselen.
 
 
2/24,4 Dit dan zodanig zijnde, zo konnen wij 't met reden voor een groote ongerijmtheid achten 't geene veele en die men anders voor groote godgeleerde acht, zeggen. Namelijk, bijaldien op de liefde Gods geen eeuwig leeven en kwam te volgen, zij als dan haar zelfs best zouden zoeken: even als'of zij iets dat beter |f.164 was als God zouden uijtvinden. Dit is alzo onnozel als of een vis woude zeggen (voor welke doch buijten het water geen leven is) bij aldien mij op dit leven in het water geen eeuwig leven en zoude komen te volgen, zo wil ik uijt het water na het land toe. Ja maar wat konnen ons die God niet en kennen dog anders seggen?
 
 
2/24,5 Soo zien wij dan dat wij om te bereijken de waarheid van't geene wij voor vast stellen aangaande ons heijl en ruste, geen eenige andere beginzelen van noden hebben als alleen dit, namelijk ons eijgen voordeel te behartigen, een zaake in alle dingen zeer natuurlijk. En aangezien wij ondervinden dat wij zoekende de zinnelijkheeden, wellusten en wereldsche dingen ons heijl in dezelve niet en bekomen, maar in tegendeel ons verderf, zo verkiezen wij hierom het bestuur onzes verstands.
 
 
Doch dewijl dit geen voortgang kan neemen zonder alvoren gekomen te zijn tot de kennisse en liefde van God, zo is't dan hierom hoog nodig geweest deze (God) te zoeken. En omdat wij hem (na |f.165 voorgaande bedenkingen en overwegingen) ondervonden hebben te zijn het beste goed van alle goed, zo worden wij genoodzaakt hier pal te staan en te rusten. Want buijten Hem hebben wij gezien, dat geen dink en is dat ons eenig heijl kan geven. En dat het een waare vrijheid is met de lieffelijke ketenen van sijne liefde geboeijdt te zijn en te blijven.
 
 
2/24,6 Eijndelijk dan zo zien wij ook hoe dat de redenering in ons niet en is het voornaamste, maar alleen gelijk een trap langs de welke wij na de gewenste plaats opklimmen, of gelijk als een goede geest die ons buijten alle valsheijd en bedrog van het opperste goedt boodschapt om ons daar door aan te porren het zelve te zoeken en daar mede te vereenigen, welke vereeniginge ons opperste heijl is en gelukzaligheid.
 
 
2/24,7 So resteert nu nogh om van dit werk een eijnde te maaken kortelijk aan te wijzen welke daar zij de menschelijke vrijheid en waar in die bestaat. Om het welke te doen, ik van deze navolgende |f.166 stellingen als zaaken die zeker en bewezen zijn, daar toe zal gebruijken.
 
 
1. Voor zo veel te meer als een zaake wezen heeft voor zoo veel te meer heeft zij ook van de doening en te min van de lijding. Want't is zeeker dat de doenende werkt door 't geen hij heeft en dat de <leij>lijdende lijdt door 't geen hij niet en heeft.
 
 
2. Alle lijding de welke is van niet zijn tot zijn of van zijn tot niet zijn, die moet voortkomen van een uijtterlijke doende en niet van een i[n]nerlijke: Want geen zaak op zich zelfs zijnde aangemerkt, heeft in zich oorzaak om zich te konnen verniet<en>igen als zij is, of te konnen maken als zij niet en is.
 
 
3. Al wat niet en is voortgebracht van uijtterlijke oorzaaken, dat en kan ook dan met dezelve geen gemeenschap hebben en dienvolgende en zal het van de zelve noch veranderd noch verwisselt konnen worden. En uijt deze twee laatste besluijt ik deze volgende vierde stelling.
 
 
4. Al het gevrogte van een inblijvende off innerlijke oorzaak ('t welk bij mij een is) en is niet mogelijk te konnen vergaan noch te veranderen zo lang deze |f.167 sijne oorzaak blijft. Want een sodanig gevrocht gelijk het niet en is voortgebragt van uijtterlijke oorzaaken, zo en kan het selve niet verandert worden volgens de 3e stelling. En dewijl heel geen zaake als door uijtterlijke oorzaaken en kan komen te vernietigen, zo en is niet mogelijk dat dit gevrogte soude konnen komen te vergaan zo lange sijne oorzaak duurd volgens de 2e stelling.
 
 
5. De aldervrijste oorzaak en die God het alderbeste past, is de inblijvende: Want deze oorzaak daar van hangt het gevrochte zodanig af dat uijt haar voortkomt, dat het sonder dezelve noch bestaan noch verstaan kan worden: noch ook aan eenige andere oorzaak onderworpen is: Daar bij ook is het met dezelve zodanig vereenight dat het met dezelve te zamen een geheel maakt.
 
 
2/24,8 So laat ons dan nu eens zien, wat wij al uijt deze vorige stellingen hebben te besluijten. Voor eerst dan
 
 
1. Aangezien het wezen Gods oneijndig is, zo heeft het en een oneijndige doening en een oneijndige ontkenning van de lijding, volgens de 1e stelling en volgende dien dan de dingen voor zoo veel te meer als zij door haar meer wezentheid met God zijn vereenigt, voor zo veel te meer hebben zij ook van de doening en te min van de lijding: En voor zo veel te meer ook |f.168 vrij van verandering en verderving.
 
 
2. Het waare Verstand kan nooijt komen te vergaan want in zich zelve en kan het geen oorzaak hebben om zigh te doen vergaan volgens de 2e stellingh. En om dat het niet is voortgekomen uijt uijtterlijke oorzaaken, maar van God, zoo en kan het van de zelve geen veranderinge ontfangen volgens de 3e stelling. En aangezien dat God het onmiddelijk heeft voortgebracht en hij niet alleen is een innerlijke oorzaak, so volgt nootzakelijk dat het niet en kan vergaan so lang deze zijne oorzaak blijft volgens de 4e steling. Nu deze sijne oorzaak is eeuwigh, ergo het ook.
 
 
3. Alle de gevrochte van het verstand die met hem vereenigt zijn, zijn de aldervoortreffelijkste en moeten gewaardeert worden boven alle de andere. Want dewijle zij innerlijke gevrochte zijn, zo zijn zij de aldervoortreffelijkste volgens de 5e stelling en daar en boven zijn zij ook noodzakelijk eeuwig, want sodanig is haar oorzaak.
 
 
4. Alle de gevrochte die wij buijten ons zelve werken, zijn voor zo veel meer volmaakt als zij meer mogelijk zijn om met ons te konnen vereenigen |f.168 vrij van verandering en verderving.
 
 
2. Het waare verstand kan nooijt komen te vergaan want in zich zelve kan het geen oorzaak hebben om zich te doen vergaan volgens de 2e stellingh. En om dat het niet is voortgekomen uijt uijtterlijke oorzaaken, maar van God, zoo en kan het van de zelve geen veranderinge ontfangen, volgens de 3e stelling. En aangezien dat God het onmiddelijk heeft voortgebracht, en hij niet alleen is een innerlijke oorzaak, so volgt nootzakelijk dat het niet en kan vergaan so lang deze zijne oorzaak blijft, volgens de 4e stelling. Nu deze sijne oorzaak is eeuwigh, ergo het ook.
 
 
3. Alle de gevrochte van het verstand die met hem vereenigt zijn, zijn de aldervoortreffelijkste en moeten gewaardeert worden boven alle de andere. Want de wijle zij innerlijke gevrochte zijn, zo zijn zij de aldervoortreffelijkste volgens de 5e stelling, en daar en boven zijn zij ook noodzakelijk eeuwig, want sodanig is haar oorzaak.
 
 
4. Alle de gevrochte die wij buijten ons zelve werken zijn voor zo veel meer volmaakt, als zij meer mogelijk zijn om met ons te konnen vereenigen |f.169 om een zelve natuur met ons uijt te maaken. Want op deze wijze zijn zij de innerlijke gevrochte alder naast, als bij voorbeeld, zo ik mijne naaste leer beminnen de wellusten, de eere, de gierigheid en ik zelve of ik bemin die ook of ik bemin die niet. Hoe't zij of niet zij, ik ben gehouwen of geslaagen. [Dit's klaar.]
 
 
Maar niet zo mijn eenige eijnde dat ik trachte te bereijke is te mogen smaaken de vereeniginge met God en in mij voort te brengen waarachtige denkbeelden en deze dingen ook aan mijn naasten bekend te maaken. Want met dezelve gelijkheid konnen wij alle deelachtig zijn aan dit heijl gelijk het zo is als dit in hem voortbrengt de zelve begeerte die in mij is, maakende alzoo daar door dat sijn wil en de mijne een en dezelve is, uijtmakende een en dezelve natuur, altijd in alles overeenkomende.
 
 
2/24,9 Uijt al dit geseijde kan nu zeer licht begreepen worden welke daar zij de menschelijke <ref>De slaverny van een zaake bestaat in onderworpen aan uytterlyke oorzaaken ; de vryheid daar en tegen, aan de zelve niet onderworpen, maar daar van bevryd te zyn.</ref> vrijheid, die ik dan aldus beschrijf te zijn. Dat het namelijk is een vaste wezentlijkheid de welke ons verstand door de onmiddelijke vereeniginge met God verkrijgt om en in zich |f.170 zelve te konnen voortbrengen denkbeelden en buijten zig zelve gevroghten, met sijn natuur wel overeen komende zonder nochtans dat noch sijne gevroghten aan eenige uijtterlijke oorzaaken onderworpen zijn om door dezelve te konnen of veranderd of verwisseld worden. Soo blijkt met eenen ook uijt het geene gezeijd is, welke daar zijn de dingen die in onse magt en aan geen uijterlijke oorzaaken onderworpen zijn, gelijk wij hier ook mede en dat op een andere wijze als te vooren, hebben bewezen de eeuwige en bestandige duuring van ons verstand. En dan eijndelijk welke gevroghten het zijn, die wij boven alle andere hebben te waarderen.
 
  
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|1 |fol. 162 Met de stellinge van't voorgaande hebben wy niet alleen willen te kennen geven, dat'er geen Duyvelen zyn, 97Jaa maar ook dat de oorzaaken of om beter te zeggen 't geen wy zonden noemen die ons verhinderen om tot onse volmaaktheit te geraaken, in ons zelve zyn.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|2 Ook hebben wy nu al in't voorgaande getoond zoo door de reden als mede door de vierde manier van kennisse, hoe en op wat wyze wy tot onse geluk<zaling>zaligheid moeten geraaken. En hoe de passien vernietigt moeten werden. Niet alzoo als gemeenlyk gezegt word, dat namelyk dezelve alvooren moeten bedwongen worden, eer wy tot kennisse en gevolglyk de liefde van God konnen geraaken. Dats eeven zo veel als of men wilde dat iemand <>zyn onweten> die onweetende is, eerst syn onweetenheid soude moeten verlaten, al eer hy tot kennisse zoude konnen komen. Maar alzoo dat alleen de kennisse oorzaak is van de vernietiginge der |fol. 163 zelver, gelyk dat over al uyt het geene wy gezegt hebben blykt. Desgelyks is ook uyt het voorige klaar af te neemen hoe dat zonder Deught off (om beter te zeggen) zonder het bestuur des verstands alles ten verderve stort zonder eenige ruste te konnen genieten en wy als buyten ons element leven.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|3 Alzoo dat alschoon ook voor het verstand uyt kragt van kennisse en goddelyke liefde niet en kwam te volgen een eeuwige ruste gelyk wy getoond hebben, maar alleen een tydelyke, zo is't onze plicht ook zelfs deze te zoeke aangezien die ook zodanig is datmen die genietende, voor geen andere zaaken van de wereld zoude willen verwisselen.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|4 Dit dan zodanig zynde, zo konnen wy 't met reden voor een groote ongerymtheid achten 't geene veele en die men anders voor groote godgeleerde acht, zeggen. Namelyk, byaldien op de liefde Gods geen eeuwig leeven en kwam te volgen, zy als dan haar zelfs best zouden zoeken: even als'of zy iets dat beter |fol. 164 was als God zouden uytvinden. Dit is alzo onnozel als of een vis woude zeggen (voor welke doch buyten het water geen leven is) by aldien my op dit leven in het water geen eeuwig leven en zoude komen te volgen, zo wil ik uyt het water na het land toe. Ja maar wat konnen ons die God niet en kennen dog anders seggen?
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|5 Soo zien wy dan dat wy om te bereyken de waarheid van't geene wy voor vast stellen aangaande ons heyl en ruste, geen eenige andere beginzelen van noden hebben als alleen dit, namelyk ons eygen voordeel te behartigen, een zaake in alle dingen zeer natuurlyk. En aangezien wy ondervinden dat wy zoekende de zinnelykheeden, wellusten en wereldsche dingen ons heyl in dezelve niet en bekomen, maar in tegendeel ons verderf, zo verkiezen wy hierom het bestuur onzes verstands.
 +
Doch dewyl dit geen voortgang kan neemen zonder alvoren gekomen te zyn tot de kennisse en liefde van God, zo is't dan hierom hoog nodig geweest deze (God) te zoeken. En omdat wy hem (na |fol. 165 voorgaande bedenkingen en overwegingen) ondervonden hebben te zyn het beste goed van alle goed, zo worden wy genoodzaakt hier pal te staan en te rusten. Want buyten Hem hebben wy gezien, dat geen dink en is dat ons eenig heyl kan geven. En dat het een waare vryheid is met de lieffelyke ketenen van syne liefde geboeydt te zyn en te blyven.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|6 Eyndelyk dan zo zien wy ook hoe dat de redenering in ons niet en is het voornaamste, maar alleen gelyk een trap langs de welke wy na de gewenste plaats opklimmen, of gelyk als een goede geest die ons buyten alle valsheyd en bedrog van het opperste goedt boodschapt om ons daar door aan te porren het zelve te zoeken en daar mede te vereenigen, welke vereeniginge ons opperste heyl is en gelukzaligheid.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|7 So resteert nu nogh om van dit werk een eynde te maaken kortelyk aan te wyzen welke daar zy de menschelyke vryheid en waar in die bestaat. Om het welke te doen, ik van deze navolgende |fol. 166 stellingen als zaaken die zeker en bewezen zyn, daar toe zal gebruyken.
 +
1. Voor zo veel te meer als een zaake wezen heeft voor zoo veel te meer heeft zy ook van de doening en te min van de lyding. Want't is zeeker dat de doenende werkt door 't geen hy heeft en dat de <ley>lydende lydt door 't geen hy niet en heeft.
 +
2. Alle lyding de welke is van niet zyn tot zyn of van zyn tot niet zyn, die moet voortkomen van een uytterlyke doende en niet van een i[n]nerlyke: Want geen zaak op zich zelfs zynde aangemerkt, heeft in zich oorzaak om zich te konnen verniet<en>igen als zy is, of te konnen maken als zy niet en is.
 +
3. Al wat niet en is voortgebracht van uytterlyke oorzaaken, dat en kan ook dan met dezelve geen gemeenschap hebben en dienvolgende en zal het van de zelve noch veranderd noch verwisselt konnen worden. En uyt deze twee laatste besluyt ik deze volgende vierde stelling.
 +
4. Al het gevrogte van een inblyvende off innerlyke oorzaak ('t welk by my een is) en is niet mogelyk te konnen vergaan noch te veranderen zo lang deze |fol. 167 syne oorzaak blyft. Want een sodanig gevrocht gelyk het niet en is voortgebragt van uytterlyke oorzaaken, zo en kan het selve niet verandert worden volgens de 3e stelling. En dewyl heel geen zaake als door uytterlyke oorzaaken en kan komen te vernietigen, zo en is niet mogelyk dat dit gevrogte soude konnen komen te vergaan zo lange syne oorzaak duurd volgens de 2e stelling.
 +
5. De aldervryste oorzaak en die God het alderbeste past, is de inblyvende: Want deze oorzaak daar van hangt het gevrochte zodanig af dat uyt haar voortkomt, dat het sonder dezelve noch bestaan noch verstaan kan worden: noch ook aan eenige andere oorzaak onderworpen is: Daar by ook is het met dezelve zodanig vereenight dat het met dezelve te zamen een geheel maakt.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|8 So laat ons dan nu eens zien, wat wy al uyt deze vorige stellingen hebben te besluyten. Voor eerst dan
 +
1. Aangezien het wezen Gods oneyndig is, zo heeft het en een oneyndige doening en een oneyndige ontkenning van de lyding, volgens de 1e stelling en volgende dien dan de dingen voor zoo veel te meer als zy door haar meer wezentheid met God zyn vereenigt, voor zo veel te meer hebben zy ook van de doening en te min van de lyding: En voor zo veel te meer ook |fol. 168 vry van verandering en verderving.
 +
2. Het waare Verstand kan nooyt komen te vergaan want in zich zelve en kan het geen oorzaak hebben om zigh te doen vergaan volgens de 2e stellingh. En om dat het niet is voortgekomen uyt uytterlyke oorzaaken, maar van God, zoo en kan het van de zelve geen veranderinge ontfangen volgens de 3e stelling. En aangezien dat God het onmiddelyk heeft voortgebracht en hy niet alleen is een innerlyke oorzaak, so volgt nootzakelyk dat het niet en kan vergaan so lang deze zyne oorzaak blyft volgens de 4e steling. Nu deze syne oorzaak is eeuwigh, ergo het ook.
 +
3. Alle de gevrochte van het verstand die met hem vereenigt zyn, zyn de aldervoortreffelykste en moeten gewaardeert worden boven alle de andere. Want dewyle zy innerlyke gevrochte zyn, zo zyn zy de aldervoortreffelykste volgens de 5e stelling en daar en boven zyn zy ook noodzakelyk eeuwig, want sodanig is haar oorzaak.
 +
4. Alle de gevrochte die wy buyten ons zelve werken, zyn voor zo veel meer volmaakt als zy meer mogelyk zyn om met ons te konnen vereenigen |fol. 168 vry van verandering en verderving.
 +
2. Het waare verstand kan nooyt komen te vergaan want in zich zelve kan het geen oorzaak hebben om zich te doen vergaan volgens de 2e stellingh. En om dat het niet is voortgekomen uyt uytterlyke oorzaaken, maar van God, zoo en kan het van de zelve geen veranderinge ontfangen, volgens de 3e stelling. En aangezien dat God het onmiddelyk heeft voortgebracht, en hy niet alleen is een innerlyke oorzaak, so volgt nootzakelyk dat het niet en kan vergaan so lang deze zyne oorzaak blyft, volgens de 4e stelling. Nu deze syne oorzaak is eeuwigh, ergo het ook.
 +
3. Alle de gevrochte van het verstand die met hem vereenigt zyn, zyn de aldervoortreffelykste en moeten gewaardeert worden boven alle de andere. Want de wyle zy innerlyke gevrochte zyn, zo zyn zy de aldervoortreffelykste volgens de 5e stelling, en daar en boven zyn zy ook noodzakelyk eeuwig, want sodanig is haar oorzaak.
 +
4. Alle de gevrochte die wy buyten ons zelve werken zyn voor zo veel meer volmaakt, als zy meer mogelyk zyn om met ons te konnen vereenigen |fol. 169 om een zelve natuur met ons uyt te maaken. Want op deze wyze zyn zy de innerlyke gevrochte alder naast, als by voorbeeld, zo ik myne naaste leer beminnen de wellusten, de eere, de gierigheid en ik zelve of ik bemin die ook of ik bemin die niet. Hoe't zy of niet zy, ik ben gehouwen of geslaagen. [Dit's klaar.]
 +
Maar niet zo myn eenige eynde dat ik trachte te bereyke is te mogen smaaken de vereeniginge met God en in my voort te brengen waarachtige denkbeelden en deze dingen ook aan myn naasten bekend te maaken. Want met dezelve gelykheid konnen wy alle deelachtig zyn aan dit heyl gelyk het zo is als dit in hem voortbrengt de zelve begeerte die in my is, maakende alzoo daar door dat syn wil en de myne een en dezelve is, uytmakende een en dezelve natuur, altyd in alles overeenkomende.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
 +
{|cellspacing="30" valign="top"
 +
| valign="top" width="60%"|9 Uyt al dit geseyde kan nu zeer licht begreepen worden welke daar zy de menschelyke <ref>De slaverny van een zaake bestaat in onderworpen aan uytterlyke oorzaaken ; de vryheid daar en tegen, aan de zelve niet onderworpen, maar daar van bevryd te zyn.</ref> vryheid, die ik dan aldus beschryf te zyn. Dat het namelyk is een vaste wezentlykheid de welke ons verstand door de onmiddelyke vereeniginge met God verkrygt om en in zich |fol. 170 zelve te konnen voortbrengen denkbeelden en buyten zig zelve gevroghten, met syn natuur wel overeen komende zonder nochtans dat noch syne gevroghten aan eenige uytterlyke oorzaaken onderworpen zyn om door dezelve te konnen of veranderd of verwisseld worden. Soo blykt met eenen ook uyt het geene gezeyd is, welke daar zyn de dingen die in onse magt en aan geen uyterlyke oorzaaken onderworpen zyn, gelyk wy hier ook mede en dat op een andere wyze als te vooren, hebben bewezen de eeuwige en bestandige duuring van ons verstand. En dan eyndelyk welke gevroghten het zyn, die wy boven alle andere hebben te waarderen.
 +
| valign="top" width="30%" |<small></small>
 +
|}
  
 
== Besluyt ==
 
== Besluyt ==
  
 
{|cellspacing="30" valign="top"
 
{|cellspacing="30" valign="top"
| valign="top" width="60%" |Soo is mij dan alleen noch overig om een eijnd van alles te maaken, de vrunden tot de welke ik dit schrijve te zeggen: En verwonderd u niet over deze nieuwigheeden, want zeer wel is u bekend hoe dat een zaake niet daarom en laat waarheid te zijn om dat zij niet van veele en is aangenomen en de wijle U ook niet onbewust is de hoedanigheid van de eeuwe in de welke wij leeven. Soo wil ik U ten hoogsten gebeeden hebben wel zorge [fol. 171] te draagen omtrent het gemeen maaken van deze dingen aan anderen. Ik en wil niet zeggen dat gij die ten eenen maal zult bij U houden, maar alleen zo gij ooijt aanvangt die aan jemand gemeen te maaken, dat u geen ander oogmerk en drijve als alleen het heijl uwen naasten met eenen door baarblijkelijkheid van hem verzekerd zijnde dat beloninge uwen arbeijd niet en zal bedriegen. Eijndelijk zo u in het doorleezen dezes eenige swaarigheid tegen 't geene ik voor vast stelle moght ontmoeten, zoo verzoek ik dat gij U daarom aanstonds niet en verhaast om het zelve te wederleggen voor en alleer gij het met genoegzame tijd en overweginge zult hebben bedaght en dit doende houde ik mij verzekert dat gij zult geraaken tot het genieten van de vruchten dezes booms de welke gij U belooft.  
+
| valign="top" width="60%" |Soo is my dan alleen noch overig om een eynd van alles te maaken, de vrunden tot de welke ik dit schryve te zeggen: En verwonderd u niet over deze nieuwigheeden, want zeer wel is u bekend hoe dat een zaake niet daarom en laat waarheid te zyn om dat zy niet van veele en is aangenomen en de wyle U ook niet onbewust is de hoedanigheid van de eeuwe in de welke wy leeven. Soo wil ik U ten hoogsten gebeeden hebben wel zorge [fol. 171] te draagen omtrent het gemeen maaken van deze dingen aan anderen. Ik en wil niet zeggen dat gy die ten eenen maal zult by U houden, maar alleen zo gy ooyt aanvangt die aan jemand gemeen te maaken, dat u geen ander oogmerk en dryve als alleen het heyl uwen naasten met eenen door baarblykelykheid van hem verzekerd zynde dat beloninge uwen arbeyd niet en zal bedriegen. Eyndelyk zo u in het doorleezen dezes eenige swaarigheid tegen 't geene ik voor vast stelle moght ontmoeten, zoo verzoek ik dat gy U daarom aanstonds niet en verhaast om het zelve te wederleggen voor en alleer gy het met genoegzame tyd en overweginge zult hebben bedaght en dit doende houde ik my verzekert dat gy zult geraaken tot het genieten van de vruchten dezes booms de welke gy U belooft.  
 
| valign="top" width="30%" |<small>Verzoek van den autheur aan die geene tot de welke hy dit tractaat, op haar verzoek, heeft gedicteert ; en daar mee het besluyt van alles.</small>
 
| valign="top" width="30%" |<small>Verzoek van den autheur aan die geene tot de welke hy dit tractaat, op haar verzoek, heeft gedicteert ; en daar mee het besluyt van alles.</small>
 
|}
 
|}

Version actuelle en date du 23 décembre 2013 à 21:07




Sommaire

Voor Reeden van 't Tweede Deel


[1] [fol. 60] Dewyl wy nu in het eerste deel van God en van de algemeene en oneindige dingen hebben gesprooken, zo zullen wy nu in dit tweede deel tot de verhandeling van de bezondere en bepaalde dingen komen, doch niet van alle, dewyle die ontallyk zyn, maar wy zullen alleenlyk handelen van die de mensch aangaan en daarom aanmerken. I. wat de mensch is voor zo veel hy bestaat van eenige wysen, <aangaan> begreepen in die twee eigenschappen die wy in God hebben aangemerkt.

Van wat de ziele is vergelykt met het geene aangetekend is pag. [?].
[2] Ik zegge van eenige wyzen, omdat ik geen zins versta dat de mensch voor zo veel hy uyt geest, [1] ziele, of lichaam bestaat, een selfstandigheid is. Want wy hebben nu [fol. 61] alvoorens in het begin dezes boeks getoond 1. Dat geene zelfstandigheid beginnen kan; ten 2. Dat de eene zelfstandigheid de ander niet kan voortbrengen en eyndelyk ten 3. Dat geen twee gelyke zelfstandigheeden konnen zyn. De mensch dan niet geweest hebbende van eeuwigheid bepaald en met veele menschen gelyk, en kan geen selvstandigheid zyn.
[3] Zo dat alles 't geene hy van denken heeft, zyn alleen maar Wyzen van die denkende eigenschap die wy aan God toegepast hebben. En wederom alles 't geen hy heeft van gestalte, beweginge, en andere dingen zyn desgelyks van die andere eigenschap die God toegepas[t] is.
[4] [fol. 62] En alhoewel eenige hier uyt dat de Natuur van de mensch zonder die eigenschappen die wy zelfs toestaan <zelfstan> zelfstandigheid zyn, niet bestaan noch verstaan kan worden, pogen te bewysen dat <dat> de mensch een zelfstandigheid is, zo heeft dat echter geen ander grondvest als valsche onderstellingen.
Want dewyle de natuur van de Stoffe of't lichaam geweest heeft, alvoordat de gestalte van dit menschelyk licha[a]m was, zo en kan die natuur niet eigen zyn aan't menschelyk lichaam, dewyl het klaar is dat in die tyd als de mensch niet en was, het altyd niet aan de natuur vande mensch heeft konnen behoren.
[5] En dat zy voor een grondregul stellen dat Dat aen de natuur van de zaak behoort zonder het welk de zaak noch bestaan noch verstaan kan worden, dat ontkennen wy. Want wy hebben alreeds bewezen Dat zonder God geen ding bestaan noch verstaan kan worden. Dat is God moet alvoorens zyn en verstaan [fol. 63] worden alleer deze bezondere dingen zyn en verstaan <konnen> worden. Ook hebben wy getoond dat de geslachten niet aan de natuur van de beschryving behooren, maar dat zulke dingen die zonder andere niet bestaan konnen, ook zonder die niet verstaan worden. Dit dan zo zynde, wat voor een regul <ken> stellen wy dan daar by men zal weten, wat aan de natuur van een zaak behoort?
De Regul dan is deze: Dat behoort <tot> aan de natuur van een zaak zonder het welk de zaak niet bestaan noch verstaan kan worden; doch dit niet zo alleen, maar op zoodanig een wyze dat de voorstelling altyd wederkerig is, te weten dat het gezegh ook niet zonder de zaak bestaan noch verstaan kan worden. Van deze wysen dan uyt de welke de mensch bestaat, zullen wy dan nu in den aanvang des volgenden eersten Capittels beginnen te handelen. Beschrynvinge van 't geene dat aan de Natuur van een zaake behoort.

Cap. I – Van Waan Geloof, Weten

[fol. 64] [1] Om dan aantevangen te spreeken van de [2] wysen uyt de welke de mensch bestaat, zo zullen wy zeggen (1) wat zy zyn, (2) ten anderen hare uyt werkingen, en ten 3. haare oorzaak.
Belange het eerste zo laat ons beginnen van die die ons het eerste 1bekend zyn: namelyk eenige begrippen of het medegeweten van de kennisse onses zelfs en van die dingen die buyten ons zyn.
[2] Deze [3] begrippen dan verkrygen wy (1) of enkelyk door geloof (welk geloof hervoortkomt of door ondervinding of door hooren zeggen) (2) of ook ten anderen wy bekomen die door een waar geloof (3) of ten derden wy hebben het door klare en onderscheide bevatting.
Het eerste is gemeenlyk dooling onderworpen. Het tweede en derde alschoon die onderling verschillen, zoo en konnen die echter niet doolen.
[3] Doch om [fol. 65] dit alles wat duydelyker te verstaan, zo zullen wy een voorbeeld stellen genomen van de regul van drien aldus. (1) Iemand heeft alleenlyk horen zeggen dat als men inde Regul van drien het twede getal met het derde vermenigvuldight en dan met het eerste deild, dat men als dan een vierde getaal uyt vind dat de zelvde gelykmatigheid heeft met het derde als het twede met het eerste. En niettegenstaande deze die hem dat zo voorsteld liegen konde, zo heeft hy echter syne werkingen daar na gericht en dat zonder eenige kennisse meer van den regul van drien gehad te hebben als de blinde van de verwe en heeft alzo alles wat hy daarvan ook zoude mogen gezeyd hebben, daarvan geklapt als de papegaay van't geen men hem geleert heeft. (1) Deze waant alleen, of zo men gemeenlyk zyt, gelooft alleen van horen zeggen.
Een (2) ander, van gaauwer begrip zynde, die en laat zich soo niet pajen met hooren zeggen, maar neemt 'er een proef aan eenige bezondere reekeningen en die dan bevin[den]de <weer> daar mede overeen te komen, alsdan geeft hy daar aan't geloof: maar te recht hebben wy gezeyt dat ook deze de dooling onderwurpen is. Want hoe kan hy doch zeeker zyn, datt de ondervinding van eenige bezon|fol. 66dere hem een regul kan zyn van alle? (2) Deze waant of gelooft niet alleen door horen zeggen, maar door ondervinding ; en dit zyn de twederley wanende.
Een (3) derde dan noch met het hooren zeggen omdat het bedriegen kan, noch met de ondervinding van eenige bezondere om dat die onmogelyk een regul is, te vreden zynde, die ondervraagt het aan de waare Reeden, de welke nooyt, wel gebruyk[t] zynde, bedrogen heeft. Deze dan die zeght hem, dat door de eigenschap van de gelykmatigheid in deze getallen het alzo en niet anders heeft konnen zyn en komen. (3) Deze is zeeker door het waare geloove, dat hem nooyt en kan bedriegen ; en is eigentlyk gelovende.
Doch een (4) vierde, hebbende de alderklaarste kennisse, die heeft niet van doen noch horen zeggen, noch ondervinding, noch kunst van reden dewyle hy door Syne deurzigtigheid terstond de gelykmatigheid en alle de rekeningen ziet. (4) Maar deze laatste en is nooyt wanende, nog gelovende, maar de zaake zelve beschouwende, niet door wat anders, maar in de zaake zelve.

Cap. II – Wat Waan, Geloof, en klaare Kennis is

[1] [fol. 67] Wy zullen dan nu komen te verhandelen de uytwerkingen van de verscheide kennissen waarvan wy in 't voorgaande Capittel gezeid hebben en als in 't voorbygaan weer zeggen wat Waan, geloof en klaare kennisse is. De eerste (1.) dan word by ons genoemt Waan, de tweede 2. geloof maar de 3. die is't die wy een waare Kennisse noemen. Nader verklaringe van de waan, 't waare gelove en klaare kennisse, en waarom so genoemt.
[2] Waan dan noemen wy die omdat ze de dooling onderwurpen is en nooyt plaats heeft in iets daar wy zeker van syn, maar wel daar van gissen en meynen gesprooken word.
Geloof dan noemen wy de tweede, om dat die dingen die wy alleen door de rede vatten, van ons niet en worden gezien, maar [zyn] alleen aan ons bekend door overtuyginge in't verstand dat het soo en niet anders moet zyn. Ziet de beschryvinge van 't gelove pag. [fol. 74] ; en waar in het bevestigende, genomen voor de wille, van het gelove verschilt, pag. [fol. 115].
Maar klaare kennisse noemen wy dat, 't welk niet en is door overtuyging van reden, maar door een gevoelen en genieten van de zaake zelve en gaat de andere verre te boven.
[3] [fol. 68] Dit dan voor af zo laat ons nu koomen tot haare uytwerkingen. Waarvan wy dit seggen: dat namelyk uyt de eerste hervoorkomt alle de lydinge (passien) die daar streydig zyn tegen de goede reden. Uyt de tweede de goede Begeerten, en uyt de derde de waare en oprechte Liefde met alle haar uytspruytzels. Dus verre van wat de Waen, 't ware geloof, en klaare kennisse zyn ; zo volgt nu dan van haar uytwerken.
[4] Alzo dat wy dan de naaste oorzaak van alle de lydingen in de Ziele, de Kennisse stellen. Want wy t'eenemaal onmogelyk achten dat, zo iemand op de voorgaande <gronden> wysen noch begrypt noch kent, hy tot Liefde ofte Begeerte of eenige andere Wyzen van wille zoude konnen bewogen worden. Uyt de kennisse, zo de ware als de valsche, ontstaan alle de Lydingen in de Ziel.

Cap. III – Lydings oorspronk. Van de Lyding uyt Waan

[1] Alhier dan laat ons nu eens zien hoe dat gelyk wy gezeid hebben, de (Passien) Lydinge uyt de waan komen te ontstaan. En om dit wel <te> en verstaanlyk te doen zo zullen wy eenige vande bezondere der selve voorneemen en daar in dan als in Voorbeelden betonen 't geene wy zeggen. Hoedanig de Lydinge uyt de waan komen te onstaan, zynde het 2de dat Cap. I belooft is te zullen doen.
[2] Laat dan de Verwondering de eerste zyn de welke gevonden wordt in die geene die de zaake op de eerste [fol. 69] wyze kent, [4] want dewyl hy van eenige bezondere een besluyt maakt dat algemeen is, zo staat hy als verbaast, wanneer hy iet ziet dat tegen dit syn besluyt aangaat. Gelyk iemand <verb> noit eenige schapen gezien hebbende als met korte staarten, zig verwonderd over de schapen van Marocquen dieze lang hebben. Soo zeit men van een Boer die zig zelfs hadde wys gemaakt datter buyten syn velden geen andere en waren, maar een koe komende te vermissen en genoodzaakt wordende die elders verr te gaan zoeken, viel in verwondering van dat buyten zyn wynig velds noch zo groote meenigten van andere velden waren. 1. Van de Verwondering.
[3] En zeeker dit moet ook plaats hebben in veele Philosophen die hun zelfs hebben wys gemaakt dat [fol. 70] er buyten dit veldje of aardklootje daar op zy zyn (omdat zy niet anders beschouden) geen andere meer en zyn. Maar nooyt en is verwondering in die geene die ware besluyten maakt, dit's een.
[4] Het tweede zal zyn de Liefde: deze aangesien datze ontstaat <uyt> of uyt ware begrippen, off uyt opinien, of ook eindelyk uyt hooren zeggen alleen zullen wy eerst zien, hoe uyt de <opie> opinien, daarna hoe uyt de begrippen: want de eerste strekt tot ons verderf en de tweede tot ons opperste heyl, en dan van het laatste. 2. Dat de Liefde uyt waan, uyt klare kennis en ook van hooren seggen komt. Deze is het Fundament van alle goet en kwaaad. Ziet pag. [fol.] 108 cap. 14.
[6] Het eerste dan aangaande: 't is zulks dat zo dikwils iemand iet goets ziet off waant te zien, hy altyd geneegen is zig met het selve te vereenigen, en om 't goets wille dat hy in't selve aanmerkt, zoo verkiest hy't als 't beste, buyten het welke hy niet beter noch aangenaamer als dan en kend. Doch soo wanneer het komt te gebeuren dat hy (gelyk in deze meest gebeurt) iets beter als dit nu bekende goet komt te kennen, zo keerd terstond syne liefde van het eene eerste tot het ander tweede, het welk wy alles klaarder sullen doen blyken in de verhandelinge van de Vryheid des menschen. Van de Liefde uyt Waan.


Hoe deze komt te veranderen.
[7] * Van liefde uyt ware begrippen: alsoo't de plaats om daarvan te spreeken hier niet is, zo zullen wy dat nu hier voorby [fol. 71] gaan en spreeken van het laatste en derde, namelyk van de Liefde die alleen van hooren seggen komt. * Van de Liefde uyt ware begrippen off klare kennisse word hier niet uyt waan komt ; doch daar van ziet pag. [fol. 146 bis] cap. 22.
[5] Deze dan bespeuren wy gemeenlyk in de kinderen tot hun vader, de welke omdat de Vader dit of dat zeyd goet te zyn, zo zyn zy daar toe zonder iets meer daar af te weten geneegen. Dit zien wy mede <die> in zulke die voor't Vaderland uyt liefde haar leven laten en ook in die, die door horen zeggen van iets op hetzelve komen te verlieven. Van de Liefde uyt horen zeggen.
[8] De Haat dan het rechte tegendeel van de liefde, ontstaat uyt die dooling die uyt de opinie voort komt: Want zo iemant een besluyt gemaakt heeft van iets dat het goet is en een ander komt tot nadeel van dat zelve iets te doen, zo ontstaat in hem tegen dien doender haat, het welk nooyt in hem zoude konnen plaats hebben, indien men het ware goet kende, gelyk wy dat hier na zullen zeggen, want alles watter ook is off bedagt <kan worden> wort in vergelykinge van het ware goet, 't is niet als maar de ellendigheid zelve; en is dan zo een ellendbeminner <als haat waardig> niet veel eer erbarmens als haat waardig? 3. De Haat, het tegendeel van de Liefde, ontstaat uyt waan.
Kan noyt plaats hebben in iemand die het ware goet kendt.
De haat dan eyndelyk komt ook voort uyt hooren [fol. 72] zeggen alleen, gelyk wy dat <dien> zien in de Turken tegen Joden en Christenen, Inde Joden tegen de Turken en Christenen, inde Christenen tegen de Joden en Turken etc. Want wat is den hoop van alle deze onwetend d'een van d'anders godsdienst en zeden !
[9]De Begeerte: het zy datze bestaat of alleen zo een[ige] willen, in de lust of trek van 't geene men ontbreekt te bekomen, of zo andere willen [5] in de dingen te behouden die wy nu alreeds genieten: 't is zeeker datze in niemand en kan gevonden worden gekomen te zyn als onder de gedaante van goet. 4. De Begeerte komt onder de gedaante van goet als ook de vorige liefde uyt waan.
[10] Alsoo dan is 't klaar, dat Begeerte gelyk ook de Liefde waarvan hiervoor gesprooken is, uyt de eerste manier van kennen voortkomt. Want <ni>jemand gehoort hebbende van een dink dat het goet is, krygt lust en trek tot het selve, gelyk gezien word in een zieke die alleen door hooren zeggen van den Doctor, dat zo of zo een remedie voor zyn kwaale goet is, terstond tot dezelve geneegen wordt.
[fol. 73] Begeerte komt ook uyt bevindinge gelyk datt gezien word in de <pr..kty.> practyk van de doctors die seeker remedie eenmaalen goet gevonden hebbende, het zelve als een onfeylbaar dink gewoon zyn te houden. Komt ook voort uyt bevinding, volgens de 2 bepalinge, die my niet behaagt.
[11] Alles 't geene wy nu van deze gezeyt hebben, 't zelve kanmen van alle andere passien seggen gelyk dat voor ieder een klaar is. En dan omdat wy in 't volgende zullen <han> aanvangen te onderzoeken, welke die zyn die ons Redelyk en welke die, die onredelyk zyn, zo zullen wy het dan hier by latende, niet meer daar toe zeggen. 'T geene nu van deze wynige doch voornaamste gezeyt is, kan mede van alle andere gezeyt worden ; en hier mede word geeyndigt van die Passien die uyt de Waan voort komen.

Cap. IV – Wat uyt Geloof voortkomt. En 't goet en kwaad des mensche

[fol. 74] [1] Dewyl wy dan in het voorige Cap. hebben getoont hoe uyt de dooling van de Waan de Passien voortkomen, soo laat ons dan hier eens zien de uytwerkingen van de twee andere manieren van Kennen. Ende vooreerst van die welke wy Het Waare [6] Geloof genoemt hebben. Van de uytwerkingen van het ware gelove.
[2] 12Deze dan vertoond ons wel wat de zaake behoort te zyn, maar niet wat zy waarlyk is. En dat is de reeden waarom zy ons nooyt en kan doen vereenigen met de geloofde zaak. De I. uytwerkinge is dat ze ons aanwyst wat de zaake behoort te zyn.
Ik [fol. 75] zeg dan, dat zy ons leert alleen wat de zaake behoort te zyn, en niet wat zy is, in welke twe een groot onderscheid is. Want gelyk wy in ons exempel van de regul van drien gezeid hebben, dat als iemant door gelykmatigheid kan uyt vinden een vierde getal dat met het derd overeenkomt gelyk het tweede met het eerste, soo kan hy (de deilinge en vermeenigvuldiging gebruykt hebbende) zeggen dat de vier getallen moeten evengelykmatig zyn en dit zo al zynde, spreekt hy niet de min daar af als <de> van een zaak die buyten hem is. Maar als hy de gelykmatigheid komt te * beschouwen zo als wy in het derde exempel getoond hebben, als dan zegt hy in waarheid, dat de zaak zodanig is, aang[e]zien die alsdan in hem en niet buyten hem is. Dit's van de eerste.







* Ziet hier af pag. [fol.] 66.
[3] De tweede uytwerkinge van't ware geloof is, dat ze 13ons brengt tot een klaar verstand door 't welk wy God liefhebben en ons alsoo verstandelyk doet gewaar worden die dingen die niet in ons maar buyten ons zyn. De 2 uytwerkinge, dat ze ons verstandelyke doet genieten de zake die zy buyten ons aanwyst en vertoond ; dat is, klaar en onderscheide kennen, niet de zake zelve, maar wat ze moet zyn.
[4] De *derde uytwerkinge is, datze aan 14ons verschaft de kennisse van goet en kwaad en ons aanwyst alle passien, die te <...> vernietigen zyn <te vernietigen>. En om dat wy nu te vooren gezeid hebben dat die passien [fol. 76] die uyt de Waan voortkoomen, groot kwaad onderworpen zyn, zo is't de pyne waart eens te zien, hoe de selve ook door deze tweede kennisse gezift worden om te zien wat in de zelve goet, wat kwaad is. De 3. dat ons verschaft het onderscheid van goet en kwaad, en welke van de passien wy te vernietigen hebben, of niet.

En hoe dat zulks gedaan woord.
Om dit dan mede bekwamelyk te doen, so laat ons de zelve maniere als vooren gebruykende, de selve eens van naby bezien om daardoor te konnen kennen, welke het zyn die van ons verkooren, welke verworpen moeten worden. Van de 4e uytwerkinge van die ware geloof siet pag. [fol.] 110 is dat ze ons aanwyst waar in dat waarheid en valscheid bestaat.
Doch eer wy daar toe komen, laat ons eens kort voor af zeggen wat daar is het Kwaad des menschen. Van 't goet en kwaad des mensche.
[5] Wy hebben nu te vooren al gezeyd, dat alle dingen genoodschikt zyn en dat In de Natuur geen goet en geen Kwaad is. Zo dat al't geen dat wy van de mensch willen, dat zal moeten van het geslacht des zelfs zyn, het welk niet anders is als een Wezen van reden. En wanneer wy dan een Idea van een 15volmaakt mensch in ons verstand bevat hebben, dat zoude dan 16konnen een oorzaak zyn om zien (als wy ons zelfs onderzoeken) offer in ons ook eenig middel is om tot zo een volmaaktheid komen. Dat het zelve niet in de Natuur is, maar in ons verstand.
Na het hebben van een Idea eenes volmaakten mensch, zoude men konnen zien, offer middel was om daar toe te geraalken.
[6] En 17daarom dan alles wat ons tot die volmaaktheid [fol. 77] voorderd, dat zullen wy goet noemen en in tegendeel al dat verhinderd off ook daartoe niet en vordert, kwaad. En volgens zo een Idea, zoude men konnen goet noemen alles wat ons daar toe zoude konnen vorderen ; en kwaad, alles wat ons of daar in verhindert.
[7] 17Ik moet dan zeg ik een volmaakt mensch begrypen, zo ik iets aangaande het goet en kwaat des menschen verhaalen wil en dat daarom, omdat ik handelende van 't goet en kwaad, als E.g. Van Adam, ik als dan een dadelyk wezen (ens reale) met een <dade> wezen van Reden (ens Rationis) verwarren zoude, het welk wel 18naauwkeurig van een regtschapen Philosooph moet gemyd worden en dat om redenen die wy in't vervolg deses off by andere gelegentheden sullen stellen. Deze Idea moet alleen een Ens rationis en geen Ens reale zyn, noch daar mede vermengt.
[8] Voorder om dat het eynd van Adam of van eenig ander byzonder schepzel ons niet bewust is als door de uytkomst, zo dat ook 't geen wy van't eynd des menschen konnen zeggen, [7] gegrond moet zyn op het begrip van een volmaakt mensch in ons verstand, welkers eynd dewyl het eens Ens Rationis is, wy wel konnen weten: en ook als gezeyt is, syn goet en kwaad, al het welke maar wysen zyn van denken.
Dat nu uyt het betoog van tevooren gedaan, blykt hoe al de tochten en beweginge van de ziel ontstaan uyt het begripp.
[9] Om dan nu allengskens ter zaak te komen: wy hebben nu al te vooren aangewezen hoe dat uyt het begrip de beweging, tochten en werkingen van de ziel ontstaan en het selve [fol. 78] begrip hebben wy in vierderly [deelen] verdeeld als in horen zeggen alleen, in ervarentheid, in geloov, in klare kennisse. En aangezien wy nu de uytwerkinge deser aller hebben gezien, zo is daaruyt openbaar, dat de vierde 19namelyk de klare kennisse, de aldervolmaakste is van alle. Want de waan brengt ons dikwyls in dooling. Het ware geloof is alleen daarom goet, omdat het de weg is tot ware kennis, ons tot die dingen die waarlyk beminnens waardig zyn, opwekkende. Zodat dan het laatste eynde dat wy zoeken en het voornaamste dat wy kennen, is de waare kennisse.



En dat uyt alle dit klaar is hoe dat de vierde wyse in de ziel, namelyk de klaare kennis, de aldervolmaakste is van alle.

En hook het laatste eynde van't geen wy hebben te zoeken en te kennen.
[10] 20Doch ook deze ware kennisse is na de voorwerpen die haar voorkomen, ook verscheiden. Soo dat hoe veel beter daar is het voorwerp met het welke het komt te vereenigen, zo veel beter is ook deze kennisse. 21En daarom dat is de volmaaktste mensch, de welke met God (die het aldervolmaaktste wezen is) vereenigt en hem zo geniet. Is ook verscheiden, na de voorwerpen, in beter en slechter.

En alder volmaaktst als zy God tot een voorwerp heeft.
[11] Om dan te ondervinden wat in de lydingen of passien goet en kwaad is, zo laat ons die als gezeid is, bezonder voorneemen. 22Ende voor eerst van de Verwondering. Deze dan, dewyl die off uyt onwetenheid of vooroordeel komt te ontstaan, is een onvolmaaktheid in den mensch die deze ontroering onderworpen is. Ik zeg een onvolmaaktheid, [fol. 79] omdat de verwondering door zig zelfs niet tot eenig kwaad brengt.

1) Vat in de verwondering goet of kwaad is ; en dat de zelve is een onvolmaaktheid.

Cap. V – Van de Liebe

[1] De Lievde die niet anders is, als een zaak te genieten en daar mede vereenigt te worden, die zullen wy verdeelen na de hoedanigheeden van haar voorwerp: welk voorwerp de mensch zoekt te genieten en daarmede te vereenigen.

[2] 24Sommige voorwerpen dan zyn in haar zelven vergankelyk; 25andere wel niet <door> vergankelyk door haar oorzaak. Doch een derde isser alleen door zyn eigen kracht en mogentheid eeuwig en onvergankelyk.

2) Wat in de lievde goet of kwaad is. Dat se bestaat in een vereeniginge met de geliefde zaak. En verscheiden na de hoedanigheid van't voorwerp. En van welke voorwerpen eenige door haar zelfs natuur vergankelyk zyn ; andere alleen door haar oorsaak onvergankelyk ; maar een derde, alleen door syn eigen kracht, eeuwig en onvergankelyk.
De vergankelyke dan zyn alle de byzondere dingen die niet van alle tyd geweest zyn of begin genoomen hebben. Welke de vergankelyke zyn door haar zelfs Natuur.
De andere dat zy[n] alle die wyzen die wy gezeid hebben, oorzaak te zyn van de bezondere wysen.
Maar de derde is God off 't welk wy voor een en't zelfde neemen, de Waarheid.
Welke alleen door haar oorzak onvergankelyk : ziet pag. [fol.] 53 et sqq.
Welke de derde is.
[3] De Liefde dan ontstaat uyt het begrip en kennisse die wy van een zaake hebben ende na dat de zaake zig groter en heerlyker vertoond, daarna is ook [fol. 80] de liefde groter en groter in ons. Waar uyt de Liefde ontstaat. Namentlyk uyt de kennisse, en hoe die zaak die van ons gekend word heerlyker is, hoe de liefde grooter wort en moet zyn.
[4] Op tweder ly wyzen isser macht om ons van de liefde te ontslaan: of door kennisse van een beter zaak, of door ondervinding dat de beminde zaak die voor wat groots ende heerlyke gehouden is, veel onheil en ramp met zig sleept. Op tweederley wyse komt de lievde te vergaan of door de kennisse van een better, of door onheil en ramp die se mesleept.
Dese Liefde is met de passien door ondervindinge een en de zelfde ; siet daar af pag. [fol. 145] cap. 21.
[5] Met de liefde is 't ook soodanig, dat wy nooyt en trachten van dezelve (gelyk van de verwondering en andere passien) verlost te zyn; en dat om dese twee redenen: 1. omdat het onmogelyk is, de twede omdat het noodzaakelyk is, dat wy niet van de selve verlost werden.


Onmogelyk dan is 't omdat het niet van ons afhangd, maar alleen van het goet en <kwaad> nut, dat wy in het * voorwerp aanmerken, het welke soo wy 't niet en wilden beminnen, noodzaakelyk van ons te vooren niet en most gekend <wezen> zyn, het welk niet in onse vryheid bestaat of an ons hangt, want zo wy niets kenden, voorzeeker wy en waaren ook niet.
Noodzaakelyk dan ist niet van de zelve verlost te [fol. 81] zyn omdat wy vermids de swakheid onses natuurs, zonder iets te genieten waar mede wy vereenigt worden en versterkt, niet en zouden konnen bestaan.

Van de liefde tracht men nooyt ontslagen te worden, gelyk als van de andere passien, om 2 redenen : 1. om dat het onmogelyk is ; de 2. om datse ons noodzaakelyk is.
Onmogelyk : omdat het van ons niet afhangt, maar van het goet dat in de zaak gesien word.
* Dat dan van ons niet most gekend zyn, zo wy niet en zouden beminnen ; nu dese kennisse en hangt van onse vryheid niet af ; ergo.
Noodzaakelyk : omdat wy, zonder met iets vereenigt te zyn, niet en zouden konnen bestaan.
[6] Welke dan, van deze drie'erly voorwerpen hebben wy te verkiezen of te verwerpen?

27Wat de vergankelyke aangaat (de wyle wy als gezeid is, om de swakheid onser natuur noodzakelyk iet moeten beminnen en daar mede vereenigen om te bestaan), het is zeker dat wy door't beminnen en 28vereenigen met de zelve geen zins in onse natuur versterkt en werden, aangezien zy zelve swak zyn en d'eene kreupele d'ander niet kan draagen: En niet alleen dat ze ons niet en vorderen, maar syn ook zelfs 29ons schadelyk. Want wy hebben gezeid de Liefde te wezen een vereeniginge met het voorwerp dat ons verstand oordeeld heerlyk en goet te zyn; en daar by verstaan wy zo een vereeniginge, door de welke en de liefde en het geliefde een en de <zev> zelvde zaak komen te zyn of t'zamen een geheel maaken. Soo is hy dan immers wel * ellendig, die met eenige vergankelyke [fol. 82] dingen vereenigt word. Want deze dewylze buyten syne macht zyn en <zo> veel toevallen onderworpen, zo is't onmogelyk dat als die komen * te lyden, hy daarvan soude konnen bevryd zyn. En zo bygevolg besluyten wy: By aldien deze, die de vergankelyke dingen die eenig zins noch wezen hebben, beminnen, zoo Ellendig zyn, wel wat zullen die dan, die de Eere, Rykdommen, en wellusten die alheel geen wezentheid hebben, beminnen ellendig zyn.

Welke dan van deze drie voorwerpen hebben wy te verkiezen ?
Niet met die welke door haar natuur vergankelyk zyn en moeten wy trachten te vereenigen. Want, door de zelve, en bekomen wy geen versterkinge onser natuur, dat nochtans 't oogmerk is. En niet alleen dit, maar sy zyn ons ook schadelyk.

* Maaken ons ellendig, door de veelvoudige toevallen <de> dingen die zy gedurich onderworpen zyn.

* Dewyl wy met haar vereenigt zynde ook met haar noodzakelyk komen te lyden.
En zyn wy, met deze vereenigt zynde, zoo ellendig, die nog eenigzins wesen hebben ; wat zyn wy dan, vereenigt zynde met eere, Rykdom, wellust, die all heel geen wezen hebben, ellendig !
[7] Laat ons dit dan genoeg zyn om te betonen, hoe ons de 30Reden aanwyst om van de zo vergankelyke dingen af te scheiden. Want door't geene wy nu geseyd hebben, woort ons klaar aangewezen het vergif en het kwaad dat in de beminninge deser dingen steekt en verborgen is. Doch noch onvergelykelyk klaarder zien wy dit als wy aanmerken, van wat een heerlyk en voortreffelyk goet wy door de genietinge deses worden afgescheiden. Dat geen 't welk ons de reeden hier van aanwyst behoort genoeg te zyn. Byzonder als wy zien van wat voor een goet wy ons, door de vereeniginge deses, berowen.
[8] Hier voor hebben wy gezeid dat de dingen die ver [fol. 83] gankelyk zyn, buyten onze macht zyn. Op datmen ons wel verstaa, wy en willen niet zeggen, dat wy eenige vrye oorzaak zouden zyn van niets anders afhangende: maar als wy zeggen dat eenige dingen in, andere buyten onse macht zyn, zo verstaan wy door die welke in onse macht zyn, zulke die wy uytwerken door ordre of te zamen met de Natuur waar van wy een deel zyn: door die welke niet in onse macht zyn zulke die gelyk als buyten ons zynde, door ons geene veranderinge onderworpen zyn, aangezien zy zeer verre van onse dadelyke wezentheid door de Natuur zoodanig gesteld, af zyn.


Wat wy verstaan door de dingen die buyten onse macht zyn of van ons niet afhangen. P. [Fol.] 80.
[9] Vervolgende dan zo zullen wy nu komen tot de twede maniere van <werp> voorwerpen, welke alhoewel eeuwig en onvergankelyk <door haar vergank> zoo zyn zy nogtans niet soodanig door haar eigen kragt. 31Edoch een wynig onderzoek hier maar toe brengende, zo zullen wy terstond gewaar worden, dat deze niet en zyn als maar * wysen alleen, die onmiddelyk van God afhangen. En dewyle de natuur deser sodanig is, zo en zyn zy voor ons niet om te begrypen, tenzy wy met eenen een begrip van God hebben. In welke omdat hy volmaakt is, noodzaakelyk onze Lievde [fol. 84] moet rusten. En om met een woort te seggen, het zal ons onmogelyk zyn, dat als wy ons verstand wel gebruyken, wy souden konnen nalaten God te beminnen. Zo en moeten wy ook niet vereenigen met die voorwepen die door haar oorsak onvergankelyk zyn : het welk zyn de 2de voorwerpen van ons gesteld.
* Omdat het maar alleen syn wysen die onmiddelyk van God afhangen en met haar niet en konnen vereenigen, dewyle wy deze sonder, God niet en konnen kennen, en God kennende onmogelyk die zouden beminnen. Want God kennende konnen wy niet nalaten hem met een te beminnen.
[10] De Reedenen waarom zyn klaar: (1) Voor eerst om dat wy ondervinden, dat God alleen maar weezen heeft en alle andere dingen geen wezens, maar wysen zyn. Ende aangezien de wysen niet recht konnen verstaan worden zonder het wezen van't welke zy onmiddelyk afhangen en wy nu al vooren getoond hebben dat als wy iets beminnende, een beter zaak als die wy dan beminnen, komen te kennen, wy altyd ter stond op dezelve vallen en de eerste verlaten; Zo volgt onwedersprekelyk, dat als wy God komen te kennen, die alle volmaaktheid in hem alleen heeft, wy hem noodzakelyk moeten beminnen. (1) Omdat God alleen wezen heeft, en alle andere dingen maar Wyzen zyn : Nu zo veel heerlyker als het wezen zelve is boven de toevallen, so veel te noodzaakelyker, moet dat wezen bemind worden van die die kend. Seg boven de toevallen ; omdat wy, een beter kennende, altyd een beter beminnen, als pag. [fol. 80] van ons getoond is.
[11] [fol. 85] (2) Ten tweeden, als wy ons verstand wel gebruyken inde kennisse van zaken, so moeten wy die dan kennen in haar oorzaaken: Nu dan, aangezien God van alle andere dingen een eerste oorzaak is, soo is dan de kennisse Gods en zy staat voor (ex rerum natura) volgens de natuur van de zaak, voor de kennisse van alle andere dingen: dewyl de kennisse van aller andere dingen volgen moet uyt de kennisse van <dat de saake heerlyk is en goet> de eerste oorzaak. En de waare liefde komt altyd hervoort uyt kennisse van dat de Saake heerlyk is en goet. Wat dan kander anders volgen, als dat ze op niemand geweldelyker zal konnen uytstorten als op den Here 32onse God? Want hy is alleen heerlyk en een volmaakt goed. (2) Om dat wy de zaaken moeten kennen in haar oorzaaken.
En zoo staat God noodsakelyk voor in kennisse van alle andere dingen ; want die, sonder hem, niet konnen gekend werden.

En de Lievde altyd uyt de kennisse voort komt van dat de zaak heerlyk is. Nu wie isser heerlyker als Gofol. Ergo.
[12] Zo zien wy dan nu, hoe wy de liefde krachtig maaken en ook, hoe de zelve alleen in God moet rusten. * Het gene wy dan van de liefde noch meer hadden te zeggen, dat zullen wy trachten te doen als wy handelen van de laatste manier van kennisse. Hier vervolgens zullen wy nu onder [fol. 86] zoeken gelyk wy hier voor hebben toegeseid, aangaande welke van de passien wy hebben aan te neemen, welke wy hebben te verwerpen.
* Het gene van de liefde noch meet te seggen is, zal van ons gedaan worden pag. [fol. 109 ; 145 bis] en so zullen wy vervolgende voortgaan, en betoonen wat ons de 3e uytwerkinge van 't gelove voor goet en kwaad in de haat sal aanwysen.

Cap. VI – Van de Haat

[1] De Haat is een Neiginge, om iets van ons af te weeren, dat ons eenig kwaad veroorzaakt heeft. Zoo komt dan nu in aanmerkinge, hoe dat wy onze werkinge op tweederley wyse komen te bedryven, of namelyk met of sonder passien? Dat de Haat is een Nyginge, van ons af te weren 't geen ons kwaad veroorsaakt heeft.
* Met passien, gelyk men gemeen ziet aan de Heeren tegen haare Knechten die iets misdaan hebben, dat doorgaans dan niet sonder toorne en geschied.
Zonder passien, gelykmen segt van Socrates, die als hy was genoodzaakt syn knecht tot betering te castyden, sulks als dan niet en heeft gedaan, zo wanneer hy ondervond in zyn gemoed tegen deze syne knecht ontsteld te zyn.
* Wy konnen werken met of zonder passien ; met, gelyk een meerder over syn minder gemeenlyk doet ; zonder, gelyk van Socrates gezeght word.
[2] Dewyl wy nu dan zien, dat onse werken van ons of |fol. 87 met, of zonder Passien gedaan worden, zo 33achten wy dat het klaar is dat sulke dingen die ons hinderen of gehindert hebben, sonder onse ontsteltenisse als 't nodig is, konnen weg gedaan werden en daerom, wat is beter, of dat wy de dingen met afkeer en haat vlieden, of dat wy dezelve door kracht van reden zonder ontsteltenisse des gemoeds (want dat achten wy dat wezen kan) ondergaan? Voor eerst is 't zeeker, dat als wy de dingen die ons te doen staan, sonder passien doen, daeruyt als dan geen kwaad en kan komen. En also tusschen goet en kwaad geen midde is, zo zien wy, dat zoo't kwaad is met passie te werken, dat het dan goet moet zyn 34zonder die te werken. Dewyl wy dan nu sonder passien konnen werken, wat zal dan best zyn, of dat wy de geene die ons kwaad veroosaken met haat vlieden of dat wy hem sonder ontsteltenisse des gemoeds ondergaan ?
Als wy iet zonder Passie doen, daar uyt en kan dan geen kwaad voortkomen. Nu tusschen goet en kwaad is geen derde, ergo is't kwaad met passie te werken. Is dan goet zonder.
[3] Doch offer eenig kwaad in is geleegen de saake met een haat en affker te vlieden, laat ons het zelve eens bezien.
Wat de * haat belangt die uyt opinien voortkomt, 't is zeeker die en mag in ons geen [fol. 88] plaats hebben. Dewyl wy weten dat een de zelve zaak op d'eene tyd ons goet, op de ander tyd ons kwaad is, gelyk dat in de geneeskruyden altyd zo is.
Het komt dan eyndelyk daarop aan, of de haat alleen door waan en ook niet door ware redenering in ons ontstaat. Doch om dit wel te ondervinden, dunkt ons goet duydelyk te verklaren, wat de haat is en die wel van de afkerigheyd te onderscheiden.


* Zo de haat uyt de waan hervoort komt, zo mag die in ons geen plaats hebben.


Maar staat te ondersoeken of zy ook niet ontstaat door ware redenering. Hier toe zal nodig zyn, dat de haat van ons wel verklaart en van de afkerigheid wel word onderscheiden.
[4] De Haat dan zeg ik te zyn een ontsteltenisse van de ziel tegen iemand, die ons misdaan heeft met wille ende weten. Maar de afkerigheid is die ontsteltenisse, die in ons is tegen een saak ontstaande uyt ongemak of leed, het welk wy of verstaan of waanen van natuure in de zelve te zyn. Ik zeg van natuuren, want als wy het zo niet en waanen, zo zyn wy alschoon wy eenig hinder of leed daarvan ontfangen hebben, van de zelve niet afkeerig, omdat wy integendeel eenig nut van de zelve hebben te verwagten. [fol. 89] Gelyk iemand van een steen of mes gekwest zynde daarom van't zelve geen afkerigheid heeft. De Haat is een ontstelling in de ziel tegens die ons tegens die ons willens en wetens mitsdaan heeft, en de afkerigheid is die ontsteltenisse in ons tegen een zak die, uyt haar natuur, ons of in waan, of waarlyk heeft beleedight.
[5] Dit dan aldus aangemerkt, soo laat ons eens kortelyk zien de uytwerking van deze beyde. Van de haat dan komt hervoort droefheid 36en de haat groot zynde, zo werkt se uyt Toornigheid, de welke niet alleen als de haat tracht te vlieden van 't gehatene, maar ook het zelve te vernietigen zo het doenlyk is: uyt deze groote Haat komt ook voort de Nyt.
Maar van de 37afkeerigheid komt eenige droefheid, omdat wy ons trachten te beroven van iets 't welk wezentlyk zynde, zo ook altyd zyne wezentheid en volmaaktheid hebben moet.
Wat de uytwerkinge van deze beyde zyn. Uyt de haat komt droefheid en groot zynde Toornigheid.

Ook de Nyt.
Maar uyt afkeer eenige droeffheid, om dat wy met een ons berowen van de volmaaktheid, die noch anderzins in de zaak is.
[6] Uyt dit gezeide kan dan ligtelyk werden verstaan, dat wy onse redenen wel gebruykende, geen haat of afkeer tot eenige zaake en konnen hebben, dewyl wy ons zodoende van de volmaaktheid die in ieder zaak is, beroven. Ende zo zien wy ook door de reeden, dat wy heel geen [fol. 90] haat ooyt tegen iemand en konnen hebben om dat alles wat in de Natuur is, indien wy iet daar van willen, wy het altyd tot beter verandere moeten, of voor ons of voor de Saake zelve. Hier uyt volgt dan dat wy onse reden wel gebruykende geen haat of afkeer, tegen eenig zaak konnen hebben : zo en kan die dan uyt de ware redenering niet zyn. Noch ook tegen eenig mensch, en om wat reden.
[7] En omdat een volmaakt mensch het alder beste is, dat wy tegen woordig of voor onse oogen hebbende kennen, zo is dan en voor ons en voor ieder mensch in 't bezonder verre het beste dat wy hun t'allen tyde tot die volmaakten stand trachten op te kweeken. Want als dan eerst konnen <zy> wy van haar en zy van ons de meeste vrucht hebben. Het middel hiertoe is haar geduurig waar te neemen zodanig als wy van onse goede Conscientie zelve gestadig geleerd en vermaand werden. Want deze ons nooyt tot ons verderf maar altyd tot ons heil aanport.

Plicht tegen onse naasten.


De goede conscientie en bedriegt ons noyt.
[8] Tot een besluyt zeggen wy, dat * de Haat en afkeer in haar hebben zo veel onvolmaaktheeden, als in het tegendeel de Lievde volmaaktheeden heeft. Want deze werkt altyd verbetering, versterking en vermeerdering, het welk de volmaaktheid is: daar de Haat integendeel altyd uyt is op verwoesting, verswakking en vernietiging, het welke de onvolmaaktheid zelve is. * En heeft de haat in zich zo veel onvolmaaktheeden, als de liefde volmaaktheeden, en waarom.
[fol. 91]

Cap. VII – Van de Blydschap en Droevheid

[1] Gezien hebbende hoe dat de Haat en de Verwondering zodanig is, dat wy vryelyk mogen zeggen, dat de zelve nooyt plaats konnen hebben in die geene die haar verstand gebruyken soo't behoort. Zo zullen wy dan op de zelfde wyze voortgaan en spreeken van de andere passien. Om dan aanvang te maaken, zo zullen de eerste zyn de * begeerte en de blyschap.
Deze aangezien sy ontstaan uyt de zelve oorzaaken, uyt welke de liefde voortkomt, soo en hebben wy van deze niet anders te zeggen als dat wy ons moeten erinneren en in geheugenisse brengen 't geen wy als doen maal zeyden, waar by wy het hier dan laten.
Van de begeerte en de blyschap : Wat de 3e uytwerkinge van 't gelove ons daar in sal aanwyzen.
Een zeker slag van blydschap zyn dese volgende : 1. de Hoop, gemengt nochtans met eenige droevheyd. 2. Verzekertheid. 3. 't Laghen. 4. De Eere.
* Dese omdat ze met de Liefde uyt een en de zelfde oorzak ontstaan, zo kan daar van gezien worden pag. [fol.] 70, 79.
[2] By deze zullen wy voegen de Droevheid, van de welke wy derven seggen dat ze ontstaat alleen uyt de opinien en waan uyt de zelve: Want zy komt voort van't verlies van eenig goed. Nu te vooren hebben wy gezeid, dat alles wat wy doen strekken moet tot bevordering ende verbetering. Doch 't is zeker dat zo lang als wy bedroevt zyn, wy ons zelven onbekwaam maaken tot zulks te doen. Der halven is nodig dat wy ons van |fol. 92] de selve ontslaan. 't Welk wy doen konnen met te denken op <d> middelen van het verloorne weder te bekomen, zo het in onse macht is. Zo niet, dat het evenwel nodig is ons die kwyd te maaken, om niet te vervallen in alle die ellenden die de droefheid noodzakelyk met sig sleept: en dit beyde met blydschap. Want't is zottelyk een verlooren goe<d>t door een zelfs begeerende en opkweekend kwaad te willen herstellen en verbeteren. Van de Droefheid. Ontstaat alleen uyt de waan, en is nodig daar af bevryd te zyn, omdat se ons hindert. Een zeker slag van droefheid, zyn dese : 1. De Wanhoop. 2. 'T Berouw en Knaging. 3. Beschaemtheid. 4. Beklag.



En 't is zottelyk een verloren goet door een opkweekende kwaad te herstellen.
[3] Eyndelyk, die syn verstand wel gebruykt, moet noodzakelyk God 't eerste kennen. Nu God als wy bewezen hebben, is het opperste goet en alle goet. Ergo. Zo volgt onwederspreekelyk, dat iemand die syn verstand wel gebruykt, in geen droefheid kan vervallen. Want hoe? Hy rust in dat goet, dat alle goet is en in het welke alle blydschap en vernoeginge der volheid is. Uyt waan dan of onverstand komt de droevheid als gezeid is, voort. Hy kan ook met syn plicht wel waarneemen, dat is, God voor alle dingen te kennen.

Cap. VIII – Van Achting en Versmading, etc.

[1] [fol. 93] Nu vervolgens dan zullen wy spreeken van de achting en versmading, van de Edelmoedigheid en Nedrigheid, van Verwaantheid en van de Strafbare Needrigheid; Om het goet en kwaad in deze wel te onderscheiden, zullen wy die voor voets opneemen. Wat schifting de 3 uytwerkinge van 't gelove doet in deze ses ; namelyk :
[2] De Achting en Versmading dan zyn maar in opzicht van iets groots off kleins als dat wy eenige zaake kennen, het zy dit groots of kleins in ons of buyten ons is. 1. Van de Achting en Versmading.
[3] De Edelmoedigheid strekt zig niet uyt buyten ons en werd alleen toegepast zo eenen, die na de regte waarde zonder passien noch gemerk op de achting syns zelvs te hebben, syne volmaaktheid kend. 2. Van de Edelmoedigheid.
[4] De Nedrigheid is als iemand syne onvolmaaktheid zonder gemerk te hebben op de verachting syns zelfs, kend; strekkende de Nedrigheid niet uyt buyten den nedriegen mensch. 3. Van de Nedricheid.
[5] De Verwaantheid is als iemand zig zelfs komt toe te eigenen eenige volmaaktheid die niet in hem te vinden is. [fol. 94] 4. Van de Verwaantheid.
[6] De Strafbare Nedrigheid is, als iemand an zig toepast eenige onvolmaaktheid die aan hem niet behoort. Ik en spreeke niet van de geveysde, die om andere te bedriegen zonder te meenen haar verneederen: maar van zulke die de onvolmaaktheden die zy hun toepassen, ook zodanig meenen te zyn. 5. Van de strafbare Nedricheid.
[7] Dit dan aldus aangemerkt zynde, zo blykt dan daar uyt genoegzaam wat voor goet en kwaad ieder van deze passien in zich heeft. Want wat belangt de Edelmoedigheid en Nedrigheid, deze geven door hun zelfs haar voortreffelykheid te kennen. Want wy zeggen dat den bezitter des zelfs syne volmaaktheid en onvolmaaktheid na waarde kend.


Het welk het voornaamste is zo ons de reeden leerd, waardoor wy tot onse volmaaktheid geraaken. Want wy te recht onse macht en volmaaktheid kennende, zo zien wy daardoor klaarlyk wat het is dat ons te doen staat om tot ons goet einde te geraaken. En wederom, als wy ons gebrek en onmacht kennen, zo zien wy wat ons te vermyden staat.




Namentlyk een kennisse van volmaatkheid en onvolmaaktheid.
[8] Wat de Verwaantheid en Strafbaare Nedrigheid angaat, de beschryving des zelfs geeft ook te kennen dat zy <ontstaat> ontstaan uyt zekere waan. Want wy zeiden dat zy toegepast word aan sulk een, dewelke eenige volmaaktheid die [fol. 95] aan hem niet behoord, nochtans zig zelfs toeschryft. En de strafbare Nedrigheid het reghte tegendeel. Wat in de Verwaantheid er strafbare nedrigheid.


Wat in de strafbare Nedrigheid.
[9] Uyt dit gezeide dan blykt dat zo goet en heylzaam als daar is de Edelmoedigheid en ware nedrigheid, dat daar en tegen de verwaantheid en strafbare nedrigheid ook zo kwaad en verdervende is. Want geene en steld niet alleen den bezitter in een zeer goede stant, maar ook daar by is zy de rechte trap door de welke wy opklimmen tot ons opperste heyl. Maar deze en belet ons niet alleen om tot onse volmaaktheid te geraaken, maar brengt ons ook geheel tot ons verderfol. De Strafbare nedrigheid is't die ons belet te doen 't geene wy anders mosten doen om volmaakt te werden: gelyk wy dat zien inde Twyffelaars (Scepticis) die door dien zy loochenen dat de mensch eenige waarheid kan hebben, haar zelfs daar van door deze ontkenning beroven. De Verwaantheid is't die ons doet dingen ter hand neemen, die regelregt tegen ons verderf strekken gelyk men ziet in alle die die gewaant hebben en wanen, me<n>[t] God wonder wel te staan, en door de selve vuur en water braveren en so vast ellendig ter dood geraaken, geen gevaar ontziende alles getroost zynde. De Edelmoedigheid en ware Nedrigheit is goet en heilzaam ; maar de verwaantheid en strafbare Nedrigheid kwaad en verdervende.
[10] [fol. 96] De Achting belangende en Verachting. Van deze is niet meer te zeggen als ons wel indachtig te maaken het geene wy hier te vooren van de Liefde gezeid hebben. Wat in de achting en in de verachting ziet pag. [fol.] 93.

Cap. IX – Van Hoope, Vreeze, etc.

[1] Van de Hope en Vreze, van de Verzekerdheid, Wanhoop en Wankelmoedigheid, van de Moed, Stoutheid, en Volghyver, van de Flaauwmoedigheid en Vervaertheid zullen wy nu aanvangen te spreeken en een voor een na onse gewoonte voorneemen. En dan welke van dese ons hinderlyk, welke ons vorderlyk konnen zyn, aanwysen. Wat ons 't gelove aanwyst in deze volgende tien. Die namelyk onstaan uyt de begrippen die wy van een saake hebben.
Al het welke wy zeer licht zullen konnen doen, indien wy maar wel op merken op de begrippen, die wy konnen hebben van een zaake die toekomende is, het zy die goet het zy die kwaad is.
[2] De begrippen die wy ten opzigt van de saake zelve hebben, zyn of dat die zake van ons als gebeurlyk word aangemerkt, dat is of kan komen of niet kan komen; of dat ze noodzakelyk moet komen. Dit ten opzigt van de zaak zelve. Wat dese begrippen zyn in opzigt van de zake zelve.
Ten opzigt dan van die de zaak begrypt is dit: of dat hy iets moet zyn om te bevorderen dat de zake komt, of om de zelve te beletten. Wat ten opzigt van de gene, die ze begrypt.
[3] Uyt deze begrippen dan komen hervoort alle deze tochten aldus. [fol. 97] Zo wy een zaake die toekomende is begrypen goet te zyn en dat ze zoude konnen geschieden, daar uyt krygt de ziele zo een gestalte die wy hope noemen. De welke niet anders is <als> een zekere zlag van blydschap, gemengt nochtans met eenige droefheid.

En wederom als wy de mogelyk komende Saake oordelen kwaad te zyn, daar uyt komt de gestalte in onse ziele, die wy vreze noemen.
Dog als de zaake van ons begreepen word goet en daar by noodzakelyk te zullen komen, daarvan dan komt in de ziele die gerustheid die wy noemen verzekerdheid, het welk een seekere blydschap is, niet vermengt met droefheid, gelyk in de Hope.
Dog indien wy de zaake begrypen kwaad te zyn en noodzaakelyk te zullen komen, hier van daan komt in de ziele wanhoop, de welke niet anders is als een seekere slach van droefheid.

Hoe nu alle dese passien uyt de begrippen voortkomen.
En 1. Hoe uyt de Hope.
Wat de Hope is.

2. Hoedanig de vreeze.

3. Hoedanig de verzekertheid en wat die is.

4. Hoedanig de vanhoop is en wat die is.

[4] Tot hier toe dan van de passien in dit kapittel vervat, gesprooken hebbende en de beschryvinge derzelver gemaakt op een bevestigende wyze en alzo gezeid wat een ieder deszelfs is. Zoo konnen wy ook de zelve omkerende, beschryven op een ontkennende wyse |fol. 98 namentlyk aldus: Wy hoopen dat het kwaad niet en zal komen, wy vreezen dat het <kwaad> goet niet en zal komen <wy vre... dat het kwaad niet en zal komen> wy zyn verzeekerd dat het kwaad niet zal komen, wy wanhoopen dat het goed niet en zal komen.
2/9,5 Dit dan nu gezeid hebbende van de passien, voor zoveel die komen uyt de begrippen ten opzigt van de zaake selve.

Nu hebben wy te spreken van die de welke ontstaan uyt de begrippen ten opzigt van die de zaake begrypt, te weten: Als men iet moet doen om de zake voort te brengen en wy daaraf geen besluyten maaken, zo krygt de ziel een gestalte die wy wankelmoedigheid noemen: Maar als zy tot het voortbrengen van de zaake mannelyk besluyt en die voortbrengelyk is, als dan word het moed genoemd. En die zaake beswaarlyk om voort te brengen zynde, zo word het kloekmoedigheid genoemd of dapperheid. Doch als iemand een zaake besluyt te doen, omdat het een ander (hem voorgedaan hebbende) wel gelukt is, soo noemt men het volgyver. Als iemand weet wat besluyt hy moet maaken om een goede zaake te bevorderen en een kwade te beletten, |fol. 99 sulks nogtans niet en doet, dan zo noemt men het flaaumoedigheid. En de zelve heel groot zynde, noemt het vervaartheid. Eyndelyk de belgzugt of <jalouzy Jalousia> Jalousie is een sorge die men heeft, om iets dat nu verkregen is, alleen te mogen genieten en behouden.

2/9,6 Dewyl ons dan nu bekend zyn waaruyt deze togten komen te ontstaan, zo zal ons heel lichtelyk zyn te betogen, welke van die goet, welke kwaad zyn.

Wat dan de Hoope, Vreeze, Verzekerdheid, Wanhoop en Belgzugt aangaat, het is zeeker dat zy uyt een kwaade opinie ontstaan. Want gelyk wy nu alvooren bewezen hebben, alle dingen hebben haar noodzakelyke oorzaaken en moeten zodanig als zy geschieden, noodzakelyk geschieden. En alhoewel de 37Verzekerdheid en Wanhoop in die onverbrekelyke ordre en gevolg van oorzaaken (dewyle daar alles onverbrekelyk en onvrikbaar is) plaatse scheynd te hebben, zo is't nogtans (de waarheid daarvan wel ingezien zynde) verre daar van daan. Want verzekerdheid en wanhoop zyn nooyt, ten zy zy als vooren <(want van deze hebben zy haar zyn)> Hoop en Vrees (want van deze hebben zy haar zyn) geweest hebben. Als |fol. 100 by exempel, als iemand het gene hy nog te verwagten heeft, goet <waant> waant te zyn, zo krygt hy die gestalte in zyn ziele die wy Hoope noemen: en van dat gewaande goet verzekerd zynde, zo krygt de ziele die gerustheid die wy verzekerdheid noemen. Het gene wy dan nu van de verzekerdheid zeggen, het zelve moet ook van wanhoop gezeid worden. Dog volgens 't geen wy van de Liefde gesegt hebben, zoo en konnen ook deze in geen volmaakt mensch plaatze hebben: Dewyle zy dingen vooronderstellen die wy door haar veranderlyke aard (gelyk in de beschryving van de Liefde is aangemerk[t]) welke zy onderworpen zyn, niet moeten aanhangen; Nog ook van de welke (als in de beschryvinge van de haat getoond is) wy moeten afkerig zyn: Welke afhanginge en afkerigheid nogtans de mensch onderworpen is, die in deze passien staat, tot alle tyd.

2/9,7 Wat38 de Wankelmoedigheid, Flaaumoedigheid, en Vervaardheid belangen, door haar eigen [aardt en] natuur geven zy hare onvolmaaktheid te kennen: want alles wat zy t'onsen voordeel doen komt niet uyt de werkinge |fol. 101 van haar Natuur als negative, e.g. iemand die iets hoopt dat hy waant goet te zyn, 't welk nogtans niet goet is en nogtans door syn wankelmoedigheid of flaaumoedigheid de moed die tot de uytvoeringe vereischt komt te gebreeken, soo is't dat hy van dat kwaad 't welk hy waande goet te zyn, negative of by geval bevryd word.

Deze dan en konnen ook geenzins in de mensch die door de ware reeden geleid word, plaats hebben.

2/9,8 Eyndelyk belangende de Moed, Stoutheid, en Volgyver, van de zelve en is niet anders te zeggen als 't geene wy van de Liefde en Haat nu al gezeit hebben.

Cap. X – Van Knaging en Berow

[1] Van de knaging en het berouw zullen wy voor tegen woordig doch kortelyk spreeken. Deze dan en zyn nooyt als door verrassing; want de knaging komt alleen hier uyt: dat wy iets doen van't welk wy dan twyffelen of het goet is of het kwaad is ende het berouw hier uyt, dat wy iets gedaan hebben dat kwaad is. Wat het gelove ons zegt van de Knaging en 't Berouw. En waar uyt die ontstaan.
[2] En om dat veel menschen (die haar verstand wel gebruyken) somtyds (vermids haar die hebbelykheid die vereischt werd om het verstand altyd wel te gebruyken ontbreekt) afdwaalen: zo zoude men misschien mogen denken, dat haar [fol. 102] deze Knaging en Berouw verder soude te rechte brengen en dan daaruyt besluyten, gelyk soo de geheele wereld doet, datze goet zyn. Doch zo wy de zelve te regt willen inzien, wy zullen bevinden dat ze niet alleen niet goet en zyn, 39nemaar in het tegendeel datze schadelyk en dienvolgende dat ze kwaad zyn: Want het is openbaar, dat wy altyd meer door de Reeden en liefde tot de waarheid als door knaging en berouw te rechte komen. Schadelyk zyn zy dan en kwaad, want zy zyn een zeeker slag van droefheid de welke van ons nu te vooren bewezen is schadelyk te zyn en die wy derhalven daarom als kwaad moeten trachten van ons af te weren, gelyk wy dan dienvolgende ook dese als zodanig moeten schuwen en vlieden.


Dat ze de mensch scheint eenig voordeel te konnen doen.
Doch wel ingezien zynde, zyn schadelyk, kwaad, en waarom.


Zyn een zeeker slag van droefheid.

Cap. XI – Van Bespotting en Boerteyre

[1] De Bespotting en Boerterye steunen op een valsche waan en geven in de Bespotter en Boerter te kennen een onvolmaaktheid. Op een valsche waan is't dat zy steunen, omdat men meind dat den geenen die bespot word, de eerste oorzaak is van syne werken en datze niet noodzaakelyk (gelyk de andere dingen in de Natuur) van God afhangen. Van de Bespottinge en Boerteren waarop 't gelove zegt dat die steunen ; namentlyk :
Op een valsche waan en welke die is ; en waar uyt die voortkomt.

In de Bespotter geven zy een onvolmaaktheid te kennen. Want of het geene zy bespotten is zodanig, dat het bespotte [fol. 103] lyk is, of het is niet zoodanig. Indien niet zodanig zo betonen zy een kwaden aard, bespottende het geene niet te bespotten is. Indien Ja zodanig, zo betonen zy daarmede in die geene die zy bespotten eenige onvolmaaktheid te kennen, de welke zy niet met bespottinge, maar veel eer met goede redenen gehouden zyn te verbeteren. Waarom zy in de Bespotter een onvolmaaktheid te kennen geven.
[2] Het Lachgen heeft geen opzicht op een ander, maar alleen op die mensch, die eenig goet in zig zelfs bemerkt ; en omdat het is een seeker slach van de Blydschap, zo valt ook niet anders van de zelve te zeggen als van de Blydschap nu al gezeyd is. Ik spreek van sulk lachgen, veroorzaakt door zeekere Idea die hem daar toe anport en geenzins van sulk lachgen, veroorzaakt door beweeginge der geesten. Van het selve (dewyl het nog op goet, nog op kwaad <zyn> eenige opzicht heeft) hier te spreeken waar buyten ons oogmerk. Van het lachgen en wat opzigt het heeft, en wat het is.

Is een zeeker slag van Blydschap. Siet pag. 91 [cap. VII].
Doch niet van 't Lachen uyt beweging der geesten.

[3] Van de Nyd, Gramschap, Euvelneeming en zal hier niet anders te zeggen zyn als ons eens te erinneren 't geene wy al voorens van de haat gezeyt hebben. Van de Nyt, Gramschap en Euvelneming siet pag. 86 [cap. VI].

Cap. XII – Van Eere, Beschaamtheid en Onbeschaamtheid

fol. 104 Van de Eere, Beschaamtheid, en onbeschaamtheid zullen wy nu mede kortelyk spreeken. De eerste is een seeker slach van Blydschap die een ieder in zig zelfs gevoeld wanneer hy gewaar word, dat zyn doen by andere geagt en geprezen word zonder opzigt van eenig ander voordeel of profyt dat zy beoogen.

Beschaamtheid is zeekere droevheid die in jemand ontstaat als hy komt te zien, dat zyn doen by andere veracht word zonder opzigt van eenig ander nadeel of schaade dat zy beoogen. De onbeschaamtheid is niet anders als een ontbeering of uytschudding van schaamte, niet door de Reeden; maar of door onkunde van schaamte gelyk in de kinderen, wilde menschen etc. of doordien men in groote versmaadheden geweest zynde, nu overal zonder omzien heen stapt.

2 Kennende nu dan deze togten, zo kennen wy ook meteen de ydelheid en onvolmaaktheid die zy in haar hebben. Want de Eere en Schaamte en zyn niet alleen niet vorderlyk volgens het geene wy in hare beschryvinge hebben aangemerkt, maar ook (voor zo veel zy op eigen |fol. 105 liefde en op een waan van dat de mensch een eerste oorzaak is van zyn werk en dienvolgende lof en laster verdiend, geboud zyn) zo zyn zy schadelyk en verwerpelyk.
3 Dog ik wil niet zeggen, dat men zo by de menschen moet leven, als men buyten haar daar Eer en Schaamte geen plaats heeft, leeven zoude. Ne maar in tegendeel staa ik toe dat ons die niet alleen vrystaan te gebruyken, als wy die tot nut van de menschen en om haar te verbeteren aanwenden, maar ook hetzelve mogen doen met verkortinge van onse (anderzins volkomen en geoorlofde) eigen vryheid. Als by Exempel zo iemand zig kostelyk kleed om daardoor geacht te zyn, deze zoekt een Eere die uyt de liefde syns zelfs hervoorkomt zonder enige opzigt op syn even mensch te hebben; maar zo iemand syn wysheid (daar door hy aan syn eeven naasten konde vorderlyk zyn) ziet verachten en met de voet treden, omdat hy een slecht kleed an heeft, deze doet wel dat hy (uyt beweging om haar te helpen) zich met een kleed daar aan zy haar niet en stooten, verziet, wordende also om syn even mensch te winnen, syn even mensch gelyk.
4 Wat voorder de onbeschaamtheid belangt deze die toont zich zelvs aan ons zodanig, dat wy om haare mismaaktheid te zien, alleen maar haare beschryving van noden hebben en't zal ons genoeg zyn.

Cap. XIII – Van Gunste, Dankbaarheid en Ondankbaarheid

[1] [fol. 106] Zo volgt nu van de Gunste, Dankbaarheid en Ondankbaarheid. Wat de twee eerste aangaan, zy zyn die nyginge die de ziele heeft van syn evennaasten eenig goet te gunnen en te doen: Te gunnen zeg ik, als aan hem die eenig goet gedaan heeft, weder goed gedaan wordt; Te doen zeg ik, als wy zelve eenig goet verkregen of ontfangen hebben.
[2] Ik weet wel dat meest alle menschen oordeelen deze tochten goet te zyn, doch niet tegenstaande dat, zo derf ik zeggen datze in een volmaakt mensch geen plaatse konnen hebben. Want een volmaakt mensch woord maar alleen door de noodzakelykheid zonder eenige andere oorzaak bewogen om syn even mensch te helpen en daarom vind hy zig om te helpen aan den aldergodlooste zo veel te meer verpligt als hy ziet, zoo veel te grooter ellende en noodt in hem te wezen. Niet tegenstaande dit zo konnen zy in geen volmaakt mensch plaats hebben, en de reden waarom.
[3] De Ondankbaarheid is een verachtinge van de Dankbaarheid, gelyk de Onbeschaamtheid van de Schaamte en dat alleen zonder eenig opzicht van reeden, maar alleen voortkomende door of gierigheid of een al te groote liefde tot zich zelfs; en daarom dan en kan die in geen volmaakt mensch plaats hebben. Wat ondankbaarheid is.

Uyt haar oorzaak ziet men dat in geen volmaakt mensch kan plaats hebben.

Cap. XIV – Van het Beklagh <En van't Goet en Kwaad in de Passien>

1 |fol. 107 Het Beklagh dan zal zyn het laatste, waar van wy inde verhandelinge der passien zullen spreken en met het welk wy zullen eyndigen. Beklag dan is zeeker slag van droevheid uyt overweginge van eenig goet dat wy verlooren hebben ontstaande en dat zodanig datter geen hoope is het zelve zo weder te hebben. Zy geevt ons haar onvolmaaktheid also te kennen, dat wy haar maar beschouwende de zelve terstond kwaad keuren. Want wy nu alvooren hebben bewezen, dat het kwaad is zig zelve te verbinden en vast te maaken aan dingen die ons lichtelyk of ooyt konnen komen te gebreeken en die wy niet en konnen hebben als wy willen. En dewyl het een zeeker slach is van droefheid, zo hebben wy die te schuwen, gelyk wy sulx voor dezen van de droefheid handelende, hebben aangemerkt.
2 Soo meen ik dan nu genoegzaam aangewezen en betoogt te hebben, dat alleenlyk het *Waare Geloov of de reeden dat geene is, het welk ons tot de kennisse van't goede en kwaade brengt. En zo wanneer wy zullen betoonen, dat de eerste en voornaamste oorzaak aller deser tochten is de Kennisse, zo zal klaarlyk blyken, dat wy ons verstand en Reeden wel gebruykende, nooyt in een van deze die van ons te verwerpen zyn, zullen konnen komen te vallen. |fol. 108 Ik zeg ons Verstand, want ik niet en meyne, dat de reeden alleen maghtig is ons van alle deze te bevryden: gelyk wy dan zulks hier na op syn plaatze ook zullen bewysen.
3 Doch als een voortreffelyke zaake hebben wy nopende de passien hier aan te merken, hoe dat wy zien en bevinden dat alle die passien welke goet zyn, van zoodanig een aard en natuur zyn, dat wy zonder de zelve niet en konnen zyn noch bestaan en gelyk als wezentlyk tot ons behoren: Als daar is Liefde, Begeerte, en alles wat aande liefde eigen is. Maar geheel anders is't geleegen met die de welke kwaad en van ons te verwerpen zyn; aangezien wy zonder de selve niet alleen zeer wel konnen zyn, maar ook dan eerst reght zyn die wy behooren te zyn, als wy ons van de zelve hebben vry gemaakt.
4 Om dan noch meer klaarheid in alle deze te geven diend aangemerkt, dat het fundament van alle goet en kwaad is de Lievde vallende op seker voorwerp: want zo wanneer men niet en bemind het voorwerp het welk alleen waardig is bemind te worden, namenlyk God gelyk wy alvoorens gezeid hebben, maar die dingen die |fol. 109 door eigen aart en natuur vergankelyk zyn, zo volgt daarop dan noodzakelyk (dewyl het voorwerp zo veel toevallen, ja de vernietinge zelve onderworpen is) de haat, droefheid, enz. na veranderinge van het geliefde voorwerp. Haat, als iemand hem het beminde ontneemt. Droefheid, als hy het komt te verliezen. Eere, als hy op Liefde syns zelfs steunt. Gunste ende Dankbaarheid, als hy zyn even mensch niet en bemind om Godt. Doch in tegendeel van alle deze zo 47wanneer de mensch God komt te beminnen, die altyd onveranderlyk is en blyvt, zo is't hem onmogelyk in deze poel van Passien te vervalien. En daar om zo stellen wy voor een vaste en onvrikbare regul, 48dat God is de eerste en eenige oorzaak van al ons goet en een vrymaaker van al ons kwaad.
5 Zoo49 komt mede in aanmerkinge, dat alleen de Liefde, enz. onbepaald zyn: namentlyk hoe die meer en meer toeneemt, hoe die ook alsdan voortreffelyker word: Aangezien die is vallende op een voorwerp dat oneyndig is; waarom ze dan alle tyd kan toeneemen, het welk in geene andere zaake als alleen in deze en kan plaatze <hebben> grypen. En dit zal ons misschien hier na een |fol. 110 stoffe zyn waaruyt wy de onsterffelykheid van de ziel zullen bewyzen <of> en hoe off op wat wyze die zyn kan.[33]

Cap. XV – Van 't Ware en Valsche

[1] Nu dan laat ons eens zien van het Waare en Valsche, het welk ons de vierde en laatste uytwerkinge van dit waare gelov aanwyst. Om dit dan te doen, zo zullen wy eerst de beschryvinge van Waarheid en Valsheid stellen: Waarheid dan is een bevest<in>[igin]ge (of ontkenninge) die men doet van eenige zaak, overeenkomende met de zelve zaak; en Valsheid een Bevestin<ge>ging (of ontkenninge) van de zaake, die niet met de zaake zelve overeenkomt.
[2] 50Doch dit zo zynde, zal het schynen datter geen onderscheid is tusschen de valsche en ware Idea, ofte dewyle dit of dat te <denken> ontkennen ware wyze van denken zyn en geen ander onderscheid hebben als dat de eene met de zaak overeenkomt en de ander niet, datze dan ook niet dadelyk, 51maar alleen door reeden verschillen en als dit dan dus zoude zyn, kondemen met recht [fol. 111] vraagen, 52wat voordeel doch d'eene met zyn waarheid en <de andere met> wat schade doch d'ander <met> door zyn valsheid heeft? En 53hoe de eene weten zal, dat zyn bevatting of Idea meer met de zaak overeenkomt als de ander. Eeyndelyk van waar het komt dat de eene doold en de ander niet ? Dat uyt de beschryving van Waarheid en Valsheid scheynt te volgen, datter geen onderscheid is tusschen ware en valsche Ideen.
[3] Waar op vooreerst tot antwoord diend, dat de alder klaarste dingen en zig zelfs en ook de valsheyd te kennen geven in zulker voegen, dat het een groote dwaasheid zoude zyn te vraagen hoe men van haar bewust zoude wezen: Want dewyle zy gezeid worden de alderklaarste te zyn, zo en kanner immers geen andere klaarheid wezen door de welke zy zouden konnen verklaart werden, zodat dan volgt, dat de waarheid en zig zelfs en ook de valsheid openbaard. Want de waarheid word door de waarheid, dat is door zig zelfs klaar, gelyk ook de valsheid door de zelve klaar is: maar nooyt woord de valsheid door zig zelfs geopenbaard of aangewezen. Zoo dan iemand die de waarheid heeft [fol. 112] en kan niet twyffelen dat hy ze heeft. Dog iemand die in valsheid of in doling steekt, die kan wel waanen dat hy in waarheid staat; gelyk als iemant die droomt, wel denken kan dat hy waakt, maar nooyt kan iemand die nu waakt, denken dat hy droomt.


Met dit gezeid dan word ook eenigzins verklaard het geene wy gezeid hebben, van dat God de waarheid of dat de waarheid God zelve is.

Op welke schyn word geantwoord.

Dat het zotheid is te vragen hoe men weet dat men weet.


De waarheid openbaart zig zelfs en ook de valscheid.
Maar de valsheid, geen valsheid.

Onderschyt tusschen een die in Waarheid en een die in Valsheid staat en met een voorbeeld verklaard.

En ook eenigzins van dat God de waarheid, of dat de waarheid God zelve is.
[4] Nu de oorzaak, waarom de eene van syne waarheid meer bewust is als de ander, is omdat de Idea van bevestiging (of ontkenning) met de natuur van de zaak geheel overeenkomt en dienvolgende meer wezentheid heeft. Waat door het komt dat van twee, die waarheid hebben, de eene meer van syn waarheid bewust is als de ander.
[5] * Om dit beter te begrypen diend aangemerkt dat het Verstaan (schoon het woord anders luyd) is een suyvere of pure Lyding ; dat is dat onse ziel in dier voegen veranderd word, datze andere wyze van denken krygt, die zy te vooren niet en hadde: Als nu iemand door dien het geheele voorwerp in hem gevrogt heeft, diergelyke gestalte of wyzen van denken krygt, zoo is het klaar, dat [fol. 113] die een geheel ander gevoel van de gestalte of hoedanigheid van het voorwerp bekomt als een ander die zo veel oorzaaken niet gehad heeft en zo tot zulks of te bevestigen of te ontkennen door een ander lichter werking (als door wynige of minder toevoeginge in't zelve gewaar wordende) bewogen <heeft> wordt. * Wat aangemerkt diend om dit beter te begrypen.
[6] Hier uyt ziet men dan de volmaaktheid van een die in Waarheid staat, gesteld tegen een die in de zelve niet en staat. Dewyl dan de eene lichtelyk, de ander niet lichtelyk verandert, zo volgt daaruyt dan dat de eene meer bestandigheid en wezentheid heeft als de ander: En zo ook om dat die wyzen van denken, welke met de zaak overeenkomen, meer oorzaaken gehad hebben, zo hebben zy ook in haar meer bestandigheid en wezentheid: En dewyl zy geheel met de zaak overeenkomen, zo is't onmogelyk dat zy in eenige tyd van de zaak anders konnen aangedaan worden of eenige veranderinge lyden, dewyl wy nu al voorens gezien hebben, dat de wezentheid van een zaak onveranderlyk is. Al het welke in de valsheid geen plaats heeft.


En met dit gezeide zal al het vorige gevraagde genoegzaam beantwoord zyn.

Waar uyt dan de volmaaktheid van een die in waarheid staat, boven een die daar niet in staat, gezien werd.


Want hy is bestanding om dat hy van de zaak nooyt anders aangedaan kan worden.


Cap. XVI – Van de Wille

[1] [fol. 114] Wetende dan nu wat Goet en Kwaad, waarheid en valsheid is en ook waar in de welstand van een volmaakt mensch bestaat, zal 't nu tyd zyn om tot onderzoek onzes zelfs te komen 54en eens bezien of wy tot zo een welstand vrywillig of genoodzaakt komen?


Hier toe is van nooden eens te onderzoeken wat by die gene die de Wille stellen, de Wille is en waar in die van de Begeerte onderscheiden word.

Wat ons 't ware geloof geleert heeft volgens de derde uytwerking, en ook de vierde.


Of wy tot hen geen zy ons geleert heeft vrywilling of genoodzaakt komen ? en om dit te onderzoeken wat ons daar toe nodig is.
[2] De Begeerte hebben wy gezeid die nyginge te zyn die de Ziele heeft tot iets 't geen zy als goet keurt; zo dat dan daaruyt volgt, dat eer onse begeerte zich uyterlyk tot iets uytstrekt, in ons alvoorens een besluyt is gegaan van dat zulk iet goet is, welke bevestiging dan of algemeen genomen de magt van bevestigen en ontkennen, de [8] Wille genoemt word.
[3] [fol. 115] Zoo komt het nu dan daarop aan, of deze Bevestiging van ons vrywillig of genoodzaakt geschied, dat is, of wy iets van een zaak bevestigen of ontkennen zonder dat 55eenige uytwendige oorzaak ons tot zulks dwingt. Doch by ons is al bewezen, dat een zaak niet door zig zelfs wordende verklaart of welkers Wezentlykheid niet aan syn Wezentheid is behorende, noodwendig een uytterlyke oorzaak moet hebben: en dat een oorzaak die iets zal voortbrengen, zulks noodzaakelyk moet voortbrengen: Zo dan ook moet volgen dat dit of dat bezonderlyk te willen, dit of dat van een zaak bezonderlyk te bevestigen of te ontkennen, dat zulks zeg ik, dan ook door [9] eenige uytwendige oorzaak moet voortkomen: gelyk ook de beschryving die wy van de oorzaak gegeven hebben is, dat ze niet vry kan zyn.








Dat de orzaak niet vry is, ziet pag. [fol.] 42-43.
[4] Dit zal mogelyk eenige niet voldoen, die gewent zyn haar verstand meer bezig te houden op de Entia rationis als op de Byzondere dingen die waarlyk in de Natuur zyn: En zodoende aanmerken zy het Ens Rationis niet als zodanig maar als een ens reale. Want omdat de mensch nu deze dan die Will heeft, zo maakt hy in syn ziele een algemene wyze, die hy wille noemt, gelyk hy ook zo uyt deze man <die man> en die man een Idea maakt van Mensch: en [fol. 116] om dat hy de dadelyke wezens niet genoeg van de wezens van reden en onderscheid, zo gebeurt het dat hy de wezens van Reden aanmerkt als dingen die waarlyk in de Natuur zyn en zo zig zelfs als een oorzaak stelt van eenige dingen, gelyk in de verhandeling van de zaak waaraf wy spreeken niet weinig en gebeurt. Want als men iemand vraagt, [fol. 117] waarom de mensch dit of dat wil; men antwoordt, [10] om dat zy een wil hebben. Doch aangezien de Wil gelyk wy gezeid hebben, maar een Idea is van dit of dat te willen en daarom maar een wyze van denken : een ens rationis en geen ens reale, zo en kan dan van haar niets veroorzaakt worden. Nam ex nihilo nihil fit. En zo meen ik ook als wy getoond hebben, dat de wille geen zaak is in de Natuur, maar alleen een verzieringe, men niet en behoeft te vraagen of de wil vry of niet vry is. Waardoor het komt dat men meent dat de Wil iets wezentlyks zy.




'T welk in deze zaake zeer dikwils gebeurt.




Daar zy nogtans maar een.
Idea is van dit of dat te willen, en geen zaake in de Natuur.


Warom het dan te vergeefs is te vraagen of ze vry is.
[5] Ik en spreeke dit niet van de algemene wille, die wy getoond hebben een wyze van denken te zyn; maar van bezonder dit of dat te willen, welk willen eenige in het bevestigen of ontkennen gesteld hebben. [fol. 118] Aan een yder dan, die maar let op 't geene van ons al gezeid is, zal dit klaar blykelyk zyn. Want wy hebben gezeid, dat het verstaan een pure Lydinge is, dat is een gewaarwordinge in de ziel van de wezentheid en wezentlykheid der zaaken; alzo dat wy het nooyt en zyn, die van de zaak iet bevestigen of ontkennen, *maar de zaak selfs is het, die iets van zigh in ons bevestigt of ontkent.

Voor die gene die maar lett op de beschryvinge die wy van 't verstand gedaan hebben pag. [fol.] 112.

*Want de zaak zelfs, en niet wy, bevestig of ontkend in ons van haar zelve.
[6] Dit en zullen eenige mogelyk niet toestaan, om dat 56haar toescheynt wel iets anders van de zaak te konnen bevestigen of ontkennen als haar van de zaake bewust is. *Doch dit komt maar, omdat zy geen begrip hebben van het concept 't welk de ziele heeft van de zaak zonder of buyten de woorden. Wel is waar (als'r reeden zyn, die ons daartoe bewegen) dat wy aan andere door woorden of andere werktuigen van de zaak anders te kennen [fol. 119] geven als er ons van bewust is; maar echter en zullen wy nooyt, noch door woorden, noch door eenige andere werktuygen zo veel te weeg brengen, dat wy van de zaaken anders zouden gevoelen als wy er af gevoelen. Dats onmogelyk en klaar aan alle die welke ten eenen maale buyten gebruyk van woorden of andere beduydtekenen alleen op haar verstand acht neemen.

*Waar uyt het komt dat dit niet waar scheyndt.
[7] 57Doch hier tegen zouden misschien eenige konnen zeggen: Indien niet wy maar alleen de zaake het is, die van zig in ons bevestigt en ontkent, zo en kan'er dan noch bevestigt nog ontkend worden als 't geene met de zaak overeenkomt. En dienvolgende isser geen valschheid. Want de valsheid hebben wy gezeid te zyn iets van een zaake te bevestigen (of te ontkennen), dat met de zaak niet overeenkomt, dat is dat de zaake niet van zig zelfs dat bevestig of ontkend.


Doch ik meene, als wy maar wel acht hebben op 't geene wy nu al van de Waarheid en Valsheid gezeit hebben, wy dan met een deze tegenwerpinge genoegzaam beantwoord zullen zien: Want wy hebben gezeid, dat het voorwerp de oorzaak is van 't geene waar af iets bevestigt of ontkent word, het zy dan waar of vals: te weten, omdat wy iets van 't voorwerp komende gewaar te worden, wy ons inbeelden dat het voorwerp (schoon wy zeer weinig van het selve gewaar worden) zulks nochtans van zig zelfs in't geheel bevestigt of ontkent. Hebbende dit meest plaats in zwakke ziele, die door [fol. 120] een ligte werkinge van het voorwerp in haar een wyze of Idea ontfangen zeer lichtelyk en buyten dit en is in haar geen bevestigen of ontkennen meer.

'T geen hier tegen zoude konnen geseyt worden.

Datter dan geen valschheid is.




Word beantwoord zo niet te zyn, uyt het geen van de waarheid en valsheid te vooren gezeid is pag. [fol.] 110-111.

Waar in de valsheid van iets bestaat.


Wie die meest onderwurpen is.
[8] 58Eyndelyk zoudemen ons ook nog konnen tegenwerpen datter veel dingen zyn, die wy willen en niet willen, als daar is iets van een zaak te bevestigen of niet te bevestigen, de waarheid te spreeken en niet te spreeken en zo voort. Doch dit komt voort om dat de begeerte niet genoeg van de Wille en word onderscheiden. Want de Wil by die, die de Wille stellen, is alleen dat werk van het verstand daardoor wy van een zaak iets bevestigen of ontkennen zonder opzicht van goet of kwaad. Doch de Begeerte is een gestalte in de ziele om iets te verkrygen of te doen ten opzigt van goet of kwaad, dat daar in beschout word; Also dat de Begeerte ook na de bevesting of ontkenning die wy van de zaake gedaan hebbe, nog blyft, te weeten na dat wy ondervonden of bevestigt hebben een dink goet te wezen, 't welk volgens haar zeggen de wil is en de Begeerte die neyginge die men eerst <om> daarna om dat te bevorderen bekomt, also dat ook na haar eigen zeggen, de Wille wel zonder de Begeerte, maar de Begeerte niet zonder de Wille die al voorgegaan moet zyn, wezen kan. Wat men hier nog al tegen kan in brengen.



En word beantwoord en getoond waar uyt het voortkomt.
[9] Alle de werkinge dan, waar af wy hier boven gezeit hebben (aangezien zy gedaan worden door reden onder schyn van goet of belet worden door reeden onder schyn van kwaad) konnen alleenlyk [fol. 121] onder die neiginge die men Begeerte noemt en geenzins als heel oneygentlyk onder de benaming van Wille begreepen worden. Alzoo dat alle werkingen waar van boven gezeit is, alleen onder de Begeerte en niet als heel oneygen onder de Wille behore.

Cap. XVII – Van't Onderscheid tusschen de Wil en Begeerte

[1] Dewyl het dan nu kennelyk is, dat wy tot bevestigen of ontkennen geene wille en hebben, laat ons dan nu eens zien het rechte en ware onderscheid tusschen de Wille en Begeerte of wat eigentlyk die Wille mag zyn, die by de Latinen genoemt wordt voluntas. Wat ons 't gelove van het onderscheid tusschen Wil en Begeerte geeft. Volgens de vierde uytwerkinge.
[2] Na Aristotelis Beschryving scheynt Begeerte een geslacht te zyn, onder zig twee gedaanten bevattende. Wa[n]t hy zeit de Wille te zyn die lust of trek, die men heeft onder schyn van goet, waar uyt het my toe schynt, dat hy de Begeerte (of cupiditas) alle de neiginge, hetzy tot goet, hetzy tot kwaad, meent te zyn: Doch als de neiginge alleen tot het goede is of dat de mensch die zulke neiginge heeft, de zelve onder schyn van goet heeft, zo noemt hy die voluntas of goede wille ; maar zoo zy kwaad is, dat is, als wy in een ander een neiginge zien tot iets dat kwaad is, dat noemt hy voluptas of kwade wille. Zo dat de neiginge van de ziel niet iets is om te bevestigen oft'ontkennen, maar alleen een neiginge om iets te bekomen onder scheyn van goet en te vlieden onder scheyn van kwaad. Wat by Aristotelem voluntas.


Wat by hem cupiditas.



En wat by hem voluptas.
[3] [fol. 122] Zoo is dan nu overig te 59onderzoeken of deze Begeerte vry of niet vry is. Behalven dan dat wy alreeds gezeid hebben, dat de Begeerte van het begrip der zaaken afhangt en dat het verstaan een uytterlyke oorzaak moet hebben en behalven ook 't geene wy van de wille gezeid hebben, zo is dan nog overig te betoonen dat de Begeerte niet vry is. Dat de Begeerte niet vry is.
[4] Veele menschen schoon zy wel zien, dat de kennisse die de mensch van verscheide zaaken heeft, een middel is waar door syn lust of trek van het eene tot het ander overgaat, zoo en aanmerken zy nogtans niet, wat het mag zyn, dat de lust zoo van het eene tot het ander komt te trekken.


Maar wy dan om te betonen dat deze neiginge by ons niet vrywillig is, zoo zullen wy (om ons eens leevendig voor oogen te stellen wat het zy van het eene tot het ander over te gaan, en getrokke te worden) ons verbeelden een kind dat voor de eerste maal tot het gewaar worden van zeeker ding komt. Ex.g. Ik houde het een Belletie voor het welke in syn ooren een aangenaam geluyd maakende, daar door lust tot hetzelve krygt: Ziet nu eens of het wel soude konnen laaten deze lust off begeerte te krygen? Zo gy jaa zegt: Hoe, vraag ik, door wat oorzaak? Immers niet door iets dat het beter kend, want dit is het all dat het kend: Niet ook om dat het kwaad by hem is, want hy kend niets anders. En die aangenaamheid is het alderbeste, dat hem ooyt is voorgekomen. Doch het zal misschien een vryheid hebben om die lust die het heeft, van hem te doen, waar uyt dan volgen zoude [fol. 123] dat deze lust in ons zonder onse vryheid wel zoude konnen beginnen, maar dat wy eevenwel in ons een vryheid zouden hebben om die van ons te doen. <Wy> Doch deze vryheid kan geen proef houden. Want wat zoude het doch zyn, dat de lust zoude komen te vernietigen? De lust zelve? Neen zeeker. Want niets en isser dat door syn eigen natuur syn zelfs verderf zoekt. Wat mag het dan eyndelyk zyn, dat hem van de lust zoude konnen afbrengen? Niet anders voor waar als dat hy door de schik en loop van de Natuur aangedaan word van iets dat hem aangenaamer is als het eerste.


War het mag zyn, dat de lust zoo van 't eene tot het ander beweegt over te gaan.






Word in een voorbeeld aangewezen.
Dat de lust noodzakelyk is.




Teegenwerping.



Beantwoord.
[5] En daarom gelykwy in de verhandeling van de Wille gezeid hebben dat de wille in de menschen niet anders is als deze en die wil, alzoo is ook in hem niet anders als deze en die Begeerte die van dit en dat begrip veroorzaakt word, zynde deze Begeerte niet iets dat dadelyk in de Natuur is, maar zy is alleen van dit of dat bezonder te begeren, afgenomen. De Begeerte dan niet waarlyk iets zynde kan ook niet dadelyk veroorzaaken.


Zo dat als wy zeggen dat de Begeerte vry is, zo is't eeven zo veel of wy zeyden, dat deze of geene Begeerte een oorzaak is van zich zelfs dat is dat eer dat zy was, heeft zy gemaakt dat ze zoude zyn: 't welk de *ongerymtheid zelve is en niet zyn kan.

Waar uyt het dan eyndelyk bestaat.
En de Begeerte en is niet anders als deze en die Begeerte. Gelyk van de wil pag. [fol.] 117.




Ongerymtheid, die te volgen staat, zo de Begeerte vry is.

Cap. XVIII – Van de Nuttigheid van't voorgaande

[fol.124]

[1] Zoo zien wy dan nu, dat de mensch als zynde een deel van geheel de Natuur, van welke hy afhangt, van welke hy ook geregeert word, uyt syn zelve niet iets kan doen tot zyn heil en welstand. Zo laat ons dan eens zien wat nuttigheeden uyt deze onse stellinge voor ons ten besten zyn. En dat te meer daarom omdat wy niet en twyffelen, of zy zullen eenige niet wynig aanstotelyk schynen. Wat nuttigheden uyt deze stelling, van dat de mensch uyt hem zelfs tot syn heil niets niet kan doen, volgen ; namentlyk :
[2] Voor eerst volgt daar uyt, dat wy 60waarlyk dienaars, ja slaven Gods zyn en dat het onse grootste volmaaktheid is zulks noodzakelyk te zyn. Want dog: op ons zelven aangemerkt zynde en zoo niet van God afhangig, zeer wynig is't of niet dat wy souden konnen verrigten en met recht daar uyt oorzaak neemen om ons zelfs te bedroeven. Voor al in tegenstellinge van't geene wy nu zien: Dat wy namelyk van dat geene 't welk het aldervolmaakste is, zoodanig afhangen dat wy mede als een deel van't geheel, dat is: van Hem, zyn; en om zo te zeggen, meede het onse toe brengen tot uytwerkingen van soo veel geschiktelyk geordineerde en volmaakte werken als daarvan afhangig zyn. 1. Dat wy slaven en dienaars Gods zyn.
[3] Ten anderen zoo maakt ook deze kennisse, dat 61wy na het verrigten van een voortreffelyke zaake ons daar over niet en verhovaardigen (welke verhovaardiginge een oorzaak is, dat wy meenende nu <af> al wat groots te zyn en als of wy niets verder behoefden, staan blyven; strydende regel regt tegen onse volmaaktheid, die daarin bestaat dat wy altyd verder en verder moeten [fol. 125] trachten te geraaken) maar dat wy daarentegen alles wat wy doen Gode toe eigenen, die daar is de eerste en alleene oorzaak van alles wat wy verrigten en komen uyt te werken. 2. Dat wy ons niet hebben te verhovaardigen, in 't geen wy doen, wat het ook is.
[4] 62Ten derden <dat wy onse> behalven de ware liefde des naasten die deze kennisse in ons te weeg brengt, maakt zy ons zo gesteld dat wy hun nooyt nog haaten noch daarop vertorent zyn, maar geneegen worden haar te helpen en tot beter standt te brengen. Al het welke werkingen zyn van soodanige menschen, die een groote volmaaktheid of wezentheid hebben. 3. Dat wy onse naasten, liefhebben, en nooyt haten.
[5] 63Ten vierden diend ook deze kennisse tot bevordering van't gemeen Best. Want door haar zal een rechter nooyt meer partye van de eene als van de ander konnen werden en genoodzaakt zynde om te straffen den eenen om te belonen den anderen, zal hy dat doen met inzigt om zo wel den eenen te helpen en te verbeteren als den anderen. 4. Is zy voordeelig aan 't gemeene best.
[6] 64Ten vyfden: zo bevryd ons deze kennisse van de droefheid, van de wanhoop, van de nydigheid, van de schrik en andere kwade passien, de welke gelyk wy hier na zeggen zullen, de wezentlyke helle zelve zyn. 5. Wy worde daar door bevryd van veele kwade passien.
[7] 65Ten zesden: eyndelyk zo brengt ons deze kennisse daartoe dat wy voor God niet en zullen vrezen gelyk andere voor de duyvel die zy verzierd hebben ten eynde hy haar geen kwaad zoude doen. Want hoe dog zouden wy God konnen vrezen die het opperste goet zelve is van de welke [fol. 126] alle dingen die eenige wezentheid hebben, zyn het geene zy zyn? En ook wy die in hem leven. 6. En van de vreze voor God, gelyk andere voor de duyvel.
[8] 66Ook brengt ons deze kennisse daar toe dat wy alles aan God toe eigenen, hem alleen beminnen, omdat hy de heerlykste en alder volmaaktste is en ons zelven alsoo hem geheel opofferen: Want hierin bestaat eigentlyk en de waare godsdienst en ons eeuwig heil en gelukzaligheid. Want de eenigste volmaaktheid en het laatste einde van een slaaf en van een werktuig is ditt, dat ze haar opgeleiden dienst behoorlyk volvoeren. E.g. als een Timmerman in het maaken van eenig stuk werks zigh van synen Byl op het beste gediend vind, zoo is dien Byl daar door gekoomen tot syn eind en volmaaktheid: Dogh indien hy zoude willen denken, dezen Byl heeft my nu zoo wel gediend, daarom wil ik hem rusten laaten en geen dienst meer van hem neemen, even als dan zoude dien Byl afgeraaken van haar eynde en geen Byl meer zyn. Ook aangepord om aan God alles toe te eygenen, en hem alleen te beminnen.
Het welk ons laatste eynde is, om 't welk wy zyn.
[9] Alzoo ook de mensch zoo lange hy een deel van de Natuur is, zoo moet hy de wetten van de Natuur volgen, het welk de godsdienst is. En zo lange hy zulks doet, is hy in zyn welstand. Doch indien God (om zo te spreeken) zoude willen, dat den mensch hem niet meer en soude dienen, 't waar even zo veel als hem van syn welstand beroven en te vernietigen, dewyle alles 't geene hy is daarin bestaat, dat hy God diene.

En zonder 't welke wy niet en waren.

Cap. XIX– Van onze gelukzaligheit etc.

1 |fol. 127 De nuttigheeden van dit ware gelove gezien hebbende, zoo zullen wy nu vervolgens onse gedane beloften trachten te voldoen: Namentlyk te onderzoeken, of wy door de 67kennisse, die wy nu al reeds hebben (als van wat goet is, wat kwaad is, wat waarheid is en wat valsheid is en wat in't gemeen de nuttigheeden van alle deze zyn), of wy zeg ik, daar door tot onse welstand, namentlyk de Liefde Gods (die wy hebben aangemerkt onse hoogste gelukzaligheid te zyn) konnen geraaken? En ook, op wat wyze wy van die passien die wy kwaad hebben geoordeeld, vry konnen worden?
2 [11] Om <dat> dan van het laatste, namentlyk van het vry worden der passien eerst te spreeken, zo zeg ik indien wy onderstellen datze geen andere oorzaken en hebben als wy daar van hebben gesteld, dat als wy ons verstand maar wel gebruyken, gelyk wy (hebbende nu een maate van waarheid en valsheid) seer ligtelyk konnen doen, wy nooyt inde zelve zullen komen te vervallen.
3 |fol. 128 Doch 68dat ze geen andere oorzaaken hebben is 't geene ons nu te betoonen staat: Tot het welke my dunkt vereischt te worden, dat wy ons geheel zo ten aanzien van 't lichaam als ten aanzien van den geest onderzoeken.

En 69voor 1. te wyzen dat in de Natuur een lichaam is, door welkers gestalte en uytwerkinge wy aangedaan en alzoo 't zelve gewaar worden. En dit doen wy daarom: Omdat als wy de uytwerkingen van het lichaam en wat die komen te veroorzaaken komen te zien, wy dan ook de eerste en voornaamste oorzaak van alle deze tochten zullen vinden: en met een ook dat geene, door't welke alle deze tochten zullen konnen vernietigt worden. Waar uyt wy dan mede konnen zien of zulks door de Reeden mogelyk is te konnen doen. En dan zullen wy mede vervolgen te spreeken van onse Lievde tot God.

4 Om dan nu te toonen datter een lichaam is inde Natuur, dat kan ons niet zwaar om te doen zyn, nu wy al weeten dat God en wat God is: De welke wy hebben beschreven te zyn een wezen van oneindelyke eigenschappen, waarvan ieder des zelvs oneindelyk en volmaakt is. En aangezien de uitgebreidheid een eigenschap is die wy oneyndelyk in haar geslagt betoond hebben te zyn, zoo moet dan noodzakelyk dit meede een eigenschap zyn van dat oneyndig wezen. En dewyl wy nu mede al bewezen hebben, dat dit oneyndig wezen is wezentlyk, zo volgt dan met eenen dat deze eigenschap ook wezentlyk is.
5 |fol. 129 Daar en boven: aangezien wy ook getoond hebben datter buyten de Natuur die oneyndig is, geen wezen meer is off zyn kan, zoo is dan klaar blykelljk dat deze uytwerking van het lichaam, <waardoor wy> door het welke wy gewaar worden, van niets anders kan komen als van de uytgebreidheld zelve. En geenzins van iets anders dat eminenter (als eenige willen) die uytgebreidheid heeft: Want ditt (gelyk wy nu al vooren in het eerste Cap. bewezen hebben) en is niet.
6 Soo staat dan nu aan te merken, dat al de uytwerkingen, die wy zien van de uytgebreydheid <als van noodzaakelyke> noodzaakelyk af te hangen, aan deze eigenschap moeten toegeygent worden: gelyk de Beweginge en Ruste. Want by aldien deze kragt en uytwerkinge niet in de Natuur en was, het soude onmogelyk zyn (schoon ook in de zelve veel andere eigenschappen mogten zyn), dat de zelve zouden konnen wezen. Want als iet weder iets zal voortbrengen, zoo moet dan in die iet wat wezen door het welke Hy meer als een ander dat iets kan voortbrengen. Hetzelve dan dat wy hier nu zeggen van de uytgebreidheld dat willen wy ook gezeid hebben van de denking en van alles watter is.
7 Staat verder aan te merken, datter in ons niets niet en is of de mogelykheid is by ons om hetzelve bewust te zyn: Alsoo dat als wy ondervinden niets anders te zyn <als de> in ons als de uyt[130werkingen van de denkende zaak en die van de uytgebreidheid, wy dan ook met verzekeringe mogen zeggen, niet meer in ons te zyn.

Om dan eens klaar de Werkingen van deze beyde te verstaan, zoo zullen wy een yder deszelfs, eerst op zig zelfs alleen en daar naa <by> beyde te zaamen, voorneemen; als mede de uytwerkinge zoo van de eene als van de ander.

8 Zoo 70wanneer wy dan aanschouwen de uitgebreidheid alleen, zoo is't dat wy in de zelve niet anders gewaar worden als Beweeging en ruste, uyt de welke wy dan alle de uytwerkingen die daar af herkomen, vinden. En 71zoodanig zyn deze twe [12] Wyzen in het lichaam, dat geen ander zaak en kan zyn die haar veranderen kan als alleen zy zelve, gelyk e.g. zoo wanneer een steen stille leyd, zoo is't onmogelyk dat die door de kracht van denken of iets anders zal konnen bewoogen worden, maar wel door de beweginge, als wanneer een ander steen grooter beweeginge hebbende als syne ruste, hem doet beweegen. Gelyk ook alzo de bewegende steen niet en zal komen te rusten, als door iets anders dat minder beweegt. Alzoo dat dan volgt dat geen wyze van denken in het lichaam of beweginge of ruste zal konnen brengen.
9 Doch 72eeven wel volgens 't geene wy in ons gewaar worden, zoo kan het wel geschieden, dat een lichaam het welk, |fol. 131 nu syn beweginge hebbende na de eene zyde, nogtans na de andere zyde komt te wyken, gelyk als ik myn arm uyt strekke, daar door te wege breng, dat de geesten die alreeds haare beweeginge niet en hadden zoodanig, nu nochtans dezelve derwaarts hebben; niet altyd nochtans, maar na de gestalte der geesten zo hier na gezeid word.

De oorzaak hiervan is en kan geen andere zyn als om dat de ziel zynde een Idea van dit lichaam, met het zelve zoodaanig vereenigt is dat en zy en dit lichaam zoo gestelt te zaamen een geheel maaken.

10 De 75voornaamste uytwerkinge van de andere eigenschap is een Begrip van zaaken zoodanig dat na dat zy die komt te bevatten, daar uyt hervoortkomt of Lievde of Haat &c. Deze uytwerkinge dan aangezien zy geene uytgebreidheid met zig brengt, zo en kanze ook aan de zelve niet toegepast worden zonder alleen aan de denkinge. Zodat alle de veranderinge die in deze wyze komen te ontstaan, <van> de oorzaak van de zelve en moet geenzins in de uytgebreidheid, maar alleen in de denkende zaake gezogt worden. Gelyk wy dit in de Liefde zo konnen zien, de welke of zullende vernietigt of zullende opgewekt worden, zo moet zulks veroorzaakt worden door het begrip zelve het welk gelyk wy nu al hebben gezeid, geschied of om|fol. 132dat het begrypt in het voorwerp iets kwaads te zyn of omdat het iets beters komt te kennen.
11 Zo wanneer nu dan deze eigenschappen de eene in de andere komt te werken, zo ontstaat daar uyt Lydinge de eene van de ander, namelyk door de bepalinge van beweeginge die wy alsoo werwaart wy willen, vermogen hebben te doen gaan. De werkingen dan waardoor de eene van de ander komt te lyden, die is aldus: te weete de ziele en het lichaam gelyk nu al gezeid is, konnen wel maaken dat de geesten die anderzins na de eene, nu nochtans na de ander zyde haar bewegen: En omdat ook deze geesten door oorzaak van het lichaam beweegt en alsoo bepaald konnen worden, zoo kan het dikwyls gebeuren dat zy door oorzaak van het lichaam haare beweeginge na de eene plaats hebbende en weederom door de oorzaak van de ziele na een ander plaats, alzo in ons te weeg brengen en veroorzaken die zoodanige benaauwtheden, als wy te mets in ons gewaar worden wanneer wy de reeden daar af als wy die hebben, niet en weten. Want anderzins gewoonlyk zyn ons de redenen wel bekend.
12 74Voorder zoo kan ook de ziele wel belet worden in de macht die zy heeft om de geesten te beweegen of omdat de beweginge vande geesten veel zyn ver|fol. 133minderd of omdat ze veel zyn vermeerderd. Verminderd zoo wanneer wy veel hebbende geloopen, veroorzaken dat de geesten door't zelve Loopen aan het lichaam zoo veel meer als gewoone beweginge gevende en de zelve missende, noodzaakelyk zo veel verzwakt zyn: Zoo kan dit ook geschieden door het nuttigen van al te weinig voedzel. Vermeerderd; zoo wanneer wy te veel wyn of andere sterken drank drinkende, daar door of vroolyk of dronken wordende, maaken dat de ziel geen magt heeft het lichaam <het lighaam> te bestieren.
13 Zoo veel dan nu gezeid vande werkinge die de ziele heeft in het lichaam: Laat ons nu eens zien van de werkinge die het lichaam heeft in de ziele. 76De voornaamste van deze stellen wy te zyn datze haar zelfs aan de ziel doet gewaar woorden en daar door ook aan andere lichaamen. Het welk door niets anders word veroorsaakt als door Beweginge en Ruste te zaame: Want in het lichaam en zyn geen andere dingen als deze door de welke het zoude konnen werken; zo dat alles dan wat buyten deze gewaarwordinge meer aan de ziele geschied, en kan niet door het lichaam veroorzaakt worden.
14 En omdat <de ziele> het eerste het welke de ziele komt te kennen |fol. 134 het lichaam is, daar uyt komt hervoort dat de ziele het zoo bemind en daar meede vereenigt word <etc.>. Doch aangezien wy nu al te vooren gezeid hebben dat de oorzaak van de Liefde, Haat en Droefheid niet en moet gezogt worden in het lichaam maar alleen in de ziele. Want alle werkingen van het lichaam moeten hervoortkomen uyt beweeginge en ruste. En dewyle wy klaar en onderscheiden zien dat de eene Liefde te niet gaat door 't begrip dat wy bekoomen van iets anders dat beter is: Zo volgt daaruyt klaarlyk, Indien wy eens God komen te kennen ten minsten met een zoo klaar een kennisse als daar wy ons lichaam mede kennen, dat wy als dan ook nauwer met hem als met ons lichaam moeten vereenigt worden en als van het lichaam ontslagen zyn. Ik zeg naauwer, want wy hebben nu al te vooren bewezen dat wy zonder hem noch bestaan, noch verstaan konnen worden; en dit is daarom om dat wy hem niet door iets anders gelyk het zoo met alle andere dingen is, maar alleen door hem zelfs kennen en moeten kennen, gelyk wy dat mede nu alvoorens gezeyd hebben. Jaa ook beter als ons zelfs kennen wy hem, dewyl wy zonder hem ons zelfs geenzins |fol. 135 en konnen kennen.
15 Uyt het geene wy dan tot hier toe gezeid hebben is lichtelyk af te neemen, welke daar zyn de voornaame oorzaaken der Passien. Want, wat aangaat het Lichaam met zyn uytwerkingen, <namelyk> de Beweginge en Ruste, de zelve en konnen de ziel niet anders doen als hun zelfs als voorwerpen zynde, daar aan bekend maaken; en na de vertooningen zyn die zy aan dezelve voorhouden, [13] het zy of goet of kwaad, daar na word ook de ziele van haar aangedaan en dat niet voor zoo veel het een lichaam is (want dan waar het lichaam de voornaamste oorzaak van de passien), ne maar voor soo veel het een voorwerp is gelyk alle |fol. 136 andere dingen de welke ook de zelve uytwerkingen zouden doen, zoo ze zich zoodanig aan de ziel kwaamen te vertoonen.
16 (Doch hier meede en wil ik niet zeggen, dat de Lievde, Haat en Droevheid die uyt beschouwinge van onlighaamelyke dingen voortkomen, de zelve uytwerkingen zouden doen als die welke uyt beschouwinge van lichaamelyke dingen ontstaan: Want deze zoo wy hier na noch zullen zeggen, zullen noch andere uytwerkingen hebben gelyk de natuur van die zaak uyt des welks bevattinge de Lievde, Haat en Droefheid enz. in de ziele de onlighaamelyke dingen beschouwende, verwekt worden).
17 Zoo dat dan om weder tot ons voorige te keren, by aldien iets anders zig heerlyker aan de ziel kwam te vertoonen als wel het lichaam, het zeeker is het lichaam als dan geen vermogen zoude konnen hebben zoodaanige uyt werkingen te veroorzaaken als het nu wel doet: Waar uyt dan volgt niet dat het [14] lichaam alleen de voornaamste oorzaak is van de passien, maar ook alschoon in ons iets anders waar behalven het geene wy nu aangemerkt hebben dat de passien zoo wy meenen, |fol. 137 zouden konnen veroorzaaken, zoo en zoude zulks als 't al zoo waar, eevenwel niet meer noch anders in de ziel konnen werken als nu het lichaam wel doet. Want immers en zoude het niet anders konnen zyn als zulk een voorwerp, dat ten eene maal verscheide zoude zyn van de ziel en dienvolgende sich ook soodaanig vertoonen en niet anders, gelyk wy op zoodanig een wyze ook van het lichaam gesprooken hebben.
18 Alzoo dat wy met waarheid besluyten mogen, dat Lievde, Haat, Droevheid en andere passien in de ziele worden veroorzaakt anders en anders na de gedaante van kennisse die zy telkens van de zaake komt te hebben; En by gevolg zoo zy ook het alder heerlykste eens kan komen te kennen, het als dan onmogelyk zoude zyn dat eenige van deze Passien in haar de minste ontroeringe zouden konnen veroorzaaken.

Cap. XX – Bevestiginge van't vorige

1 |fol. 138 Aangaande dan 't geene wy in het voorige Cap. gezeit hebben, zouden deze volgende swarigheden konnen tegengeworpen worden: 77Eerstelyk by aldien de beweginge niet en is de oorzaak van de passien, hoe het dan kan zyn, <datze> dat men de droefheid nochtans door <geene middely> middelen uyt dryvt gelyk door de wyn zulks meenigmaal word verrigt?
2 Waar op diend dat onderscheid gemaakt moet worden, * tusschen de gewaarwordinge van de ziele als zy eerst het lichaam gewaar word en tusschen het oordeel <als> het welk zy aanstonts daarop komt te maaken van dat het haar goet of kwaad is.

De ziel dan als nu <medel> mediate gezeid is, gesteld zynde, hebben wy al te vooren aangewezen dat magt heeft de geesten te bewegen werwaart zy wil: Maar dat eevenwel nochtans deze macht haar kan benomen worden, zo wanneer door andere oorzaaken van 't algemeen lichaam deze haar zo gematigde gestalte benomen of veranderd word en zulks in haar gewaarwordende ontstaat'er droevheid en dat na de verandering is, die |fol. 139 de geesten als dan ontfangen. [15] Welke droevheid veroorzaakt word uyt de lievde en vereeniginge dieze heeft met het lichaam. En dat dit zodanig is kan lichtelyk daar uyt afgenomen worden, <and> om dat deze droevheid op een van deze twee wyzen kan worde geholpen: of door herstellinge van de geeste in haar eerste gestalte, dat is hem van die pynlykheid te bevryden, of door goede redenen overtuygt te worden om van dit lichaam geen werk te maaken. Het eerste is en tydelyk en staat weder te komen doch het tweede is eeuwig, bestandig, en onveranderlyk.

3 |fol. 140 De 78twede tegenwerpinge kan deze zyn: Aangezien wy zien dat de ziele alhoewel geen gemeenschap hebbende met het lichaam, [16] nogtans kan te weeg brengen, dat de ge[e]sten die haar na de eene zyde zouden bewegen, haar nochtans nu na de ander zyde bewegen; waarom <dan> zy dan ook niet zouden konnen maaken, dat een lichaam het welk geheel stil is en rust, zig zoude beginnen te bewegen? |fol. 141 Alsmede waarom ze dan ook niet alle andere lichamen, die alreeds al beweginge hebben, niet werwaart zy wil soude konnen bewegen?

Figure 9. KB 75G15 fol. 140 KB 75G15 fol. 140

4 Doch ons eens erinnerende het geene wy van de denkende zake nu al voren gezeid hebben, zo zal dat ons deze swarigheid heel licht weg konnen nemen. Namelyk doen zeiden wy dat schoon de Natuur verscheide eigenschappen heeft, het evenwel maar een eenig Wezen is, van de welke alle deze eigenschappen gezeid worden. Daar benevens |fol. 142 hebben wy mede gezeid dat de denkende zaak ook maar een eenige in de natuur was, [17] de welke in oneyndelyke Ideen is uytgedrukt, na de oneyndelyke dingen die in de Natuur zyn: Want indien 't lichaam een zodanige wyze ontfangt als ex:gr. het lichaam van Petrus en weder een ander als het lichaam is van Paulus, daar van daan komt het datter in de denkende zaak zyn twee verscheide Ideen: te weete Een Idea van 't lichaam van Petrus de welke de ziele maakt van Petrus en een ander van Paulus de welke de ziele maakt van Paulus. Zo dan de denkende zaak kan wel bewegen het lichaam van Petrus door de Idea van 't lichaam van Petrus, maar niet door de Idea van het lichaam van Paulus: Alsoo dat de ziele van Paulus syn eige lichaam wel kan beweegen, maar geen zins het lichaam van een ander als van Petrus. |fol. 143 En hierom dan zo en kan ze ook geen steen die rust off stil leyt, beweegen; want de steen maakt wederom een ander Idea in de ziel. En hierom dan is't niet min klaar dat het onmogelyk is, dat een lichaam het welke geheel rust en stil is, zoude konnen bewogen worden door eenige manier van denken om reden als boven.
5 |fol. 144 De derde 79tegenwerpinge kan deze zyn: Wy schynen klaarlyk te konnen zien dat wy nochtans in het lichaam eenige stilte konnen veroorzaaken. Want nadat wy onse geesten een langen tyd bewoogen hebben, zo ondervinden wy moede te zyn, het welke immers niet anders is als een stilte in de geeste, door ons te wege gebracht. 2/20,6 Doch wy antwoorden dat wel waar is dat de ziel een oorzaake is van deze stilte, doch niet als indirecte: Want zy en brengt de stilte in de beweginge niet onmiddelyk, maar alleen door andere lichaamen de welke zy dede bewegen, die dan noodzakelyk zo veel stilte hebben moeten ontbeeren als zy aan de geesten hadden mede gedeeld. Zo dat dan alomme blykt dat in de natuur een en dezelve slagh van beweginge is.

Cap. XXI – Van de Reede

[1] Zo zal ons dan tegenwoordig te onderzoeken staan waar door het komt dat wy somtyds 80alschoon wy zien een zaake goet of kwaad te zyn, nochtans geen magt in ons bevinden om of de goede te doen of de kwade te laaten en somtyds nochtans wel. Waar door het komt dat wy gezien hebben de zaake goet somtyds magt hebben, die uyt te werken, en somtyds weder niet, als ook om het kwaad te laaten.
[2] Dit konnen wy lichtelyk bevroeden wanneer wy acht neemen op de [fol. 145] oorzaaken die wy van de opinien gegeven hebben, die wy zeiden te zyn de oorzaken van alle toghten. Wy zeiden dan, deze zyn of door hooren zeggen of door ondervinding. En dewyle dan all het geen dat wy in ons bevinden meer magt op ons heeft als het geen dat ons van buyten aankomt, so volgt wel datt de reeden oorzaak kan zyn van vernietinge van die [18] opinien die wy alleen van hooren seggen hebben: En dat omdat ons de reeden niet van buyten aangekomen is. [fol. 146] Maar geenzins van die die wy door ondervindinge hebben: Wat ons om dit te verstaan nodig zy in acht te nemen.

Door de reden konnen de opinien of de waan, die van horen zeggen komt, wel vernietigt werden. Een waarom. Doch geenzins kan de reden de waan, die door ondervinding is, weg neemen en de reeden waarom.
[3] Want de mogelykheid die ons [de] zaake zelve geeft is altyd meerder als die wy bekomen uyt gevolge van een tweede zaak gelyk wy dit onderscheid zo aangemerkt hebben, spreekende van de redenering en van het klaar verstand, pag. [fol.] 64, en dat met de gelykenisse van de regel van drien. Want meer mogelykheid is in ons uyt het verstaan van de regul zelfs, als uyt het verstaan van de regul van proportie. En hier om is't dat wy nu al zo dikwyls hebben gezeid, dat de eene liefde door een ander die meerder is, te niet gedaan word, omdat wy daar onder geenzins wilden betrekken de begeerten die uyt de redenering voort komt.


En hier om is zo dikwyls gezeid, dat de eene liefde door de andere liefde word vernietigt ; daar door uytsluytende de begeerte, om datze niet, gelyk de liefde, uyt ware kennisse, maar uyt redenering herkomt.
[fol. 145 bis]

Cap. XXII – Van de waare Kennisse, Wedergeboorte, enz

[1] [fol.145 bis] Aangezien dan de [19] reeden geen magt heeft om ons tot onse welstand te brengen, zo blyft dan overig dat wy onderzoeken of wy door de vierde en 81leste manier van kennisse daar toe konnen geraaken? Wy hebben dan gezeid, dat deze manier van kennisse niet en is uyt gevolg van iets anders, maar door een onmiddelyke vertooninge aan het verstand van het voorwerp zelve: En zo dat voorwerp dan heerlyk is en goet, zo werd de ziele noodzaakelyk daar mede vereenigt, zo wy ook van ons lichaam gezeid hebben. Nu word eerst aangevangen van de ware kennisse te spreeken en zoo wort. Is alleen overig, dat ons de ware kennisse tot heil en welstand brengt.

Deze is niet uyt gevolg van wat anders.
[2] Hier uyt dan volgt onwederspreekelyk dat de kennisse die is, welke de liefde veroorzaakt. So dat als wy op deze manier God komen te kennen, wy dan noodzakelyk (want hy zich niet anders als de alderheerlykste en aldergoetste en kan vertonen noch van ons gekent worden) met hem moeten vereenigen. In het welke alleen gelyk wy nu al gezeit hebben, onse zaligheid bestaat. En wat hier uyt volgt.

Dat die ware liefde uyt haat voort komt. En gevolglyk de vereeniging met God, door de liefde die uyt deze ware kennisse voort komt.

Ik zeg niet dat wy hem zo hy is moeten kennen, maar het is ons genoeg dat wy hem om met hem vereenigt te zyn, eenigzins kennen. Want [fol. 146 bis] ook de kennisse die wy van 't lichaam hebben, en is niet dat wy het kennen zo als <her> is of volmaaktelyk. En nochtans wat een vereeniginge! Wat een liefde! Deze kennis en hoeft niet eevenmatig, en waarom.
[3] Dat deze vierde kennisse, die daar is de kennisse Gods, niet en is door gevolg van iets anders, maar onmiddelyk, blykt uyt dat geene, dat wy te vooren bewezen hebben: hem te zyn de oorzaak van alle kennisse, die alleen door zich zelfs, en door geen ander zaak bekend word; daar benevens ook hier uyt, omdat wy door Natuur zodanig met hem vereenigt zyn, dat wy zonder hem nogh bestaan nog verstaan konnen worden. En hier om dan, dewyl tusschen God en ons een zo naauwen vereeniginge is, zo blykt dan dat wy hem niet als onmiddelyk en konnen verstaan. De 4e, namelyk in 't exempel in de regul van 3e, pag. 66.
Bewys van dat deze niet en is uyt gevolg van wat anders; ziet pag. <2-3>
Vervolg van dit bewys.
Hier uyt blykt, dat wy hem niet als onmiddelyk en konnen verstaan.
[4] De vereeniginge dan die wy met hem door de Natuur en de liefde hebben, die zullen wy dan nu trachten te verklaaren.

Wy hebben alvooren gezeid, datter in de natuur niet en kan zyn van't welke niet een Idea zoude zyn in de ziele des zelven zaaks [20]. En na dat de zaak of meer of min volmaakt is daar na is [fol. 147] ook min of meer volmaakt de vereeniginge en de uytwerkinge van de Idea met die zaak of met God zelve.



Nader verklaringe van de vereeniginge met God. Hoe die is en waar in die bestaat.

[5] Want aangezien geheel de Natuur maar een eenige zelfstandigheid is en welkers wezen oneyndelyk is, zo worden dan alle dingen door de Natuur vereenigt en tot een vereenigt, namelyk God.

En dewyl nu het lichaam het aldereerste is dat onse ziel gewaar word, om dat gelyk gezeid is, niet in de Natuur kan zyn welkers Idea niet en is in de denkende zaak, welke Idea de ziele is van dat dink, zo moet dat dink dan noodzaakelyk zyn de eerste oorzaak van de Idea [21] fol. 148 Doch omdat deze Idea geenzins kan ruste vinden in de kennisse van het lichaam zonder dat ze overgaat in de kennisse van dat geene zonder het welke het lichaam en Idea zelve noch bestaan noch verstaan konnen worden, zoo word zy ook dan met dat (na voorgaande kennisse) door liefde terstond vereenigt. 2/22,6 Deze vereeniginge word beter begrepen en afgenoomen wat die moet zyn, uyt de werkinge met het lichaam in de welke wy zien hoe dat door kennisse en tochten tot lichamelyke dingen in ons komen te ontstaan alle die uytwerkingen die wy in ons lichaam door de beweeginge der geesten gedurig gewaar worden. En alzo ook onvergelykelyk meerder en heerlyker (indien eens onse kennisse en liefde komt te vallen op dat geene zonder 't welk wy noch bestaan noch verstaan konnen worden en dat geen zins lichaamelyk is) zullen en moeten zyn de sodanige uytwerkinge, uyt deze vereeniginge ontstaande, want deze noodzakelyk moeten mede gesteld zyn na de zaaken met de welke zy vereenigt word. 2/22,7 En 83wanneer wy dan deze uytwerkingen gewaar worden, |fol. 149 als dan konnen wy met waarheid zeggen weder geboren te zyn. Want onse eerste geboorte was doen als wy vereenigde met het lichaam door welke sodanige uytwerkingen en lopinge van geesten zyn ontstaan, maar deze onse andere of tweede geboorte zal dan zyn, zo wanneer wy geheel andere uytwerkingen van liefde gestelt na de kennisse van dit onlichamelyk voorwerp, in ons gewaar worden. En zo veel van de eerste verschillende, als daar is het verschil van lichaamelyk en onlichaamelyk, geest en vleesch. En dit mag daarom te meer met recht en waarheid de Wedergeboorte werde genoemt, om dat uyt deze Liefde en Vereeniginge eerst komt te volgen een Eeuwige en onveranderlyke bestendigheid, zo wy zullen betonen.

Cap. XXIII – Van des Ziels Onsterfelykheid

[1] Soo wanneer wy eens met aandagt aanmerken wat de Ziele is en waar uyt hare verandering en geduuringe ontstaan, zo zullen wy lichtelyk zien of zy sterfelyk of onsterfelyk zy.
[fol. 150] De ziele dan hebben wy gezeid te zyn een Idea die in de denkende zaake is, van de wezentlykheid eenes zaaks <onts> die in de Natuur is ontstaande. Waar uyt dan volgt, dat na de duuringe en verandering van de zaake is, daar na dan ook de duringe en veranderinge van de ziele moet zyn: Daar by hebben wy aangemerkt dat de ziele kan vereenigt worden of met het lichaam van het welke zy de Idea is, of met God, zonder de welke zy noch bestaan noch verstaan kan worden.
Wat het is daar uyt wy lichtelyk konnen zien de onsterfelykheid van de ziele.

Beknopte beschryvinge van de Ziele en haar oorzaak. Wat daar uyt komt te volgen.


De Ziele kan vereenigen met het licham, en ook met God.
[2] Waar uyt men dan lichtelyk kan zien (1.) dat by aldien zy met het lichaam alleen vereenigt word en dat lichaam komt te vergaan, zy als dan ook moet vergaan: Want het lichaam zynde het fondament van haar liefde ontberende, moet zy mede te niet gaan. Maar (ten 2e) by aldien zy met een andere zaake die onveranderlyk is en blyft, vereenigt word, zo zal zy in het tegendeel ook onveranderlyk moeten blyven. Want waar door zoude het als dan mogelyk zyn dat ze zouw konnen [fol. 151] te niet gaan ? Niet door haar zelve want alzo wynig als zy door haar zelve heeft konnen beginnen te zyn doen zy niet en was, alzo wynig kan zy ook nu zy zo is, of veranderen of te niet gaan. Alzo dan dat dit geene, het welke alleen de oorzaak is van haare wezentheid ook moet zyn (als zy komt te niet te gaan) de oorzaak van hare niet wezentheid, om dat het zelver komt te veranderen en te vernietigen. Zo met het lichaam ?
Wat daar uyt dan volgt, namelyk dat ze vergankelyk is.
Soo met God, wat dan daar uyt volgt ; namelyk dat ze onvergankelyk is. En de noodzaakelykheid waarom het zo moet zyn.

Cap. XXIV – Van Gods Liefde tot de Mensch

1 Tot hier toe dan achten wy genoegzaam getoond te hebben wat onse liefde tot God is ende de uytwerkinge des zelfs, namelyk onse eeuwigdurentheid. 85So dat wy nu hier niet nodig achten iets te zeggen van andere dingen, als van de blyschap in God, gerustheid des gemoeds enz. aangezien men lichtelyk uyt het gezeide kan sien wat daar af is en te zeggen zoude zyn.
2 [fol. 152] So zal dan nog overig zyn eens te zien (want tot noch toe hebben wy gesprooken van de liefde van ons tot God) offer ook een liefde van God tot ons, 86dat is of God ook de mensche lief heeft en dat wanneer zy hem lief hebben? Maar voor eerst wy hebben gezeid, dat aan God geene wyze van denken buyten die de welke in de schepzelen zyn en konnen toegepast worden: Alzo dat niet gezeid kan worden, dat God de menschen lieft; veel min dat hy haar soude lieven omdat sy hem lieven, haten omdat zy hem haten.

Want zo zoude men moeten onderstellen dat de menschen soodanig iets vrywillig souden doen, dat zy niet souden afhangen van een eerste oorzaak het welk wy al te vooren bewezen hebben valsch te zyn. Daarenboven Zoude dit ook in God niet als een groote veranderlykheid moeten veroorzaaken, die daar hy te vooren nog bemind noch gehaat hadde, nu zoude beginnen te beminnen en te haaten en daar toe veroorzaakt soude worden door iets dat buyten hem zoude zyn. Doch dit |fol. 153 is de ongerymtheid zelve.

3 Doch als wy zeggen dat God de mensch niet en bemind, dat moet soo niet verstaan worden alsof hy de mensch (om zoo te zeggen) zo alleen liet heen loopen, maar om dat [de] mensch te zamen met alles watter is, soodanig in God zyn en God van deze alle zodanig bestaat dat aldaar geen eigenlyke liefde van hem tot iets anders kan plaats hebben, aangezien dat alles in een eenige zaake, die God zelve is, bestaat.
4 En hier uyt dan volgt mede, dat God de menschen geen wetten steld om wanneer zy die volbrengen te belonen. Off om klaarder te seggen dat Gods wetten niet en zyn van zo een natuur, dat ze zoude konnen worden overgetreden. Want de reguls van God in de natuur gesteld volgens welke alle dingen hervoort komen en duuren, indien wy die wetten willen noemen, die zyn sodanig dat zy nooyt en konnen overgetreden worden, als daar is dat het swakste voor het sterkste moet wyken, dat geen oorzaak meer kan voort brengen als zy in sich heeft, en diergelyke, die van soodanige |fol. 154 aard zyn dat ze nooyt en veranderen, nooyt beginnen, maar alles onder dezelve geschikt en geordent is.
5 En om kortelyk hier af iets te zeggen: 88alle wetten die niet en konnen overtreden werden, zyn goddelyke wetten, reeden, omdat alles watter geschied, niet en is tegen maar volgens syn eigen besluyt. Alle wetten die overtreden konnen worden zyn menschelyke wetten. Reeden, omdat alles wat de menschen voor haare welstand besluyten, daar uyt niet en volgt zulks ook tot welstand van geheel de Natuur te zyn, maar in het tegendeel wel tot vernietiginge van veel andere dingen konnen zyn.
6 89Als de wetten van de Natuur machtiger zyn, worden de wetten van de menschen vernietigt. 90De goddelyke wetten zyn het laatste eynde om het welke zy zyn en niet geonderordend; de menschelyke niet. Want niettegenstaande de menschen tot haar zelfs welstant wetten maaken en geen ander eynde hebben als daar door haar eygen welstand te bevorderen, zoo kan nogtans dit haar eynde (als zynde geonderordend onder andere eynde de welke een ander die boven haar is, beoogt en haar als deelen van de Natuur zynde zoodanig laat werken) ook dienen ten eynde het met die eeuwige wetten |fol. 155 van God van eeuwigheid gesteld, te zamen loopt en zoo met alle andere alles helpt uytwerken. ex. gr. Wanneer de Beyen alschoon zy geen ander eynde beoogen met al dien arbeyd en geschikte ordre die zy onder een onderhouden, als voor de winter zekere voorraad te verzorgen, de mensch nogtans boven hen zynde, heeft hen onderhoudende en gaade slaande, een geheel ander eynde, namelyk voor hem den honigh te bekomen. Alzoo ook de mensch in aanzien hy een bezonder dink is, en heeft zyn oogmerk niet verder als zyne bepaalde wezentheid bereyken kan; doch in aanzien hy ook is een deel en werktuig van geheel de natuur, zo en kan dan dit eynd des menschen het laatste eynde van de natuur, dewyle zy oneyndelyk is en dit onder alle andere meede als een werktuyg van haar moet gebruyken.
7 Dus verre dan van de wet van God gesteld. 91Staat dan ook aan te merken dat de mensch in hem zelve ook tweederlei wet gewaar word. De mensch zeg ik, die zyn verstand wel gebruykt en tot kennisse |fol. 156 van God komt. En deze worden veroorzaakt en door de gemeenschap die hy heeft met God en door de gemeenschap die hy heeft met de wyzen van de Natuur,
8 van welke de eene noodzakelyk is en de ander niet: Want belangende de wet die uyt de gemeenschap met God ontstaat, dewyle hy nooyt en kan laten, maar altyd noodzakelyk met hem vereenigt moet zyn, heeft hy dan en moet hy altyd de wetten volgens de welke hy voor en met God moet leeven, voor oogen hebben. Maar belangende de wet die uyt de gemeenschap <die> met de wyzen ontstaat: Aangezien hy zig zelfs van de menschen kan afzonderen, zoo en is deze zoo noodzakelyk niet.
9 Dewyle wy dan <een> zoodanig een gemeenschap tusschen God en de menschen stellen, zoo zoude men met recht <ko> mogen vraagen, hoe zich dan God aan de mensche kan bekend maaken en of zulks geschied off geschiede zoude konnen door gesprooken woorden off onmiddelyk zonder eenig ander dink te gebruyken door't welke hy het zoude doen?
10 Wy antwoorden, door woorden altyd niet want als |fol. 157 dan most de mensch alvooren geweten hebben de beteikenisse van die woorden eerze tot hem gesproken wierden, als by exempel, Zoude God aan de Israeliten gezeid hebben Ik ben Jehova uwe God, zo mosten zy dan al te vooren geweten hebben zonder de woorden, dat hy God was, eer zy konden verzekerd zyn dat hy het was: Want die stemme, donder en blixem wisten zy als doen wel dat God niet was, alschoon de stemme zy dat hy God was. En het zelve dat wy hier van de woorden zeggen, willen wy mede gezeid hebben van alle uyterlyke tekenen.

En zo achten wy het dan onmogelyk dat God door middel van eenig uytterlyk teeken zich zelve aan de menschen zoude konnen bekend maaken.

11 93En dat het door eenig ander ding als alleen door Gods wezentheid en het verstand des menschen soude geschieden, achten wy te zyn onnoodzakelyk: Want aangezien dat geene in ons 't welke God moet kennen, het Verstand is en dat <dat> dat zelve zoo onmiddelyk met hem vereenigt is, dat het noch bestaan noch |fol. 158 verstaan kan worden zonder hem, zoo blykt daar uyt onwederspreekelyk dat geen dink altoos zoo naa het Verstand kan toegevoegt worden als eeven God zelve.
12 94Het is ook onmogelyk door iets anders God te konnen verstaan 1. omdat zoodanigen dink ons als dan meer zoude moeten bekend zyn als God zelfs, het welk opentlyk stryd tegen alles 't geen wy tot hier toe klaarlyk getoond hebben, namelyk dat God een oorzaak is en van onse kennisse en van alle wezentheid en dat alle bezondere dingen niet alleen zonder hem niet en konnen bestaan, maar ook zelfs niet verstaan worden; 2. dat wy nooyt door eenig ander dink welkers wezen noodzakelyk bepaald is schoon het ons al bekender was, tot de kennisse Gods konnen geraaken: Want hoe is 't mogelyk dat wy uyt een bepaalde een oneyndelyke en onbepaalde zaak souden konnen besluyten?
13 Want of wy alschoon eenige werkinge of werk in de Natuur bemerkte welkers oorzaak ons onbekend was, zoo is't nochtans |fol. 159 onmogelyk om voor ons daar uyt dan te besluyten dat'er om dit gevrochte voort te brengen, een oneyndelyke en onbepaalde zaak in de Natuur moet zyn. Want of'er om dit voort te brengen veel oorzaaken hebben te zamen geloopen dan of'er maar een eenige is geweest, hoe konnen wy dat weten? Wie zal ons dat zeggen? Zo dat wy dan eyndelyk besluyten, dat God, om zich zelfs aan de menschen bekend te maaken noch woorden, noch miraculen, noch eenig ander geschapen ding kan of behoeft te gebruyken, maar alleen zich zelve.

Cap. XXV – Van de Duyvelen

1 |fol. 160 95Van de Duyvelen off die zyn of niet zyn, zullen wy nu kortelyk iets zeggen en dat aldus: Indien de Duyvel een dink is, dat t'eenemaal tegen God is en van God niet niets heeft, zo komt hy net overeen met de Niet, daar wy nu al te vooren van gesprooken hebben.
2 Stellen wy hem met eenige te zyn eenig denkend dink dat al heel geen goet noch wil noch doet en zich zo tenemaal tegen God kant, zeker zo is hy wel ellendig, en zoo de gebeeden mochten helpen, zo was voor hem te bidden tot bekeringe.
3 Doch laat ons eens zien off ook zo een ellendig dink wel een eenig oogenblik zoude konnen bestaan. En zo doende zullen wy terstond ondervinden van neen, want uyt de volmaaktheid van de zaak ontstaat alle de duuring van de zaak en hoeze meer wezentheid en goddelykheid in haar hebben hoeze bestandiger zyn: De Duyvel dan geen de minste volmaaktheid in zig hebbende, hoe zoude hy doch denk ik, konnen bestaan? |fol. 161 Doet hier by dat de bestandigheid off duuring in de wyse van de denkende zaake maar en ontstaat alleen door vereeniginge die zoodanige wyze uyt de liefde veroorzaakt, met God heeft. Het rechte teegendeel van deze vereeniginge in de Duyvelen gesteld zynde, zo en konnen zy onmogelyk niet bestaan.
4 Doch dewyl'er heel geen noodzakelykheid en is om Duyvelen te moeten stellen, waar toe dan die gesteld? 96Want wy hebben niet gelyk andere, om de oorzaake van Haat, Nyd, Toornigheid en dier gelyke Passien te vinden, van noden Duyvelen te stellen, dewyle wy die zonder zodanige verzieringe genoegzaam gevonden hebben.

Cap. XXVI – Van de waare Vryheid, etc.

1 |fol. 162 Met de stellinge van't voorgaande hebben wy niet alleen willen te kennen geven, dat'er geen Duyvelen zyn, 97Jaa maar ook dat de oorzaaken of om beter te zeggen 't geen wy zonden noemen die ons verhinderen om tot onse volmaaktheit te geraaken, in ons zelve zyn.
2 Ook hebben wy nu al in't voorgaande getoond zoo door de reden als mede door de vierde manier van kennisse, hoe en op wat wyze wy tot onse geluk<zaling>zaligheid moeten geraaken. En hoe de passien vernietigt moeten werden. Niet alzoo als gemeenlyk gezegt word, dat namelyk dezelve alvooren moeten bedwongen worden, eer wy tot kennisse en gevolglyk de liefde van God konnen geraaken. Dats eeven zo veel als of men wilde dat iemand <>zyn onweten> die onweetende is, eerst syn onweetenheid soude moeten verlaten, al eer hy tot kennisse zoude konnen komen. Maar alzoo dat alleen de kennisse oorzaak is van de vernietiginge der |fol. 163 zelver, gelyk dat over al uyt het geene wy gezegt hebben blykt. Desgelyks is ook uyt het voorige klaar af te neemen hoe dat zonder Deught off (om beter te zeggen) zonder het bestuur des verstands alles ten verderve stort zonder eenige ruste te konnen genieten en wy als buyten ons element leven.
3 Alzoo dat alschoon ook voor het verstand uyt kragt van kennisse en goddelyke liefde niet en kwam te volgen een eeuwige ruste gelyk wy getoond hebben, maar alleen een tydelyke, zo is't onze plicht ook zelfs deze te zoeke aangezien die ook zodanig is datmen die genietende, voor geen andere zaaken van de wereld zoude willen verwisselen.
4 Dit dan zodanig zynde, zo konnen wy 't met reden voor een groote ongerymtheid achten 't geene veele en die men anders voor groote godgeleerde acht, zeggen. Namelyk, byaldien op de liefde Gods geen eeuwig leeven en kwam te volgen, zy als dan haar zelfs best zouden zoeken: even als'of zy iets dat beter |fol. 164 was als God zouden uytvinden. Dit is alzo onnozel als of een vis woude zeggen (voor welke doch buyten het water geen leven is) by aldien my op dit leven in het water geen eeuwig leven en zoude komen te volgen, zo wil ik uyt het water na het land toe. Ja maar wat konnen ons die God niet en kennen dog anders seggen?
5 Soo zien wy dan dat wy om te bereyken de waarheid van't geene wy voor vast stellen aangaande ons heyl en ruste, geen eenige andere beginzelen van noden hebben als alleen dit, namelyk ons eygen voordeel te behartigen, een zaake in alle dingen zeer natuurlyk. En aangezien wy ondervinden dat wy zoekende de zinnelykheeden, wellusten en wereldsche dingen ons heyl in dezelve niet en bekomen, maar in tegendeel ons verderf, zo verkiezen wy hierom het bestuur onzes verstands.

Doch dewyl dit geen voortgang kan neemen zonder alvoren gekomen te zyn tot de kennisse en liefde van God, zo is't dan hierom hoog nodig geweest deze (God) te zoeken. En omdat wy hem (na |fol. 165 voorgaande bedenkingen en overwegingen) ondervonden hebben te zyn het beste goed van alle goed, zo worden wy genoodzaakt hier pal te staan en te rusten. Want buyten Hem hebben wy gezien, dat geen dink en is dat ons eenig heyl kan geven. En dat het een waare vryheid is met de lieffelyke ketenen van syne liefde geboeydt te zyn en te blyven.

6 Eyndelyk dan zo zien wy ook hoe dat de redenering in ons niet en is het voornaamste, maar alleen gelyk een trap langs de welke wy na de gewenste plaats opklimmen, of gelyk als een goede geest die ons buyten alle valsheyd en bedrog van het opperste goedt boodschapt om ons daar door aan te porren het zelve te zoeken en daar mede te vereenigen, welke vereeniginge ons opperste heyl is en gelukzaligheid.
7 So resteert nu nogh om van dit werk een eynde te maaken kortelyk aan te wyzen welke daar zy de menschelyke vryheid en waar in die bestaat. Om het welke te doen, ik van deze navolgende |fol. 166 stellingen als zaaken die zeker en bewezen zyn, daar toe zal gebruyken.

1. Voor zo veel te meer als een zaake wezen heeft voor zoo veel te meer heeft zy ook van de doening en te min van de lyding. Want't is zeeker dat de doenende werkt door 't geen hy heeft en dat de <ley>lydende lydt door 't geen hy niet en heeft. 2. Alle lyding de welke is van niet zyn tot zyn of van zyn tot niet zyn, die moet voortkomen van een uytterlyke doende en niet van een i[n]nerlyke: Want geen zaak op zich zelfs zynde aangemerkt, heeft in zich oorzaak om zich te konnen verniet<en>igen als zy is, of te konnen maken als zy niet en is. 3. Al wat niet en is voortgebracht van uytterlyke oorzaaken, dat en kan ook dan met dezelve geen gemeenschap hebben en dienvolgende en zal het van de zelve noch veranderd noch verwisselt konnen worden. En uyt deze twee laatste besluyt ik deze volgende vierde stelling. 4. Al het gevrogte van een inblyvende off innerlyke oorzaak ('t welk by my een is) en is niet mogelyk te konnen vergaan noch te veranderen zo lang deze |fol. 167 syne oorzaak blyft. Want een sodanig gevrocht gelyk het niet en is voortgebragt van uytterlyke oorzaaken, zo en kan het selve niet verandert worden volgens de 3e stelling. En dewyl heel geen zaake als door uytterlyke oorzaaken en kan komen te vernietigen, zo en is niet mogelyk dat dit gevrogte soude konnen komen te vergaan zo lange syne oorzaak duurd volgens de 2e stelling. 5. De aldervryste oorzaak en die God het alderbeste past, is de inblyvende: Want deze oorzaak daar van hangt het gevrochte zodanig af dat uyt haar voortkomt, dat het sonder dezelve noch bestaan noch verstaan kan worden: noch ook aan eenige andere oorzaak onderworpen is: Daar by ook is het met dezelve zodanig vereenight dat het met dezelve te zamen een geheel maakt.

8 So laat ons dan nu eens zien, wat wy al uyt deze vorige stellingen hebben te besluyten. Voor eerst dan

1. Aangezien het wezen Gods oneyndig is, zo heeft het en een oneyndige doening en een oneyndige ontkenning van de lyding, volgens de 1e stelling en volgende dien dan de dingen voor zoo veel te meer als zy door haar meer wezentheid met God zyn vereenigt, voor zo veel te meer hebben zy ook van de doening en te min van de lyding: En voor zo veel te meer ook |fol. 168 vry van verandering en verderving. 2. Het waare Verstand kan nooyt komen te vergaan want in zich zelve en kan het geen oorzaak hebben om zigh te doen vergaan volgens de 2e stellingh. En om dat het niet is voortgekomen uyt uytterlyke oorzaaken, maar van God, zoo en kan het van de zelve geen veranderinge ontfangen volgens de 3e stelling. En aangezien dat God het onmiddelyk heeft voortgebracht en hy niet alleen is een innerlyke oorzaak, so volgt nootzakelyk dat het niet en kan vergaan so lang deze zyne oorzaak blyft volgens de 4e steling. Nu deze syne oorzaak is eeuwigh, ergo het ook. 3. Alle de gevrochte van het verstand die met hem vereenigt zyn, zyn de aldervoortreffelykste en moeten gewaardeert worden boven alle de andere. Want dewyle zy innerlyke gevrochte zyn, zo zyn zy de aldervoortreffelykste volgens de 5e stelling en daar en boven zyn zy ook noodzakelyk eeuwig, want sodanig is haar oorzaak. 4. Alle de gevrochte die wy buyten ons zelve werken, zyn voor zo veel meer volmaakt als zy meer mogelyk zyn om met ons te konnen vereenigen |fol. 168 vry van verandering en verderving. 2. Het waare verstand kan nooyt komen te vergaan want in zich zelve kan het geen oorzaak hebben om zich te doen vergaan volgens de 2e stellingh. En om dat het niet is voortgekomen uyt uytterlyke oorzaaken, maar van God, zoo en kan het van de zelve geen veranderinge ontfangen, volgens de 3e stelling. En aangezien dat God het onmiddelyk heeft voortgebracht, en hy niet alleen is een innerlyke oorzaak, so volgt nootzakelyk dat het niet en kan vergaan so lang deze zyne oorzaak blyft, volgens de 4e stelling. Nu deze syne oorzaak is eeuwigh, ergo het ook. 3. Alle de gevrochte van het verstand die met hem vereenigt zyn, zyn de aldervoortreffelykste en moeten gewaardeert worden boven alle de andere. Want de wyle zy innerlyke gevrochte zyn, zo zyn zy de aldervoortreffelykste volgens de 5e stelling, en daar en boven zyn zy ook noodzakelyk eeuwig, want sodanig is haar oorzaak. 4. Alle de gevrochte die wy buyten ons zelve werken zyn voor zo veel meer volmaakt, als zy meer mogelyk zyn om met ons te konnen vereenigen |fol. 169 om een zelve natuur met ons uyt te maaken. Want op deze wyze zyn zy de innerlyke gevrochte alder naast, als by voorbeeld, zo ik myne naaste leer beminnen de wellusten, de eere, de gierigheid en ik zelve of ik bemin die ook of ik bemin die niet. Hoe't zy of niet zy, ik ben gehouwen of geslaagen. [Dit's klaar.] Maar niet zo myn eenige eynde dat ik trachte te bereyke is te mogen smaaken de vereeniginge met God en in my voort te brengen waarachtige denkbeelden en deze dingen ook aan myn naasten bekend te maaken. Want met dezelve gelykheid konnen wy alle deelachtig zyn aan dit heyl gelyk het zo is als dit in hem voortbrengt de zelve begeerte die in my is, maakende alzoo daar door dat syn wil en de myne een en dezelve is, uytmakende een en dezelve natuur, altyd in alles overeenkomende.

9 Uyt al dit geseyde kan nu zeer licht begreepen worden welke daar zy de menschelyke [22] vryheid, die ik dan aldus beschryf te zyn. Dat het namelyk is een vaste wezentlykheid de welke ons verstand door de onmiddelyke vereeniginge met God verkrygt om en in zich |fol. 170 zelve te konnen voortbrengen denkbeelden en buyten zig zelve gevroghten, met syn natuur wel overeen komende zonder nochtans dat noch syne gevroghten aan eenige uytterlyke oorzaaken onderworpen zyn om door dezelve te konnen of veranderd of verwisseld worden. Soo blykt met eenen ook uyt het geene gezeyd is, welke daar zyn de dingen die in onse magt en aan geen uyterlyke oorzaaken onderworpen zyn, gelyk wy hier ook mede en dat op een andere wyze als te vooren, hebben bewezen de eeuwige en bestandige duuring van ons verstand. En dan eyndelyk welke gevroghten het zyn, die wy boven alle andere hebben te waarderen.

Besluyt

Soo is my dan alleen noch overig om een eynd van alles te maaken, de vrunden tot de welke ik dit schryve te zeggen: En verwonderd u niet over deze nieuwigheeden, want zeer wel is u bekend hoe dat een zaake niet daarom en laat waarheid te zyn om dat zy niet van veele en is aangenomen en de wyle U ook niet onbewust is de hoedanigheid van de eeuwe in de welke wy leeven. Soo wil ik U ten hoogsten gebeeden hebben wel zorge [fol. 171] te draagen omtrent het gemeen maaken van deze dingen aan anderen. Ik en wil niet zeggen dat gy die ten eenen maal zult by U houden, maar alleen zo gy ooyt aanvangt die aan jemand gemeen te maaken, dat u geen ander oogmerk en dryve als alleen het heyl uwen naasten met eenen door baarblykelykheid van hem verzekerd zynde dat beloninge uwen arbeyd niet en zal bedriegen. Eyndelyk zo u in het doorleezen dezes eenige swaarigheid tegen 't geene ik voor vast stelle moght ontmoeten, zoo verzoek ik dat gy U daarom aanstonds niet en verhaast om het zelve te wederleggen voor en alleer gy het met genoegzame tyd en overweginge zult hebben bedaght en dit doende houde ik my verzekert dat gy zult geraaken tot het genieten van de vruchten dezes booms de welke gy U belooft. Verzoek van den autheur aan die geene tot de welke hy dit tractaat, op haar verzoek, heeft gedicteert ; en daar mee het besluyt van alles.
ΤΕΛΟΣ




Notes de l'auteur

  1. 1. Onze ziele is of een selfstandigheid of een wyze; geen zelfstandigheid want wy hebben al beweezen, dat [er] geen bepaalde zelfstandigheid in de Natuur kan zyn; ergo dan een wyze.
    2. Een wyze dan zynde, zo moet ze dat zyn of van de zelfstandige uytgebreidheid of van de zelfstandige denking; niet van de uytgebreidheid om etc. ergo dan van de <denking denking> denking.
    3. De zelfstandige denking dewylze niet bepaald kan zyn, is oneindig volmaakt in zyn geslacht en een eigenschap van God.
    4. Een volmaakte denking moet hebben een kennisse, <wyse> Idea, wyze van denken van alle en een ieder zaak wezentlyk zynde, zo van zelfstandigheeden als van wysen, niet uitgezondert.
    5. Wy zeggen wezentlyk zynde, omdat wy hier niet spreeken van een kennisse, Idea etc. die geheel de Natuur van alle wesen geschakeld in haar wezen kend zonder haar bezondere wezentlykheid, maar alleen van de kennisse, Idea etc. van de besondere dingen, die telkens komen te existeren.
    6. Deze kennisse, Idea etc. van ieder bezonder ding 't welk wezentlyk komt te zyn, is zeggen wy, de ziel van dit ieder besonder ding.
    7. All en een ieder bezonder ding dat wezentlyk komt te zyn, dat word zulks door beweging en stilte en zo zyn alle de wyzen [fol. 61 in de zelfstandige uytgebreidheid, die wy lichaam noemen.
    8. De verscheidenheid der zelver ontstaat alleen door andere en andere proportie van beweginge en stilte, waar door Dit zo en niet zo, dit dit en niet dat is.
    9. Uyt deze proportie dan van beweginge en stilte komt ook wezentlyk te zyn dit ons licham van't welk dan, niet min als van alle andere dingen, een kennisse, Idea enz. moet zyn in de denkende zaak en zo voort dan ook de ziel van ons.
    10. Doch in andere proportie van beweginge en stilte was dit ons lichaam, een ongeboren kind zynde en in gevolge daarna, en in andere zalt bestaan als wy dood zyn en niet te min zal dan en was doen, zo wel een Idea, kennisse etc. van ons lichaam in de denkende zaak als nu; maar geenzins de zelve, dewyl het nu anders geproportioneerd is in beweging en stilte.
    11. Om dan zo een Idea, Kennisse, wyze van denken in de zelfstandige denking te veroorzaaken als nu deze onze is, wort vereischt niet even eens wat lichaam (dan most het anders gekent woorden alst is), maar ook zulk een lichaam dat zo geproportioneert is van beweging en stilte en geen ander: want zoo 't lichaam is, zoo is de ziel, Idea, kennis etc.
    12. Zoodanig een lichaam dan dese zyne proportie als e.g. van 1. tot 3 hebbende en behoudende, zo zal de ziel en't lichaam zyn gelyk het onze <is> nu is, zynde wel gestadig verandering onderworpen, maar niet zo groot dat ze buyten de palen van 1. tot 3 gaat, dog zo veel het verandert, zo veel verandert ook telkens de ziel.
    13. En deze verandering van ons ontstaande uyt andere lichaamen die op ons werken, en kan niet zyn zonder dat de ziel die als dan gestadig verandert<ing gewaar>, deze verandering gewaar word. En deze verandering is eigentlyk dat 't welk wy gevoel noemen.
    14. Maar zo andere lichame zoo geweldig op het onse werken, dat de proportie van [fol. 62] beweginge van 1. tot 3. niet kan blyven, dat is de dood. En een vernietiging der Ziele, zo ze maar alleen is een Idea, kennisse etc. van dit zo geproportioneert lichaam in beweging en stilte.
    15. Doch dewyl het een wyse is in de denkende Zelfstandigheid, zo had ze ook deze beneffens die van de uytgestrektheid konnen kennen, beminnen en <daar> met zelfstandigheeden vereenigende (die altyd de zelve blyven) had ze haar zelve konnen eeuwig maaken.
  2. De wyzen van de welke de mensch bestaat zyn Begrippen, afgedeeld in waan, waar geloof, en klare onderscheide ken[n]is, veroorzaakt door de voorwerpen ieder na syn aard.
  3. Deze begrippen van dit geloof worden pag.[fol.] 67 voort eerste gesteld als ook hier en aldaar de Waen genoemt gelykze het ook is.
  4. Dit is juyst niet te verstaan dat altyd voor de verwondering een formeel besluyt moet gaan, maar ook isse zonder dit; namelyk als wy stilswygen[de] de zake zoo en niet anders meenen te zyn, als wy die gewent zyn te zien, horen, of verstaan etc. Als e.g. Aristoteles zegt: Canis est animal latrans, ergo hy besloot al dat baft is een hondt; maar als een Boer zeid een hond, zo verstaat hy stilzwygent al 't zelve dat Arisitoteles met syn beschryving. Zoo dat als de Boer hoort baffen, een hond, zeyd hy; alzoo dat <hy> als zy eens een ander dier hoorden baffen, de Boer die geen besluyt gemaakt hadde, zoud alzo wel verwonderd staan als Aristoteles die een besluyt gemaakt hadde. Voorders als wy iets komen gewaer te worden, daarop wy nooyt gedacht hebben van te vooren, zo is dat eevenwel niet zulks of wy hebben des gelyks in't geheel of ten deel al te vooren bekent, maar niet in alles zo gesteld off wy zyn nooyt daar van zo aangedaan geweest etc.
  5. De eerste beschryvinge is de beste: want als de zaak genooten word, zo houd de begeerte op. Die gestalte dan die alsdan in ons is om die zaak te behouden, is geen begeerte, maar vreze van de geliefde zaak te verliezen.
  6. Het gelove is een krachtige betuyginge van Redenen door welke ik in myn Verstand overtuygt ben dat de zaak waarlyk en zodanig is buyten myn Verstand als ik in myn Verstand daar af overtuygt ben. Een krachtig betuyg van Redenen zeg ik: om het daar door te onderscheiden, en van de waan die altyd twyffel<ing>achtig en doling onderworpen is en van 't weeten dat niet bestaat in overtuyging van Redenen, maar in een onmiddelyke ver<eeniging>eeniginge met de zaak zelve. Dat de Zaake waarlyk en sodanig is buyten myn verstand, seg ik : waarlyk, omdat my de redenen in dezen niet en konnen bedriegen want anders en verschilden ze niet van de waan ; sodanig: want het kan my maar alleen aanzeggen wat de zaake behoort te zyn en niet wat zy waarlyk is, anderzins verschilde ze niet van 't weten ; buyten: want het doet ons verstandelyk niet 't geene in ons, maar 't geene buyten ons is, genieten.
  7. Want uyt geen byzonder schepzel kan men een Idea die volmaakt is hebben; want deze hare volmaaktheid selve of ze waarlyk volmaakt is of niet, en kan niet afgenomen worden als uyt een algemeene volmaakte Idea of Ens Rationis.
  8. De Wille dan genomen voor de Bevestiging of het Besluyt, die verschilt hier in van het Waare Geloove datze zig uytstrekt ook tot het geen niet waarlyk goet is en dat daarom: Omdat het overtuyg niet zodanig is, dat het klaar gezien wort niet anders te konnen zyn; gelyk dit alles in het ware geloof zodanig is en moet zyn, de wyle uyt het zelve niet als de goede begeerte voortkomen. Maar van de Waan verschilt zy ook hier in dat zy wel t'eeniger tyd zoude konnen onfeylbaar en zeeker zyn; dat in de Waan die van gisse en meyne bestaat, geen plaats heeft.
    Alzoo dat men die een gelove zoude konnen noemen in aanzien zy zoo zeker zoude gaan en waan in aanzien zy de dooling onderwurpen is.
  9. 'T is zeeker dat het Byzonder willen moet hebben een uyterlyke oorzaak door de welke datze zy. Want aangezien tot het wezen des zelfs de wezentlykheid niet en behoord, zoo moet ze noodzakelyk zyn door de wezentlykheid van iets anders.
  10. Nota. Te zeggen: de Idea van de uytwerkende oorzaak des zelfs en is geen Idea, maar de Wille zelve in de mensch en het Verstand is een oorzaak zonder welke de Wil niet en kan; Ergo de Will onbepaalt genomen en ook het Verstand geen wezens van Reden maar dadelyke wezens. Dog my aangaande wanneer ik die aandagtig wil bevatten, zo schynen zy algemeene en ik kan haar niet dadelyks toe eigenen: Dog 't zy zo, nogtans moet men toe staan dat de Willing een modificatie is van de Wil en de Ideen een wyzing van't Verstand; ergo zo zyn dan nootzakelyk het Verstand en de Wil verscheidene en dadelyke onderscheidene zelfstandigheden. Want de zelfstandigheid word gemodificeert en niet de wyze zelve. Zoo de ziel gezeid word deze twee zelfstandigheden te bestuuren, zo isser dan een derde zelfstandigheid: Al te maal dingen zo verward dat het onmogelyk is een klaar en onderscheiden begrip daar af te hebben. Want dewyl de Idea niet en is in de Wille, maar in 't Verstandt en volgens dezen zet regul dat de wyze van de eene zelfstandigheid niet en kan overgaan in de ander zelfstandigheid, zoo en kan hieraf in de wil geen liefde ontstaan: Want het wikkeld zich in tegenstrydigheid dat men iets zoude willen welker zaaks idea niet is in de willende mogentheid. Segt gy dat de wil van wegen de vereeniginge die zy heeft met het verstand, ook gewaar word 't zelve 't geen het verstand verstaat en daarom dan ook bemindt: Maar dewyl gewaarworden ook is een begrip en een verwarde Idea, zoo is't dan ook een wyze van verstaan; dogh |fol. 117 volgens het voorige en kan dit in de wil niet zyn, schoon er al zodanige vereeniging van ziel en lichaam was. Want neemt dat het lichaam met de ziel vereenigt was na de gemeene stelling der Philosophen, nochtans zo en gevoelt het lichaam nooyt, nog de ziel wordt niet uytgebreyd. Want dan soude een Chimera waar in wy twee zelfstandigheden begrypen, een konnen worden, dat is valsch. Als men zegt dat de Ziel en 't Verstand en de Wil bestuurd, dat is niet te begrypen, want zo doende scheynt men te ontkennen dat de wil vry is, dat tegen hun is. Om dan hier te eyndigen, zo en lust my niet alles by te brengen, dat ik heb tegen de [stelling van] een geschapen eyndige selfstandigheid. Maar alleen zal ik toonen kortelyk, dat de Vryheid van de Wil geensins past op zo een geduurige scheppinge: namentlyk, dat in God vereyscht word [e]en zelve werk om in 't wezen te behouden als om te scheppen en dat anders zins de zaake niet een ogenblick soude konnen bestaan: Als dit zo is, zo en kan haar genes dings toegeeygent worden. Maar men moet zeggen, dat God [fol. 118] die geschapen heeft gelykse is: Want aangezien ze geen kragt heeft om zig te behouden terwyl ze is, veel min dan zal zy door zig zelfs iets konnen voortbrengen. Als men dan zoude zeggen, dat de ziel de willing van zig zelfs voorbrengt, zo vraage ik, uyt wat kracht? Niet uyt die welke geweest is, want die is niet meer; ook niet uyt die welke zy nu heeft, want zy heeft er heel geen door welke zy de minste ogenblik zoude konnen bestaan of duuren dewyl ze geduurig geschapen word: Soo dan dewyl 'er geen zaake is, die eenige kracht heeft om zig te behouden of om iets voort te brengen, zo rest niet anders als te besluyten, dat God dan alleen is en moet zyn de uywerkende oorzaak aller dingen en datt alle Willingen van hem bepaald worden.
  11. Seer ligtelyk konnen wy dat doen: Verstaat, als wy grondige kennisse hebben van goet en kwaad, waarheid en valsheid: want dan is 't onmogelyk dat onderworpen te zyn, uyt het welk de passien ontstaan: want het beste kennende en genietende, heeft het slegste op ons geen magt.
  12. Twee Wysen : omdat de ruste geen Niet is.
  13. Maar waar uyt komt ons dat, dat wy het eene goet, het ander kwaad te zyn kenne? Antw: aangezien het de voorwerpen zyn die ons haar zelven doen gewaar worden, zo woorden wy van de eene anders aangedaan [als van de andere] <als van de andere naar de proportie>. Die dan van de welke wy aldermaatigst (na de proportie der beweeginge en ruste waar af wy bestaan) bewogen worden, zyn ons alder aangenaamst en hoe zy daar verder en verder afwyken alder onaangenaamst. En hier uyt is alderley slag van gevoel dat wy in ons gewaar worden en dat veel tyds door de lichaamelyke voorwerpen werkende is [in] ons lichaam, die wy impulsus noemen, als dat men in droefheid iemand kan doen lachen, doen verheugen door kittelen, wyn drinken enz. 't Welk de ziel wel gewaar word doch niet en werkt: want die werkende, zyn de verheugingen waarlyk en van een ander slag: Want dan werkt geen lichaam in lichaam, maar de verstandelyke ziel gebruykt het lichaam als een werktuyg en gevolglyk, hoe de ziel hier meer in werkt hoe het gevoel volmaakter is.
  14. Het lichaam is niet noodig gesteld te worden alleen te zyn de voornaamste oorzaak van de passien, maar een yegelyke andere zelfstandigheid zoude zulks zoo ze voorkwam, konnen veroorzaaken en niet anders noch meer; want 't en zoude niet meer konnen in de natuur verschillen (uyt welke verscheidenheid van voorwerpen de veranderinge in de ziel ontstaat) als deze die van 't een uyt eynde tot het ander verschille.
  15. De droevheid in den mensch word veroorzaakt uyt een waan begrip van dat hem iets kwaads overkomt, namelyk van 't verlies van eenig goet. Als dit dus bevat is, brengt dit begrip te wege, dat de geesten zig omtrent het hart voegen en het zelve met behulp van andere deelen prangen en sluyten, recht tegendeelig als in de blydschap geschied. Deze pranging word de ziel weder gewaar en is pynlyk. Nu wat is 't dat de Medicynen of wyn te weege brengt? Dit namelyk, dat zy door haar werking deze geesten van 't hart afdryven en weder ruymte maaken, het welk de ziele gewaar wordende verkwikking krygt bestaande daar in, dat het waanbegrip van kwaad, door de andere proportie van beweging en stilte die de wyn veroorzaakt, gediverteert en op wat anders valt, daar 't verstand meer genoegen in vind. Maar dit en kan geen immediate werkinge zyn van de wyn op de ziel, maar alleen van de wyn op de geesten.
  16. Hier is dan geen swarigheid hoe deze eene wys die oneindig verschild van de ander, in de ander werkt: Want 't is als een deel van 't geheel, dewyl nooyt de ziel zonder 't lichaam noch het lichaam zonder de ziel geweest is. Dit vervolgen wy aldus : 1. Daar is een volmaakt wezen pag ... 2. Daar konnen geen twee zelfstandigheden zyn pag ... 3. Geen zelfstandigheid kan beginnen pag ... 4. Ieder is in syn geslacht oneyndig pag ... 5. Daar moet ook een eygenschap zyn van denken pag ... 6. Daar is geen zaak in de Natuur of daar is een Idea van in de denkende zaak voortkomende uyt haar wezen en wezentlykheid t'zaamen pag ... 7. Nu vervolgens : 8. Aangezien dat het wezen zonder wezentlykheid begreepen wordt onder de beteekeningen der zaaken, zo en kan de Idea van't wezen dan niet aangemerkt worden als iets byzonders: Maar dan kan zulks eerst geschieden, zo wanneer de wezentlykheid t'zamen met het Wezen daar is en dat om datter dan een voorwerp is, dat te vooren niet en was. Ex. gr. als de heele muur wit is, zo iss'er geen dit of dat in, etc. |fol. 141 9. Deze Idea dan alleen buyten alle andere Ideas aangemerkt, kan niet meer zyn als maar een Idea van zo een zaak en niet dat zy een Idea heeft van zo een zaak: Daarby dat zo een Idea zo aangemerkt om datze maar een deel is, zo kan zy van haar zelfs en haar voorwerp geen alder klaarst en onderscheidenst begryp hebben, doch dit kan de denkende zaak alleen, die alleen geheel de Natuur is, want een deel buyten zyn geheel aangemerkt, kan niet enz. 10. Tusschen de Idea en 't voorwerp moet noodzaakelyk een vereening zyn dewyl de een zonder de ander niet en kan bestaan, want daar is geen zaak welkers Idea niet en is in de denkende zaak en geen Idea kan zyn of de zaak moet ook wezen. Voorder het voorwerp kan niet verandert worden of de Idea word ook verandert et vice versâ, zo dat hier geen derde van noden is, die de vereeniging van ziel en lichaam zoude veroorzaaken. Doch staat aan te merken dat wy hier spreeken van zulke Idea's die |fol. 142 noodzakelyk ontstaan uyt de wezentlykheyd der dingen met het wezen zamen in God, maar niet van die Idea's welke de dingen nu wezentlyk ons vertoonen, uytwerken in ons. Tusschen welke een groot onderscheid is: Want de Idea's in God en ontstaan niet gelyk in ons, uyt een of meer van de zinnen die daarom ook niet als onvolmaaktelyk van haar meest altyd aangedaan worden, maar uyt de wezentlykheid en 't wezen na al wat ze zyn. Nochtans is myn Idea de uwe niet, die een en de zelve zaak in ons uytwerkt.
  17. 'T is klaar dat in de mensch aangezien hy begonnen heeft, geen ander eigenschap te vinden is als die al vooren in de Natuur was. |fol. 143 En nademaal hy bestaat van zodanig een lichaam van 't welk noodzakelyk een Idea moet zyn in de denkende zaak en die Idea noodzaakelyk vereenigt moet zyn met het lichaam, zo stellen wy onbeschroomt dat syn ziel niet anders is als deze Idea van dit zyn lichaam in de denkende zaak. En om dat dit lichaam een beweginge heeft en stilte, die geproportioneert is en ordinaar gealtereert word door de uytterlyke voorwerpen, en om datter geen alteratie in 't voorwerp kan geschieden zonder dat ook datelyk in de Idea het zelve geschied, hier uyt komt hervoort dat de menschen gevoelen (idea reflexiva). Doch ik zeg: omdat zy een proportie van beweging en stilte heeft, om datter geen werkinge kan geschieden in het lichaam zonder dat deze twe concurreren.
  18. En het zal't zelve zyn of wy hier 't woord opinie of passie gebruyken. En zo is 't klaar waarom wy die, die door ondervinding in ons zyn, niet en konnen door de Reeden overwinnen: Want deze en zyn in ons niet anders als een genieting of <oneyndelyke> onmiddelyke vereeniginge van iets 't geen wy voor goet oordelen. En de reden schoon zy ons dat beter is aanwyst, zy doet ons niet genieten. Nu dat geene dat wy genieten in ons, en kan niet overwonnen worden door dat geene 't welke wy niet en genieten en buyten ons is, gelyk zulks is 't geen ons de Reeden aanwyst. Maar zal deze overwonnen worden, zo moeter iets zulks zyn dat magtiger is: Hoedanig zal wezen een genietinge of onmiddelyke vereeniginge van 't geen beter gekend en genoten word als dit eerste: en dit daar zynde is de overwinninge altyd noodzakelyk, off ook wel door genietinge van een kwaad dat grooter gekend word als 't genoote goet en onmiddelyk daarop volgt. Doch dat dit kwaad zo niet altyd noodzaakelyk volgt, leert ons de ervaringe, want etc: siet pag. 80, 127.
  19. Alle passien die tegen de goede reden strydig zyn (als vooren is aangewezen) ontstaan uyt de Waan. Alles wat in de zelve goet of kwaad is, dat is ons aangewezen door het Ware Geloof, maar deze beyde nog geen van beyde is magtig ons daar af te bevryden. Alleen dan de derde manier is 't, namelyk de Waare Kennis die ons hier van vry maakt. En zonder de welke het onmogelyk is dat wy ooyt hier af vry gemaakt konnen worden gelyk nu gevolglyk pag. [145 bis] zal aangeweezen worden. Zoude dit het niet wel zyn daar aandere onder andere benaaminge zo veel van zeggen en schryven? Want wie en ziet niet hoe gevoeglyk wy onder de Waan de Zonde, onder het gelove de Wet die de Sonde aanwyst en onder de Waare kennisse de Genade die ons van de zonde vry maakt, konnen verstaan?
  20. En hier door word met een verklaart het gene wy in het eerste deel hebben gezeid, van dat het oneyndelyk verstand, van alle eeuwigheid in de Natuur zyn moet, en dat wy de Zone Gods noemden. Want aangezien dat God van eeuwigheid geweest is, zo moet ook zyn Idea in de denkende zaak, dat is in zich zelfs, <van eeuwigheid> zyn; welke Idea voorwerpelyk overeen komt met hem zelfs; vide pag. <55>.
  21. Dat is onze ziel, zynde een Idea van't lichaam, heeft uyt het lichaam syn eerste wezen ; want ze is maar een reprezentatie van't lichaam, zo geheel als byzonder in de denkende zaak.
  22. De slaverny van een zaake bestaat in onderworpen aan uytterlyke oorzaaken ; de vryheid daar en tegen, aan de zelve niet onderworpen, maar daar van bevryd te zyn.

Outils personnels
Espaces de noms
Variantes
Actions
Découvrir
Œuvres
Échanger
Ressources
Boîte à outils